Overwegingen
Alvorens het beroep inhoudelijk te beoordelen overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van drs. J. Tonino (Tonino) en A.E. Van Wessum (Van Wessum) bij de behandeling ter zitting. Eiser stelt dat Tonino en Van Wessum als chef van het politiebureau Zoetermeer respectievelijk secretaris van de Commissie een rol hebben gespeeld in de procedure tussen eiser en zijn werkgever, voorafgaand aan het instellen van beroep. Eiser stelt dat deze rol meebrengt dat Tonino en Van Wessum ter zitting de rol van getuige (kunnen) vervullen. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen getuigen meebrengen bij de behandeling ter zitting, mits daarvan uiterlijk een week voor de dag van de zitting aan de rechtbank en aan de andere partijen mededeling is gedaan, met vermelding van namen en woonplaatsen. Nu de mededeling als bedoeld in dit artikel niet heeft plaatsgevonden, kunnen Tonino en Van Wessum niet als getuige een verklaring afleggen.
De rechtbank overweegt dat Tonino als chef van het politiebureau, waaraan eiser was verbonden, in de aanloop naar het ontslagbesluit in het kader van het inwinnen van informatie en het nemen van (disciplinaire) maatregelen aan hem geattribueerde, gedelegeerde dan wel gemandateerde bevoegdheden heeft uitgeoefend, die toekomen aan een werkgever. Bij een grote organisatie als het politiekorps Haaglanden is dit gebruikelijk en noodzakelijk. Dit handelen brengt niet mee dat Tonino voor wat betreft de aan het bestreden (ontslag)besluit ten grondslag liggende feiten de rol van getuige heeft. Hetzelfde geldt voor Van Wessum, die als secretaris van de Commissie een taak heeft vervuld bij een wettelijk voorgeschreven stap in de (ontslag)procedure. Beiden zijn, juist in verband met hun positie binnen verweerders organisatie, bij uitstek geschikt om als gemachtigde van verweerder en niet als getuige ter zitting te verschijnen. Gelet hierop heeft de rechtbank Tonino en Van Wessum aangemerkt als medegemachtigden.
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiser is met ingang van 1 januari 1985 aangesteld bij de gemeentepolitie Zoetermeer. Bij besluit van 20 december 1993 is eiser geplaatst bij het politiekorps Haaglanden. Vanaf 12 mei 2001 heeft eiser de functie van wijkagent (A) vervuld bij bureau Zoetermeer, met daaraan verbonden de rang van brigadier van politie.
1.2. Op 2 februari 2010 heeft de dochter van eisers ex-vriendin, geboren [datum] 1991, aangifte gedaan van ontuchtige handelingen en een poging tot verkrachting door eiser in de gemeenschappelijke woning in de periode van 1 juni 2006 tot en met 1 september 2008.
In verband met het strafrechtelijk onderzoek is eiser op 22 februari 2010 aangehouden. Op 24 februari 2010 is eiser in vrijheid gesteld.
1.3. Begin mei 2010 heeft Tonino via een vertrouwenspersoon nadere informatie ontvangen over seksuele intimidatie door eiser in de werkomgeving. Op 6 mei 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en onder meer Tonino, waarin eiser is verteld dat naar aanleiding van de ontvangen informatie is besloten tot buitenfunctiestelling en tot het instellen van een feitenonderzoek door bureau BIS.
Bij besluit van 6 mei 2010 is eiser, op grond van artikel 84, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) in afwachting van een schorsing buiten functie gesteld. Voorts is hem op grond van artikel 73, eerste lid, van het Barp de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen, dienstterreinen, dan wel het verblijf aldaar, ontzegd.
1.4. Tijdens het feitenonderzoek hebben twee vrouwelijke collega's, een voormalige vrouwelijke collega en een kapster uit de wijk waarin eiser werkzaam is geweest verklaringen afgelegd over seksuele intimidatie door eiser in 2000, 2006, 2007 en 2009. Eiser heeft na te zijn geconfronteerd met de verklaringen, de juistheid van de verklaringen de twee vrouwelijke collega's betwist en heeft over de verklaringen van de voormalige collega en de kapster niet willen verklaren.
1.5. Met het proces-verbaal van 12 oktober 2010 zijn het rapport feitenonderzoek van 2 augustus 2010, het rapport voortzetting feitenonderzoek van 8 september 2010 en de brief van de Chef bureau arbeidsvoorwaarden van 5 oktober 2010, houdende het advies tot het volgen van een disciplinaire procedure, aan verweerder aangeboden. Verder is eiser bij brief van 11 oktober 2010 medegedeeld dat een disciplinair onderzoek zal worden gestart. Voorts is eiser bij brief van 14 oktober 2010 het voornemen om hem strafontslag op te leggen kenbaar gemaakt.
1.6. Eiser is op 17 november 2010 gehoord door de Commissie van Advies in Disciplinaire Zaken (CADZ). In het verslag van deze hoorzitting is het advies van de CADZ opgenomen. De CADZ heeft zeer ernstig plichtsverzuim bewezen geacht en het voornemen tot strafoplegging passend geacht, ook indien het eerste ten laste gelegde feit met betrekking tot de strafzaak zou vervallen. De CADZ heeft geadviseerd eiser de disciplinaire straf van ontslag op te leggen.
1.7. Bij besluit van 3 december 2010 heeft verweerder eiser het strafontslag opgelegd Het verslag van de CADZ van 17 november 2010 is onderdeel van dit besluit.
1.8. Op 28 april 2011 heeft Tonino een rapport uitgebracht, waarin hij heeft verklaard dat vertrouwenspersoon [A] geen schriftelijke rapportage heeft uitgebracht over zijn bevindingen betreffende de door eiser gepleegde seksuele intimidatie, maar [A] deze bevindingen mondeling aan Tonino heeft gerapporteerd. Tonino is, nadat hij tot de conclusie is gekomen welke persoon het betrof, met die persoon/dat slachtoffer in gesprek gegaan. Zo is hij aan de namen van meerdere mogelijke slachtoffers gekomen. Eén van die slachtoffers heeft verklaard over gedragingen van eiser in relatie tot een kapster in de wijk waar eiser werkzaam was.
1.9. Eiser is op 16 mei 2011 door de Commissie gehoord in het kader van zijn bezwaar. Op 4 juli 2011 heeft de Commissie advies uitgebracht, strekkende tot handhaving van het primaire besluit van 3 december 2010 en ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser.