ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9840

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/925758-11, 09/925652-11, 09/900607-11, 09/900229-11 (TUL) en 22/004992-09 (TUL)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, bedreiging en verzet tegen aanhouding met gevolgen voor benadeelde partijen

Op 26 juni 2012 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere mishandelingen, bedreigingen en verzet tegen de aanhouding. De verdachte heeft willekeurige slachtoffers mishandeld en heeft zich verzet tegen de aanhouding door controleurs van de HTM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op zwakbegaafd niveau functioneert en lijdt aan een verslavingsgevoeligheid, verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij het Leger des Heils en een klinische behandeling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder HTM Personenvervoer N.V. en andere slachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen van de officier van justitie gedeeltelijk afgewezen en de verdachte in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers 09/925758-11, 09/925652-11 (t.t.z. gev.), 09/900607-11 (t.t.z. gev.), 09/900229-11 (TUL) en 22/004992-09 (TUL)
Datum uitspraak: 26 juni 2012
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen zaken met parketnummer 09/900607-11 en 09/900229-11 (TUL), en de zaken met parketnummers 09/925758-11, 09/925652-11 en 22/004992-09 (TUL) van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Vught" te Vught.
De terechtzitting.
Het onderzoek in de zaken met parketnummer 09/900607-11 en 09/900229-11 (TUL) is gehouden ter terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 3 oktober 2011 en, na verwijzing, ten terechtzittingen van 10 januari 2012, 4 april 2012 (beiden pro forma) en 12 juni 2012 (inhoudelijke behandeling). Het onderzoek in de zaken met parketnummers 09/925758-11, 09/925652-11 en 22/004992-09 (TUL) is gehouden ten terechtzittingen van 10 januari 2012, 4 april 2012 (beiden pro forma) en 12 juni 2012 (inhoudelijke behandeling).
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.M.D. Naarden, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. M.A. Visser heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/925758-11 (hierna dagvaarding I) onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding I onder 2, 3 en 4, bij dagvaarding met parketnummer 09/925652-11 (hierna dagvaarding II) onder 1, 2 en 3 en het bij dagvaarding met parketnummer 09/900607-11 (hierna dagvaarding III) ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt:
- een opname in zorginstelling Hoeve Boschoord (Stichting Trajectum) of een soortgelijke instelling voor de maximumduur van 1,5 jaar;
- een vorm van begeleid wonen en/of een ambulante behandeling.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de aan verdachte op te leggen voorwaarden en het daaraan verbonden toezicht dadelijk uitvoerbaar zullen zijn.
De officier van justitie heeft ten slotte gevorderd dat ten aanzien van dagvaarding II het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
Ten aanzien van dagvaarding I heeft de officier van justitie geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen [A] en [B], ieder tot een bedrag van € 100,-, en tot niet-ontvankelijk verklaring van deze benadeelde partijen voor het overige.
Ten aanzien van de benadeelde partij HTM personenvervoer N.V. heeft de officier van justitie geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 100,-, subsidiair 2 dagen hechtenis ten behoeve van benadeelde partij [A] en een bedrag groot € 100,-, subsidiair 2 dagen hechtenis ten behoeve van benadeelde partij [B] en een bedrag groot € 443,60, subsidiair 8 dagen hechtenis ten behoeve van benadeelde partij HTM personenvervoer N.V.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis met parketnummer 09/900229-11 van de politierechter d.d. 10 juni 2011 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week en de bij vonnis met parketnummer 22/004992-09 van het Gerechtshof 's-Gravenhage d.d. 29 september 2010 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Onder dagvaarding I:
1.
hij op of omstreeks 30 september 2011 te 's-Gravenhage, opzettelijk een ambtenaar, te weten [A] (buitengewoon opsporingsambtenaar), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, (met gebalde vuist) die [A] op de borst, althans op het lichaam, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 30 september 2011 te 's-Gravenhage [A] en/of [B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte:
- opzettelijk voornoemde [A] dreigend de woorden toegevoegd:"ik kom je wel op straat tegen dan maak ik en mijn bendeleden je dood" en/of "ik kom je wel tegen op Holland Spoor dan maak ik samen met mijn bendeleden je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- opzettelijk voornoemde [B] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga jou pakken, wacht maar, als jij een keer in je eentje bent en ik met mijn bende, als ik jou op het Holland Spoor zie dan ga ik jou met mijn bende afboeien en kijk maar wat ik dan met je ga doen. Je zal het nog wel te weten komen. Wij zien elkaar wel eens op straat ik ga je dan pakken" en/of "als ik jou tegenkom op het Holland Spoor dan zal ik jou met mijn bende terug pakken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 30 september 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [B], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijers, homo's, mietjes" en/of "kanker Marokkaan" en/of "kanker Turk", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 30 september 2011 te 's-Gravenhage, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende buitengewoon opsporingsambtena(a)r(en) (te weten HTM controleur(s) [A] en/of [B]) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) (te weten overtreding van art. 70 Wet Personenvervoer 2000 en/of mishandeling van [A]) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden;
art 180 Wetboek van Strafrecht
Onder dagvaarding II:
1.
hij op of omstreeks 23 augustus 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [C]), op zijn oor heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 augustus 2011 te 's-Gravenhage [C] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [C] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je dood, ik schiet je neer met al mijn negers" en/of "Blijf hier dan kom ik terug en schiet je dood. Ik ga je vermoorden, je weet niet wie ik ben.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 23 augustus 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een bus, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan HTM, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met een step tegen die bus te slaan, althans een slaande en/of zwaaiende beweging met een step te maken, waardoor die bus (met de step) werd geraakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Onder dagvaarding III:
hij op of omstreeks 14 juli 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [D]), met zijn vuist/hand in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting van 12 juni 2012 niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding I onder feit 1 en bij dagvaarding II onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van dagvaarding II onder feit 2 is de rechtbank - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te komen, nu enkel aangever [C] over de bedreigingen heeft verklaard en geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn die deze verklaring ondersteunen, terwijl verdachte ontkent de ten laste gelegde bedreigingen te hebben geuit.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging.
Ten aanzien van dagvaarding II, feit 1:
Door de verdediging is primair vrijspraak bepleit, omdat verdachte op geen enkele wijze aanstoot heeft gegeven tot de vechtpartij met de aangever en ook niet (als eerste) heeft geslagen. De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. De rechtbank gaat op dit verweer hierna in onder strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Ten aanzien van dagvaarding II feit 3:
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de vernieling, nu hij de bus niet heeft gezien en daarom niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het beschadigen van die bus. De rechtbank overweegt in verband hiermee als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij op weg was naar een belangrijke afspraak waar hij, zo begrijpt de rechtbank, kennelijk met het openbaar vervoer heen wilde. De buschauffeur heeft verklaard dat hij met zijn bus bij de halte is gestopt, dat hij toen verdachte met een step op zijn rug vanuit de tramtunnel zag komen aanlopen en dat hij daarna heeft gezien dat verdachte kennelijk opzettelijk en met kracht een zwaai met de step gaf. Tegen deze achtergrond is de verklaring van verdachte dat hij de bus niet heeft gezien naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. Op het moment dat verdachte met de step is gaan zwaaien heeft hij naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de bus met de step zou raken en heeft hij zich, minimaal in een voorwaardelijke opzetvorm, schuldig gemaakt aan vernieling. De rechtbank acht het ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van dagvaarding III:
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de tenlastegelegde mishandeling van [D] op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu hij niet aan het opgegeven (vage) signalement voldoet. Voorts heeft verdachte maar één oorbel en niet twee, zoals door aangeefster is verklaard. Bovendien had aangeefster twijfels op het moment dat ze verdachte tijdens de fotobewijsconfrontatie aanwees, omdat zij zich meende te herinneren dat de huidskleur van verdachte donkerder was. De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte is kort na de melding in de buurt van de plaats van het delict aangehouden en voldeed aan het door aangeefster en getuige [getuige] opgegeven signalement. Bovendien reed verdachte tijdens de aanhouding op een groene mountainbike, die ook bij het signalement was opgegeven. Het feit dat verdachte bij de behandeling ter terechtzitting - en aldus anders dan door aangeefster is verklaard - slechts één oorbel droeg moge zo zijn maar de rechtbank heeft ter zitting kunnen constateren dat verdachte (voor het overige) voldoet aan het signalement. Dat aangeefster bij de fotoconfrontatie twijfelde over de precieze donkertint van de huidskleur van verdachte, acht de rechtbank niet doorslaggevend. Gelet op het overwogene acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de mishandeling heeft gepleegd.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding I onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, de op de dagvaarding II onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten en het op de dagvaarding III ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat:
Dagvaarding I:
2.
hij op 30 september 2011 te 's-Gravenhage [A] en [B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte:
- opzettelijk voornoemde [A] dreigend de woorden toegevoegd: "ik kom je wel op straat tegen dan maak ik en mijn bendeleden je dood" en "ik kom je wel tegen op Holland Spoor dan maak ik samen met mijn bendeleden je dood", en
- opzettelijk voornoemde [B] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga jou pakken, wacht maar, als jij een keer in je eentje bent en ik met mijn bende, als ik jou op het Holland Spoor zie dan ga ik jou met mijn bende afboeien en kijk maar wat ik dan met je ga doen. Je zal het nog wel te weten komen. Wij zien elkaar wel eens op straat ik ga je dan pakken" en "als ik jou tegenkom op het Holland Spoor dan zal ik jou met mijn bende terug pakken";
3.
hij op 30 september 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [B], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijers, homo's, mietjes";
4.
hij op 30 september 2011 te 's-Gravenhage, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende buitengewoon opsporingsambtenaren (te weten HTM controleurs [A] en [B]) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van op heterdaad ontdekte strafbare feiten (te weten overtreding van art. 70 Wet Personenvervoer 2000 en mishandeling van [A]) hadden aangehouden en hadden vastgegrepen teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden;
Dagvaarding II:
1.
hij op 23 augustus 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [C]), op zijn oor heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 23 augustus 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een bus toebehorende aan HTM heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een slaande of zwaaiende beweging met een step te maken, waardoor die bus met de step werd geraakt;
Dagvaarding III:
hij op 14 juli 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [D]), met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De verdachte is deswege strafbaar, nu er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Ten aanzien van dagvaarding II, feit 1:
De raadsvrouw heeft zich nog op het standpunt gesteld dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. De rechtbank overweegt als volgt.
Zowel aangever als verdachte verklaren dat er op enig moment een vechtpartij is ontstaan. Volgens verdachte is aangever de vechtpartij begonnen. Aangever heeft verklaard dat hij inderdaad de eerste klap heeft uitgedeeld, maar dat hij dat heeft gedaan omdat hij zich door verdachte bedreigd voelde. Ter terechtzitting heeft verdachte ontkend aangever te hebben bedreigd en verklaard dat hij op de grond is terechtgekomen en zich toen tegen aangever moest verdedigen. Voor deze verklaring van verdachte is in het dossier echter geen enkele steun te vinden. Wél is er een verklaring van de buschauffeur dat verdachte tijdens de vechtpartij bovenop aangever zat. Gelet op deze verklaring en die van aangever is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever van verdachte, waartegen verdediging in de vorm van geweld geboden was. Nu geen sprake was van een noodweersituatie, faalt het beroep op noodweer reeds daarom.
Strafmotivering.
Na te melden straffen en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal mishandelingen, waarbij de slachtoffers volstrekt willekeurige personen waren. Door deze mishandelingen hebben de slachtoffers pijn ondervonden. Uit de aangiftes volgt dat de slachtoffers zich door de gedragingen van de verdachte onveilig en bedreigd hebben gevoeld. Verdachte wordt voorts verweten geen oog te hebben gehad voor de eventuele psychische en lichamelijke schade die hij met zijn handelen bij de slachtoffers en omstanders heeft veroorzaakt dan wel kon veroorzaken.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een bus, hetgeen overlast en financiële schade voor de eigenaar heeft veroorzaakt.
Tenslotte heeft verdachte, die zwart reed, twee controleurs van de HTM bedreigd en beledigd tijdens de uitoefening van hun functie en heeft hij zich verzet bij zijn aanhouding. Dit zijn ernstige feiten omdat controleurs door dit soort incidenten worden aangetast in hun persoon en meer in het algemeen in hun gezag.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 september 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke zaken is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het Pro Justitia rapport d.d. 12 mei 2012, opgesteld en ondertekend door F. Koeken, psychiater. In dit rapport wordt geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in die zin dat hij op zwakbegaafd niveau functioneert. Voorts is er ook sprake van een verhoogde verslavingsgevoeligheid. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder dagvaarding III kan volgens het rapport geen verband worden gelegd tussen zijn gebrekkige ontwikkeling en het ten laste gelegde feit omdat verdachte dit feit ontkent. Ten tijde van de overige tenlastegelegde feiten speelde de cognitieve beperking van verdachte een grote rol, hetgeen de gedragskeuzes en gedragingen heeft beïnvloed. Verdachte dient ten aanzien van die feiten te worden beschouwd als verminderd toerekeningsvatbaar. Verdachte heeft voorts weinig reflectief vermogen, geen inzicht in zijn eigen beperkingen en kan hier vooralsnog zeker niet mee omgaan, hetgeen bepalend is voor de kans op recidive. De psychiater adviseert de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling met toezicht van de reclassering. Van daaruit kan verder gezocht worden naar een aangepaste woonvorm. Dit moet naar het oordeel van de psychiater plaatsvinden binnen een klinisch, forensisch kader aangezien verdachte uit zichzelf niet in staat is om zich aan afspraken te houden.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport d.d. 2 mei 2012, opgesteld en ondertekend door M.H. de Groot, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van misbruik van cannabis en tevens van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid, gekoppeld aan een beperkt inzicht in zijn functioneren, een overwaardig zelfbeeld en antisociale coping. De psycholoog adviseert om verdachte als minder toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van de door verdachte bekende ten laste gelegde feiten. De kans op recidive wordt als groot ingeschat. In de afgelopen jaren is ten aanzien van de ontwikkeling van verdachte te constateren dat hij steeds minder goed in staat was om met frustratie en krenking om te gaan en steeds vaker uitte hij zich op agressieve wijze. Zijn beperkte intellectuele capaciteiten en zijn gebrekkige zelfinzicht zorgden ervoor dat hij niet in staat was een adequate inschatting te maken van zijn eigen rol in het plegen van het ten laste gelegde. De psycholoog adviseert de rechtbank een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een intensieve begeleiding voor een wat langere periode, zo mogelijk binnen een residentiële instelling. Deze begeleiding kan volgens de psycholoog goed plaatsvinden in de instelling Ipse De Bruggen.
Ten slotte heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 29 mei 2012, opgesteld en ondertekend door [reclasseringsmedewerker], reclasseringswerker. In dit rapport wordt geconcludeerd dat verdachte zich gedurende het reclasseringstoezicht in 2011 niet begeleidbaar heeft opgesteld door zijn agressieve gedrag. Ook gedurende zijn huidige detentie is verdachte dreigend en agressief naar de bewaking en/of begeleiding. De reclassering acht het van belang dat verdachte een passende klinische behandeling volgt welke kan worden opgelegd in een voorwaardelijk kader. De reclassering heeft een Indicatiestelling Forensische Zorg aangevraagd bij het NIFP, op basis waarvan verdachte eventueel kan worden aangemeld voor een intake bij een instelling als Ipse de Brugge.
Ter terechtzitting van 12 juni 2012 is [reclasseringsmedewerker] als deskundige gehoord. Hij heeft toen verklaard dat verdachte niet bij de instelling Ipse De Brugge geplaatst kan worden omdat het veiligheidsniveau niet toereikend is voor verdachte. De deskundige stelt nu de instelling van de Stichting Trajectum, locatie Hoeve Boschoord, voor omdat daar een beter beveiligingsniveau aanwezig is. Een behandeling voor verdachte bij een dergelijke instelling wordt door de deskundige noodzakelijk geacht. Het is echter moeilijk om verdachte op een korte termijn te plaatsen in verband met wachtlijsten en intakeprocedures. Om een eventuele periode na de detentie en tot een opname in een kliniek te overbruggen, kan de reclassering verdachte verwijzen naar nachtopvang en toezicht bieden.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde deskundigen over en maakt die tot de hare.
Op grond van al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en met inachtneming van de genoemde adviezen, acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Gelet op de op te leggen straffen in soortgelijke zaken en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de aan verdachte op te leggen straf lager dient te zijn dan de officier van justitie heeft geëist.
Ook ter zake van het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De officier heeft zich bij zijn vordering op dit punt gebaseerd op de Wet voorwaardelijke sancties zoals deze met ingang van 1 april 2012 in werking is getreden. De rechtbank is van oordeel dat, zowel met betrekking tot het opleggen van een (langere) proeftijd als ter zake van de dadelijke uitvoerbaarheid van de opgelegde voorwaarden, de nieuwe wetgeving minder gunstig is voor verdachte dan de tot 1 april 2012 geldende bepalingen. Nu voorts in de nieuwe regeling geen bepaling is opgenomen waarin de directe temporele werking is voorgeschreven, terwijl overgangsrecht overigens ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat de nieuwe regeling niet kan worden toegepast op (tenlastegelegde) feiten die hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van deze nieuwe wet.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder dagvaarding II onder 1 genummerde voorwerp.
De vordering van de benadeelde partij [B].
[B] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 275,-.
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 50,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de bij dagvaarding I onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 50,-.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bij dagvaarding I onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 50,- ten behoeve van de benadeelde partij [B].
De vordering van de benadeelde partij [A].
[A] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 275,-.
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 50,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 50,-.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 50,- ten behoeve van de benadeelde partij [A].
De vordering van de benadeelde partij HTM personenvervoer N.V. HTM personenvervoer N.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 443,60.
De vordering, is namens de verdachte wat betreft de hoogte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding II onder 3 bewezenverklaarde feit.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder dagvaarding II onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 443,60, ten behoeve van de benadeelde partij HTM Personenvervoer NV.
Vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank ziet geen reden om de tenuitvoerlegging te gelasten van de vorderingen van de officier van justitie van 11 augustus 2011 respectievelijk 23 december 2011 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnissen van de politierechter in deze rechtbank d.d. 10 juni 2011, onderscheidenlijk het Gerechtshof 's-Gravenhage d.d. 29 september 2010, nu de door de rechtbank op te leggen gevangenisstraf aanmerkelijk korter zal zijn dan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 180, 266, 267, 285, 300, en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I (09/925758-11) onder 1 ten laste gelegde feit en het bij dagvaarding II (09/925652-11) onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I (09/925758-11) onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, de bij dagvaarding II (09/925652-11) onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding III (09/900607-11) ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I met parketnummer 09/925758-11:
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met zware mishandeling;
feit 3:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 4:
wederspannigheid;
ten aanzien van dagvaarding II met parketnummer 09/925652-11:
feit 1:
mishandeling;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;
ten aanzien van dagvaarding III met parketnummer 09/900607-11:
mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 1 maand niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich binnen 5 werkdagen na de dag van deze uitspraak meldt bij het Leger des Heils (contactpersoon [reclasseringsmedewerker]) en dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt een verblijf via Stichting Trajectum, locatie Boschoord of een soortgelijke instelling;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [B] tot een bedrag van € 50,- en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [B] een bedrag van € 50,-;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [B] voor het overige af;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] tot een bedrag van € 50,- en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A] een bedrag van € 50,-;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] voor het overige af;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij HTM Personenvervoer N.V. tot een bedrag van € 443,60 en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan HTM Personenvervoer N.V. een bedrag van € 443,60;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat een bedrag groot € 50,- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [B];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 dag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 50,- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [A];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 dag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 443,60,- ten behoeve van de benadeelde partij HTM Personenvervoer N.V.;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 8 dagen;
gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder dagvaarding II onder 1 genummerde voorwerp, te weten: een step;
wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging met de parketnummers 09/900229-11 en 22/004992-09 af;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C van Veen, voorzitter,
mrs. A.I. Frenkel en R.G.C. Veneman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. van der Plas, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2012.