ECLI:NL:RBSGR:2012:BX0114

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/19178
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Rechtbank 's-Gravenhage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van kennisgeving bij vreemdelingenbewaring en de toepassing van artikel 94 Vw 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 juni 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser. Eiser had op 16 mei 2012 kennis gekregen van de maatregel, die inging op 19 mei 2012. De rechtbank diende te beoordelen of de kennisgeving door de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tijdig was verzonden, zoals vereist door artikel 94, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser stelde dat de kennisgeving niet binnen de gestelde termijn van 28 dagen was verzonden, maar de rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de maatregel gelijk is aan de datum van bekendmaking. Hierdoor werd de kennisgeving als tijdig beschouwd.

De rechtbank overwoog verder dat de bedoeling van de kennisgeving is om rechterlijke toetsing mogelijk te maken wanneer een vreemdeling langdurig in vreemdelingenbewaring verblijft. De rechtbank volgde de jurisprudentie van de Hoge Raad en concludeerde dat de termijn van 28 dagen begint te lopen op de ingangsdatum van de maatregel, ook als deze datum na de bekendmaking ligt. Dit leidde tot de conclusie dat de kennisgeving tijdig was verzonden.

Daarnaast behandelde de rechtbank de gronden voor de maatregel van bewaring. Eiser had aangevoerd dat hij niet in staat was om Nederland uit eigen beweging te verlaten, omdat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken tijdens zijn strafdetentie. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de omstandigheden van eiser, de gronden voor de maatregel van bewaring gerechtvaardigd waren. Eiser had geen vaste woon- of verblijfplaats en beschikte niet over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 12/19178, V-nummer: [nr],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
[naam eiser], eiser,
gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels, advocaat te Rotterdam,
en
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. K.E. van der Lugt, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 16 mei 2012 heeft verweerder besloten en bekendgemaakt dat eiser met ingang van 19 mei 2012 in vreemdelingenbewaring wordt gesteld.
1.2. Bij faxbericht van 14 juni 2012 heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de inbewaringstelling van eiser. Deze kennisgeving wordt ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) aangemerkt als een beroepschrift van eiser tegen de maatregel van bewaring.
1.3. De zaak is op 21 juni 2012 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, stelt Onze Minister uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 de rechtbank hiervan in kennis. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Ingevolge het vierde lid van artikel 94 van de Vw 2000 verklaart de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.2. In de schriftelijke vastlegging van de maatregel van bewaring is vermeld dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling van eiser vordert, omdat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en omdat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De gronden van de maatregel zijn dat eiser:
- zich niet aan één of meer voor hem geldende verplichtingen heeft gehouden als bedoeld in hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- wordt verdacht van het plegen van een misdrijf of daarvoor is veroordeeld; en
- tot ongewenst vreemdeling is verklaard of dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd.
2.3. Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring is op 16 mei 2012 genomen en bekendgemaakt. Verweerder heeft niet binnen 28 dagen na 16 mei 2012 een kennisgeving verzonden, wat in strijd is met artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.
Verder bestrijdt eiser de gronden van de maatregel. Eiser heeft Nederland niet uit eigen beweging kunnen verlaten. Hij is langdurig in het bezit geweest van een verblijfsvergunning. Tijdens zijn strafdetentie is deze vergunning ingetrokken en is tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd. Aansluitend op deze strafdetentie is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld. Eiser is aangezegd zich na zijn detentie te wenden tot de Reclassering en zich aan te melden voor ambulante behandeling of een opname. Aangenomen mag dan ook worden dat opvang, middelen en begeleiding beschikbaar zijn. Er is onvoldoende reden aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of dat hij de uitzettingsprocedure belemmert of ontwijkt.
Eiser verzoekt om opheffing van de bewaring en om toekenning van schadevergoeding.
2.4. Verweerder heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde termijn is gaan lopen op 19 mei 2012, de ingangsdatum van de maatregel van bewaring. Gelet hierop heeft verweerder de rechtbank tijdig in kennis gesteld van de inbewaringstelling van eiser.
Uit de uitspraken van 12 april 2012 (LJN BW3351) en 26 april 2012 (LJN BW4925) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) blijkt dat van een vreemdeling die in strafdetentie verblijft mag worden verwacht dat hij voorbereidingen treft om na zijn strafdetentie zelfstandig te kunnen vertrekken. Er zijn voldoende gronden om eiser in bewaring te stellen.
Verweerder verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.
2.5. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.5.1. De beroepsgrond dat de kennisgeving niet tijdig is verzonden, faalt. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat, nu op 16 mei 2012 is bekendgemaakt dat aan hem de maatregel van bewaring zal worden opgelegd, een strikt letterlijke lezing van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 tot de conclusie zou leiden dat de kennisgeving niet tijdig is verzonden. Een dergelijke lezing ligt naar het oordeel van de rechtbank echter niet in de rede. De ingangsdatum van de maatregel van bewaring is in de regel gelijk aan de datum van bekendmaking van deze maatregel, zodat niet zonder meer aangenomen kan worden dat artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 ook in de zich hier voordoende situatie strikt letterlijk moet worden toegepast. De bedoeling van de kennisgeving is, zoals ook volgt uit het arrest van 1 april 1969 van de Hoge Raad (NJ 1969/329), dat rechterlijke toetsing plaatsvindt als een vreemdeling langdurig in vreemdelingenbewaring verblijft en hij daartegen niet zelf beroep instelt. Gelet hierop en nu de maatregel van bewaring in de regel ingaat op de datum van bekendmaking, moet artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 redelijkerwijs zo worden uitgelegd dat de daarin genoemde termijn van 28 dagen gaat lopen op de ingangsdatum van de maatregel van bewaring, ook als deze is gelegen na de datum van bekendmaking. Hiervan uitgaande is de kennisgeving tijdig verzonden.
2.5.2. Het betoog over de gronden van de maatregel faalt. De rechtbank volgt de door verweerder genoemde jurisprudentie van de Afdeling dat van een vreemdeling tijdens zijn strafdetentie mag worden verwacht inspanningen te verrichten om zijn zelfstandig vertrek voor te bereiden en aldus zo veel als mogelijk de op hem rustende vertrekplicht na te komen. Het standpunt dat dit van eiser gelet op de duur van zijn rechtmatig verblijf in Nederland redelijkerwijs niet verlangd kan worden, is op zich begrijpelijk, maar laat onverlet dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en dat op hem de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Dat eiser zich naar gesteld moet melden bij de Reclassering en in aanmerking komt voor behandeling of een opname, maakt nog niet dat hij beschikt over middelen van bestaan en een vaste woon- of verblijfplaats, nog daargelaten of toezicht van de Reclassering dan wel behandeling nog aan de orde is na de intrekking van eisers verblijfsvergunning. Verweerder heeft de maatregel van bewaring dan ook mede kunnen baseren op het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan en een vaste woon- of verblijfplaats. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat eiser uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Guinee, hoefde verweerder niet aan te nemen dat de uitzetting van eiser met een lichter middel van toezicht kan worden veiliggesteld.
2.6. Het beroep is derhalve ongegrond.
Er is geen grond voor schadevergoeding.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.