ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9939

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/756133-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke aansprakelijkheid van een vennootschap voor overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet na dodelijk ongeval op zeeschip

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vennootschap die werd beschuldigd van het niet nemen van doeltreffende maatregelen ter voorkoming van gevaar, wat resulteerde in de dood van een bemanningslid op een zeeschip. Het slachtoffer kwam om het leven tijdens werkzaamheden aan boord van het schip, waarbij hij bekneld raakte tussen containers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vennootschap als werkgever verantwoordelijk was voor de veiligheid van niet alleen haar eigen werknemers, maar ook voor derden die zich in de nabijheid van de werkzaamheden bevonden. De verdediging voerde aan dat de Arbeidsomstandighedenwet niet van toepassing was op het schip, omdat het een buitenlandse vlag droeg, en dat het slachtoffer niet als 'derde' kon worden beschouwd. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de vennootschap wel degelijk verplicht was om veiligheidsmaatregelen te treffen. De rechtbank concludeerde dat de vennootschap onvoldoende maatregelen had genomen, wat leidde tot de fatale situatie. De rechtbank legde een geldboete op van € 15.000,-- aan de vennootschap, waarbij rekening werd gehouden met eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om een veilige werkomgeving te waarborgen, niet alleen voor hun eigen werknemers, maar ook voor anderen die in de nabijheid van hun werkzaamheden aanwezig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
ZITTING HOUDENDE TE 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige economische kamer
Parketnummer: 10/756133-07
Datum uitspraak: 28 juni 2012
(Verkort vonnis)
De rechtbank Rotterdam, zitting houdende te 's-Gravenhage, rechtdoende in economische strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte vennootschap:
[verdachte vennootschap],
gevestigd: [adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 26 maart 2008 en 14 juni 2012.
De verdachte vennootschap is ter terechtzitting vertegenwoordigd door [X], geboren op [geboortedatum] 1961 en domiciliekiezende te Rotterdam, zijnde Manager Algemene Zaken van de verdachte vennootschap.
De vertegenwoordiger van de verdachte vennootschap, bijgestaan door de raadslieden mr. P.F.W.A. van Dam en mr. H.W.A.A. de Jong, advocaten te Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser heeft gevorderd dat de verdachte vennootschap ter zake van het haar bij gewijzigde dagvaarding tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 15.000,--.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte vennootschap is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 21 januari 2007 te Rotterdam, in ieder geval in Nederland,
als werkgever/werkgeefster,
terwijl bij en/of in rechtstreeks verband met de arbeid, te weten het laden en/of lossen van een of meer container(s) op/van zeeschepen, die verdachte, als werkgever/werkgeefster door haar werknemers deed verrichten in een bedrijf en/of inrichting, en/of in de onmiddellijke omgeving daarvan, te weten op en/of vanaf en/of naast de kade van [verdachte vennootschap] [adres], alwaar het schip "[naam schip]" afgemeerd lag,
gevaar kon ontstaan voor de veiligheid en/of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, te weten voor bemanningsleden van (die) zeeschepen,
geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dat gevaar,
immers heeft zij, verdachte, werkzaamheden laten uitvoeren, bestaande uit het vanaf de kade met een containerbrugkraan (12) laden van een of meer 45ft-container(s) op bay 17 van het schip "[naam schip]" en
- waren geen, althans onvoldoende doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat een of meer perso(o)n(en) zich onder en/of in de nabijheid van (een) container(s), die op dat schip werd(en) geladen, kon(den) bevinden en/of
- werd met die containerbrugkraan (een van) die container(s) verplaatst naar en/of geplaatst in bay 17, terwijl zich in bay 17 een of meer perso(o)n(en) kon(den) bevinden en/of
- waren geen, althans onvoldoende doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat de zogenaamde pinbox, waarin een of meer perso(o)n(en) aanwezig kon(den) zijn, zich bevond in bay 17, terwijl in die bay (een van) die container(s) werd(en) geladen en/of
- was niet voorzien in rechtstreekse en/of doeltreffende communicatie tussen de perso(o)n(en) die zich in bay 17 en/of in die zogenaamde pinbox kon(den) bevinden en de bestuurder van die containerbrugkraan en/of
- was vanuit die containerbrugkraan onvoldoende zicht op de plaats in bay 17 waar (een van) die container(s) geplaatst werd(en),
als gevolg waarvan - terwijl onder leiding van verdachte werkzaamheden werden uitgevoerd -
- een derde, zijnde [slachtoffer], zich als bemanningslid in bay 17 van het schip "[naam schip]" bevond, terwijl daar een 45ft-container werd geplaatst en/of
- (vervolgens) toen die/een container geplaatst werd, die [slachtoffer] zich onder die container bevond en/of onder die container bekneld is geraakt en/of tussen die container en de daarnaast staande container bekneld is geraakt, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
(artikel 10 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet)
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte vennootschap het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte vennootschap het op de dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte vennootschap niet in haar verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals hieronder weergegeven, te weten dat:
zij op 21 januari 2007 te Rotterdam als werkgeefster,
terwijl bij en/of in rechtstreeks verband met de arbeid, te weten het laden van containers op zeeschepen, die verdachte, als werkgeefster door haar werknemers deed verrichten in een bedrijf en in de onmiddellijke omgeving daarvan, te weten op en vanaf de kade van [verdachte vennootschap] [adres], alwaar het schip "[naam schip]" afgemeerd lag,
gevaar kon ontstaan voor de veiligheid en de gezondheid van andere personen dan die werknemers, te weten voor bemanningsleden van dat zeeschip,
geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dat gevaar,
immers heeft zij, verdachte, werkzaamheden laten uitvoeren, bestaande uit het vanaf de kade met een containerbrugkraan (12) laden van 45ft-containers op bay 17 van het schip "[naam schip]" en was vanuit die containerbrugkraan onvoldoende zicht op de plaats in bay 17 waar een van die containers geplaatst werd.
Nadere bewijsmotivering.
Namens de verdachte vennootschap is aangevoerd dat op basis van artikel 16 lid 4 sub a van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 juncto artikel 1.19 van het Arbeidsomstandighedenbesluit de Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet niet geldt aan boord van zeeschepen, zoals in dit geval de [naam schip]. In artikel 1.19 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt de Arbeidsomstandighedenwet immers uitgesloten voor arbeid verricht in dan wel op een zeeschip met een buitenlandse vlag. Voorts wordt in artikel 1.19 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit de Arbeidsomstandighedenwet uitgesloten voor laad- en losarbeid verricht door een werknemer die behoort tot de bemanning van een zeeschip met een buitenlandse vlag. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu in casu het laatste geval aan de orde is en de Arbeidsomstandighedenwet dus niet van toepassing is, de verdachte vennootschap moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar betoog en overweegt hiertoe dat de Arbeidsomstandighedenwet, daaronder begrepen de daarop gebaseerde regelgeving, tot doel heeft te zorgen voor een acceptabel niveau van arbeidsomstandigheden en veiligheid in en rond de bedrijven. De wet richt zich (mede) op de plicht van de werkgever om te zorgen voor een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid, de veiligheid daaronder begrepen. In dit geval richt de wet zich tot de verdachte vennootschap en niet tot het in de Rotterdamse haven onder buitenlandse vlag aangemeerde schip [naam schip] c.q. de eigenaar daarvan. Derhalve dient de verdachte vennootschap - daargelaten de vraag of de wet van toepassing is ten aanzien van het schip [naam schip] (en haar bemanning) - op grond van artikel 10 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 doeltreffende maatregelen te treffen ter voorkoming van gevaar, dat in het kader van de te verrichten werkzaamheden voor derden kan ontstaan.
Voorts is door de verdediging - onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting en de rechtspraak - betoogd dat het slachtoffer [slachtoffer] niet beschouwd kan worden als "een andere persoon dan de werknemer" als bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Deze bepaling strekt zich immers slechts uit tot zogenoemde derden, zoals bezoekers of voorbijgangers. Daarbij zijn er aanwijzingen dat het niet de bedoeling is geweest van de wetgever om personen als het slachtoffer de bescherming van voornoemd artikel te bieden, nu de wetgever juist bemanningsleden van buitenlandse schepen heeft willen uitzonderen van de bescherming van de Arbeidsomstandighedenwet voor wat betreft hun laad- en loswerkzaamheden. Voorts vond het ongeval buiten het bedrijfsterrein van de verdachte vennootschap plaats en niet in de omgeving daarvan in de zin van voornoemd artikel. De verdachte vennootschap had op het schip helemaal geen zeggenschap, aldus de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer in casu wel kan gelden als "een andere persoon dan de werknemer" zoals bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vaststaat dat het slachtoffer niet krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling dan wel onder gezag van de verdachte vennootschap als werknemer arbeid verrichtte. Dit betekent dat hij ten opzichte van de verdachte vennootschap geen werknemer was in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Duidelijke aanwijzingen die erop duiden dat in het onderhavige geval in het kader van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 niet zou moeten worden uitgegaan van het begrip "een andere persoon dan de werknemer" heeft de rechtbank echter niet aangetroffen. Weliswaar noemen zowel de Memorie van Toelichting als de Nota naar aanleiding van het verslag bij artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 bezoekers en voorbijgangers als personen ten aanzien waarvan de betreffende veiligheidsnorm zich bij uitstek uitstrekt. Het betreft hier echter geen limitatieve opsomming. Blijkens de wetsgeschiedenis staan in de Arbeidsomstandighedenwet de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van werknemers in verband met de arbeid centraal, doch worden tevens de veiligheid en gezondheid van derden in dat verband zonder enige twijfel mede in ogenschouw genomen. Het ligt derhalve niet in de rede dat het slachtoffer, niet zijnde een werknemer van de verdachte vennootschap, maar wel werkzaam op het schip dat lag afgemeerd aan de kade van die vennootschap en op welk schip de verdachte vennootschap haar werknemers werkzaamheden deed verrichten, niet onder de bescherming van voornoemde wet zou vallen.
Bovendien kan naar het oordeel van de rechtbank het laden van containers op een schip door de werknemers van de verdachte vennootschap vanaf de kade van het bedrijf van de verdachte vennootschap worden aangemerkt als arbeid die wordt verricht in een bedrijf en in de onmiddellijke omgeving daarvan, zoals bedoeld in artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998. Daarbij dient naar het oordeel van de rechtbank tevens in aanmerking te worden genomen dat de onderhavige werkzaamheden onderdeel uitmaken van de "core business" van de verdachte vennootschap.
De verdachte vennootschap is derhalve verplicht om doeltreffende maatregelen te nemen ter voorkoming van gevaar voor de gezondheid en veiligheid van personen, zoals het slachtoffer, die zich op het schip in de directe omgeving van het bedrijf, namelijk afgemeerd aan de kade van het bedrijf van de verdachte vennootschap, bevinden, indien daar door werknemers van de verdachte vennootschap werkzaamheden worden verricht.
Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte vennootschap alle veiligheidsmaatregelen heeft getroffen die van haar onder de gegeven omstandigheden mochten worden verwacht en dat deze maatregelen wel degelijk doeltreffend en adequaat waren, mits die maatregelen ook zouden zijn nageleefd door het slachtoffer. De verdediging heeft derhalve vrijspraak bepleit.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Voorop staat dat op en in de omgeving van een containerschip altijd gevaar te duchten is in verband met laden, lossen en overige verkeersbewegingen van containers in combinatie met de op de schepen aanwezige en werkzame bemanningsleden.
Aan alle leidinggevenden van een containerschip wordt voor aanvang van de werkzaamheden van de bemanningsleden op het schip door de verdachte vennootschap een zogenaamde Safety Procedure uitgereikt, waarop een aantal op te volgen veiligheidsvoorschriften voor de bemanningsleden staat vermeld en waarop de bemanningsleden door de leidinggevenden van het containerschip dienen te worden gewezen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat deze werkinstructie ook ziet op een situatie zoals die zich op 21 januari 2007 heeft voorgedaan.
Vaststaat dat het slachtoffer [slachtoffer] zich op 21 januari 2007 bovenop een container van de derde laag in bay 17 van het in Rotterdam bij de verdachte vennootschap afgemeerde containerschip [naam schip] bevond. Bay 17, waar op dat moment door werknemers van de verdachte vennootschap containers werden geladen, was ten tijde van het ongeval uitgerust met een zogenoemde pinbox, welke een aangewezen ruimte is waar bemanningsleden van het containerschip veilig kunnen verblijven tijdens het laden en lossen van de containers. De pinbox bevond zich op een locatie gelegen tussen een reeds op de - vanuit het zicht van de kraanmachinist - buitenste rij van de derde laag geplaatste container en het kraanhuis en op korte afstand van die reeds geplaatste container. Het slachtoffer heeft zich buiten de op bay 17 geplaatste pinbox begeven, nadat op de betreffende bay de eerste container van de volgende, vierde laag op de derde laag was geplaatst en voordat de tweede container van de vierde laag op de derde laag zou worden geplaatst.
Aannemelijk is dat het slachtoffer [slachtoffer] de zogenoemde twistlocks, waarmee de containers aan elkaar worden bevestigd en zeevast worden gezet, wilde plaatsen dan wel deze wilde controleren. Met een hijskraan, bestuurd door een werknemer van de verdachte vennootschap, werd de tweede te plaatsen container met behulp van een spreader van de grond opgetild en diagonaal verplaatst. Vanwege het feit dat een hoge (in casu de vierde) laag, moest worden geladen, hing de containerlast op geringe afstand onder de kraancabine waarin de kraanmachinist zich bevond, waardoor het zicht achter en onder de containerlast werd beperkt. De te plaatsen container werd vervolgens in bay 17 - over de in diezelfde bay gesitueerde pinbox heen - neergezet op het dak van de container waarop achteraf het slachtoffer zich bleek te bevinden. Als gevolg van deze handeling is het slachtoffer bekneld geraakt tussen de container waarop hij zich bevond en de neerwaarts bewegende container in de spreader, waardoor hij is doodgedrukt.
Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], allen werkzaam als kraanmachinist voor de verdachte vennootschap, komt naar voren dat containers altijd vanaf de kade gezien van buiten naar binnen in de bay worden geplaatst, omdat de kraanmachinist anders niet goed kan zien wat er achter de geplaatste containers gebeurt. Het deed zich weleens voor dat er werd geladen in de bay waar de pinbox stond. Bovendien gebeurde en gebeurt, aangezien daartoe geen andere mogelijkheid bestaat, het laden van de laatste laag in dezelfde bay als waar de pinbox staat. Nadat de twistlocks door het bemanningslid op het dak van de containers zijn uitgelegd, dient het bemanningslid in de pinbox plaats te nemen en daar voor zijn eigen veiligheid te blijven als er wordt geladen. Voorts is uit de getuigenverklaringen naar voren gekomen dat het soms voorkwam dat onervaren bemanningsleden onder de lading doorliepen of dat zij de twistlocks verkeerd uitlegden.
De door de verdediging ter onderbouwing van haar standpunt naar voren gebrachte argumenten dat de kraanmachinist van de verdachte vennootschap erop mocht vertrouwen dat, juist vanwege het aan een kraanconstructie inherente gebrek aan voortdurend onbeperkt zicht, het slachtoffer zich in overeenstemming met de veiligheidsinstructies gedurende het laadproces in de pinbox had moeten ophouden en zich had moeten houden aan het absolute verbod om zich onder een container te bevinden, zijn naar het oordeel van de rechtbank zeker in het licht van voornoemde getuigenverklaringen niet redengevend voor het wegnemen van de strafrechtelijke verwijtbaarheid van de verdachte vennootschap.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat de verdachte vennootschap een concrete instructie voor haar werknemers ter beschikking heeft, waaruit volgt dat de pinbox vanuit veiligheidsoogpunt op een bepaalde locatie dient te worden geplaatst. Er ontbrak een daartoe aangewezen en voorgeschreven plek voor de pinbox, opdat de kraanmachinisten vanuit de containerbrugkraan voldoende zicht hebben op de plaats waar de containers worden geplaatst en de containers op een veilige manier - volgens eigen methode - van buiten naar binnen op het schip kunnen worden geladen. Dientengevolge heeft de verdachte vennootschap de situatie in het leven geroepen c.q. in stand gehouden dat het zicht van kraanmachinisten vanuit de containerbrugkraan tijdens het laadproces (van een hoge laag) onder omstandigheden ernstig kan worden belemmerd.
Voorts acht de rechtbank van belang dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat het voorkomt dat in dezelfde bay wordt geladen als waar de pinbox staat. Ook zijn er wel eens onervaren of misschien onvoorzichtige bemanningsleden die in strijd met de veiligheidsinstructies onder een lading doorlopen. Juist omdat er altijd momenten zullen zijn dat het zicht voor de kraanmachinist wordt beperkt, dienen er veiligheidsvoorschriften in het leven te worden geroepen die ervoor zorgen dat gevaar in dit verband zo veel mogelijk wordt ondervangen. Er dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheden dat de weersomstandigheden slecht kunnen zijn, dat het een nieuw schip met onervaren bemanningsleden betreft en met het gegeven dat iemand soms onbegrijpelijke, onzorgvuldige of onverhoedse handelingen kan verrichten en zich derhalve op gevaarlijke verboden plaatsen kan bevinden.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat een bemanningslid zich buiten de pinbox in de bay kan bevinden, terwijl er in die bay wordt geladen en er - mede door de plaats van die pinbox - onvoldoende zicht op de plaats is waar een container dient te worden geplaatst. Aangezien in de onderhavige situatie de pinbox op een dusdanige wijze was geplaatst dat voor de kraanmachinist het zicht op de plek waar de container geplaatst diende te worden en waar het slachtoffer [slachtoffer] bekneld is geraakt, werd beperkt en er geen doeltreffende maatregelen zijn genomen om een dergelijke gevaarlijke situatie te voorkomen, staat - zelfs al zou sprake zijn van enige vorm van eigen schuld van het slachtoffer - de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte vennootschap voor het ten laste legde handelen naar het oordeel van de rechtbank dan ook vast.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen ten laste is gelegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte vennootschap.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte vennootschap is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de omstandigheden van de verdachte vennootschap, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte vennootschap is bewezen verklaard dat door het niet nemen van doeltreffende maatregelen ter voorkoming van gevaar een bemanningslid dat in dienst van het bedrijf [bedrijf] op het schip [naam schip] werkzaamheden verrichtte, te weten het plaatsen van twistlocks op containers, is komen te overlijden. Het bemanningslid is bekneld geraakt tussen een reeds op het schip geplaatste container en een container die met behulp van een spreader vanaf de kade door een werknemer van de verdachte vennootschap werd opgetild en geplaatst op de reeds aanwezige container.
Een werkgever is verplicht om de omstandigheden in en in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf voor zowel eigen werknemers als ook voor anderen die op of in de omgeving van het bedrijfsterrein komen om werkzaamheden te verrichten, zo veilig mogelijk te maken. Werknemers van zowel de eigen onderneming als werknemers van andere bedrijven moeten er op kunnen vertrouwen dat in alle omstandigheden afdoende maatregelen zijn genomen om hun veiligheid en welzijn in verband met de arbeid te waarborgen. Dit staat los van de eigen verantwoordelijkheid die werknemers en derden hebben op het gebied van de (eigen) veiligheid.
De verdachte vennootschap heeft in casu onvoldoende maatregelen genomen om de veiligheid van de in de omgeving van het bedrijfsterrein aanwezige personen te waarborgen en de rechtbank rekent dit de verdachte vennootschap zeer aan.
Tevens rekent de rechtbank het de verdachte vennootschap aan dat eerder plaatsgevonden bedrijfsongevallen waaruit letsel bij derden voortvloeide, kennelijk onvoldoende aanleiding zijn geweest om adequate maatregelen te treffen op het gebied van veilige werkomstandigheden. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf is derhalve in het nadeel van de verdachte vennootschap in aanmerking genomen dat zij blijkens het op haar naam gesteld uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 12 juni 2012 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en zij, op het moment dat het strafbare feit zich voordeed, nog in een proeftijd liep van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.
De rechtbank overweegt evenwel dat het bewezen verklaarde feit een oud feit betreft en dat de verdachte vennootschap - gelet op de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte vennootschap - sinds het voorval verschillende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van een dergelijk tragisch ongeval in de toekomst. De regels zijn immers aangescherpt, aangezien de containers niet meer (diagonaal) mogen worden geladen in de bay waar de pinbox staat, de bemanningsleden van het containerschip een noodknop ter beschikking hebben en er camera's op het kraanhuis
- vanuit het zicht van de kraanmachinist - achter de containerlast zijn geplaatst. Voorts neem de rechtbank op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking dat het feit waarvoor de verdachte vennootschap wordt veroordeeld dateert van voor de veroordeling door de rechtbank te Rotterdam van 9 april 2008.
Alles afwegende wordt de door de officier van justitie geëiste geldboete passend en geboden geacht.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 23, 24, 51 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 10 van de Arbeidsomstandighedenwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte vennootschap het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 10, lid 1, van de Arbeidsomstandighedenwet, begaan door een rechtspersoon;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte vennootschap deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte vennootschap meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte vennootschap daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte vennootschap tot:
een geldboete van € 15.000,-- (zegge: VIJFTIENDUIZEND euro).
Dit vonnis is gewezen door
mrs V.F. Milders, voorzitter,
V.J. de Haan en E.C.M. Bouman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Verkijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2012.
Mr. Milders en mr. Bouman zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.