RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 11/41454, V-nummer: [nummer],
tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. K. Wijnmalen, advocaat te Dordrecht,
de Minister voor Immigratie en Asiel, thans de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. D.S. Asarfi, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 18 augustus 2011 afwijzend beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 18 augustus 2011 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 8 september 2011 (procedurenummers AWB 11/26902 en AWB 11/26903) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 augustus 2011 vernietigd.
Bij besluit van 20 december 2011 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser opnieuw afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 23 december 2011 beroep ingesteld.
De zaak is op 9 mei 2012 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Namens eiser is ter zitting verschenen mr. drs. E.W.B. van Twist, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2.1. In rechtsoverweging 2.4. van zijn uitspraak van 8 september 2011 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, met instemming van verweerder vastgesteld dat het geschil zich beperkt tot de vraag of aan eiser kan worden tegengeworpen dat hij niet de bescherming van de Afghaanse autoriteiten heeft ingeroepen. Door zich in het bestreden besluit op het standpunt te stellen dat de door eiser gestelde vrees voor het Haqqani-netwerk niet reëel is, is verweerder buiten de aldus beperkte omvang van het geding getreden. Ter zitting van 9 mei 2012 heeft verweerder desgevraagd verklaard met de rechtbank van oordeel te zijn dat dit een ambtshalve te beoordelen aspect van de zaak betreft, dat verweerder inderdaad buiten de omvang van het geding is getreden en dat dit moet leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
2.2. Verweerder verzoekt de rechtbank hem te volgen in het standpunt dat eiser de bescherming van de Afghaanse autoriteiten (of anderen) had moeten inroepen en op grond daarvan te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Eiser bestrijdt de juistheid van dit standpunt van verweerder en legt ter onderbouwing van zijn stellingen een aantal stukken over. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Nu verweerder het asielrelaas van eiser geloofwaardig acht en eisers vrees voor het Haqqani-netwerk gelet op hetgeen onder 2.1. is overwogen reëel moet worden geacht, is het aan verweerder om te onderzoeken of in Afghanistan in zijn algemeenheid bescherming kan worden geboden tegen het Haqqani-netwerk. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van 27 februari 2012 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BV7795).
In zijn uitspraak van 8 september 2011 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, geoordeeld dat de verwijzing van verweerder naar het algemeen ambtsbericht van augustus 2011 over Afghanistan onvoldoende is om aan te nemen dat bescherming door de Afghaanse autoriteiten tegen het Haqqani-netwerk mogelijk is. Dit oordeel staat in rechte vast.
Uit het door verweerder ingeroepen rapport van 27 juni 2011 van de International Crisis Group, "The insurgency in Afghanistan's Heartland; Asia Report Nº 207", volgt evenmin dat de Afghaanse autoriteiten burgers bescherming kunnen bieden tegen het Haqqani-netwerk. Verweerder heeft, ook desgevraagd ter zitting, niet duidelijk kunnen maken uit welke passage(s) uit dit rapport de juistheid van zijn standpunt volgt.
De in voetnoot 1 van het bestreden besluit genoemde website is voor de rechtbank niet benaderbaar, terwijl verweerder ook niet heeft gespecificeerd uit welke onderdelen van die website de juistheid van zijn standpunt volgt.
Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser bescherming kan verkrijgen van zijn stam of clan, van de International Security Assistance Force of van particuliere beveiligers. Het enkel noemen van deze instanties acht de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat eiser hun bescherming kan inroepen. Voorts heeft verweerder ter zitting geen overtuigend antwoord kunnen geven op de vraag waarom van een vreemdeling die bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verlangd kan worden ter voorkoming van een dergelijke behandeling particuliere beveiliging in te schakelen.
De rechtbank overweegt voorts dat, als verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat bescherming tegen het Haqqani-netwerk objectief gezien mogelijk is, daarmee nog niet is gegeven dat van eiser verlangd mag worden deze bescherming in te roepen. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser door leden van het Haqqani-netwerk is ontvoerd, dat leden van dit netwerk voor eisers ogen een andere ontvoerde persoon hebben vermoord, dat eiser is voorgehouden dat dit is wat er gebeurt als de politie wordt ingeschakeld en dat het netwerk ook informanten heeft bij de politie. Gezien deze ervaringen van eiser met het Haqqani-netwerk en zijn reëel te achten vrees voor dit netwerk had verweerder naar het oordeel van de rechtbank moeten motiveren waarom van eiser desondanks redelijkerwijs gevergd kan worden in Afghanistan te blijven en daar bescherming te vragen.
2.3. Gelet op het vorenstaande kan het bestreden besluit niet in stand blijven en ziet de rechtbank vooralsnog geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting zal de rechtbank verweerder in de gelegenheid stellen het gebrek in de besluitvorming te herstellen door opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser. Daartoe zal de rechtbank het onderzoek heropenen.
Met verwijzing naar artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht verzoekt de rechtbank verweerder binnen vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om binnen het kader van de onderhavige beroepsprocedure een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser en, zo ja, dit besluit binnen dezelfde termijn aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser toe te zenden. Na ontvangst van de reactie van verweerder zal de rechtbank bepalen hoe het beroep verder wordt behandeld en partijen daarover informeren. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het verweerder uiteraard vrijstaat de aanvraag van eiser alsnog in te willigen.
2.4. Gelet op het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- heropent het onderzoek;
- verzoekt verweerder binnen vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om een nieuw besluit op de aanvraag van eiser bezwaar te nemen, zo ja, dit besluit binnen dezelfde termijn aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser toe te zenden.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kuiper, griffier, en door de rechter ondertekend.