RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 11/30779
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Surinaamse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiser,
gemachtigde mr. J.A. Canales, advocaat te Amsterdam;
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
voorheen de minister voor Immigratie en Asiel,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst), te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. E.B. Rijpma,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
Op 21 augustus 2009 is aan eiser verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij partner” verleend.
Op 7 juni 2010 heeft eiser een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 27 juni 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 30 juni 2011 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 30 augustus 2011 ongegrond verklaard.
Bij brief van 22 september 2011 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 19 oktober 2011 is het beroep voorzien van gronden.
Het beroep is ter zitting van 25 januari 2012 behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Op 18 april 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om te reageren op de door eiser op 15 maart 2012 toegezonden verklaring. Verweerder heeft gereageerd bij brief van 25 april 2012. Beide partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting op het beroep te beslissen. Het onderzoek is daarop gesloten.
2.1 In geschil is de vraag of verweerder heeft mogen weigeren eisers verblijfsvergunning, verleend onder de beperking "verblijf bij partner", te verlengen. In bezwaar en beroep is daartoe onder meer aangevoerd dat verweerder onvoldoende grond had te twijfelen aan het voortbestaan van de relatie tussen eiser en zijn partner en dat verweerder geen gevolgen had mogen verbinden aan eisers weigering om zelf een DNA-onderzoek te ondergaan en het kind van hemzelf en zijn partner een DNA-onderzoek te laten ondergaan. Anders dan verweerder in zijn nadere reactie van 25 april 2012 heeft gesteld, is de rechtbank verplicht bij de beslechting van het geschil acht te slaan op alle ter zake door partijen ingebrachte relevante feiten en argumenten.
2.2 Verweerder heeft na de aanvraag tot verlenging een brief ontvangen waarin wordt gesteld dat niet eiser, maar een oom van hem de biologische vader zou zijn van het kind van eiser en zijn partner. In door verweerder ontvangen brieven waarin andere personen als afzender zijn vermeld, zijn vraagtekens gesteld bij de relatie tussen eiser en zijn partner. Eiser heeft desgevraagd geweigerd zijn biologische vaderschap aan te tonen door het doen verrichten van een DNA-onderzoek naar zijn eigen genetische materiaal en dat van het kind. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag tot verlenging afgewezen omdat twijfel bestaat aan de duurzaamheid en de exclusiviteit van de relatie tussen eiser en zijn partner. Blijkens het verweerschrift heeft daarbij een rol gespeeld dat de partner van eiser met eerderbedoelde oom samen een onroerend-goedtransactie heeft verricht, dat de vader van het kind niet op de geboorte-akte en het geboortekaartje is vermeld en dat het kind ongeveer twee maanden na de geboorte door eiser is erkend. Ook is door verweerder gesteld dat eiser de bij verweerder bestaande twijfel aan het bestaan van de relatie met eisers partner niet heeft opgeheven. In bezwaar en beroep heeft eiser aangevoerd dat blijkens een door hem overgelegde brief de door verweerder ontvangen klikbrieven niet afkomstig zijn van de persoon wiens naam daarin als afzender is vermeld. Voorts vindt hij een DNA-onderzoek een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals dat onder meer in artikel 8 EVRM is beschermd. Verweerder heeft ten onrechte geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid onderzoek te doen door middel van een huisbezoek.
2.3 De verblijfsvergunning onder de beperking "verblijf bij partner" kan worden geweigerd of ingetrokken en de verlenging ervan kan worden geweigerd als geen sprake (meer) is van een duurzame en exclusieve relatie tussen betrokkene en zijn partner. Hoewel zulks aan het duurzame karakter van de relatie niet hoeft af te doen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een exclusieve relatie indien staande die relatie door de partner van eiser het leven wordt geschonken aan het kind van een andere (biologische) vader dan betrokkene.
2.4 Het voorgaande brengt mee dat voor de beoordeling van het bestaan van een exclusieve relatie verweerder genoodzaakt is een standpunt in te nemen over aspecten van het leven van eiser als betrokkene, zijn partner als referent en hun kind, welke aspecten evident deel uitmaken van de persoonlijke levenssfeer van genoemde personen. Verweerder zal dus bij zijn onderzoek niet anders kunnen dan de bescherming van die persoonlijke levenssfeer beperken. Hij dient daarbij de beperkingsmogelijkheden die in de ter zake relevante (grond)wettelijke en verdragsbepalingen in acht te nemen (onder meer de artikelen 10 en 11 Gw en artikel 8 EVRM).
2.5 Verweerder heeft bij zijn besluit negatieve gevolgen verbonden aan de weigering van eiser om genetisch materiaal van zijn lichaam en dat van zijn kind af te staan en naar dat genetische materiaal een vergelijkend onderzoek te laten doen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus gevolgen verbonden aan het niet meewerken door eiser aan een ingrijpende beperking van zijn recht op bescherming van zijn privéleven en van het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam.
2.6 Volgens vaste rechtspraak (bij voorbeeld CRvB 1 mei 2001, LJN ZB9247, 3 september 2003, LJN AF3007, en 11 april 2007, LJN BA2410 en BA2436, waarin het steeds ging om een beperking van het huisrecht) kunnen aan het niet meewerken aan een beperking van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer eerst gevolgen worden verbonden in de vorm van het weigeren van een beslissing op aanvraag, als voor die beperking in het individuele geval een redelijke grond bestaat.
Van een dergelijke grond is sprake als op basis van concrete, objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door de betrokkene verstrekte inlichtingen, voor zover deze gegevens onmiskenbaar van belang zijn voor de te nemen beslissing en de gegevens niet op een minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.
2.7 De rechtbank acht de gegevens voor het beoordelen van de exclusiviteit van de relatie tussen eiser en zijn partner onmiskenbaar van belang voor de door verweerder te nemen beslissing. Eiser heeft daaromtrent informatie verstrekt. Verweerder twijfelt daaraan op twee gronden, te weten het feit dat de partner van eiser met een familielid van hem een onroerend-goedtransactie heeft verricht en het feit dat een klikbrief van 20 mei 2011 is ontvangen volgens welke het kind van eiser en zijn partner bedoeld familielid als biologische vader zou hebben. In zijn reactie van 25 april 2012 heeft verweerder erop gewezen dat ook “brieven” zijn ontvangen waarop andere familieleden als afzenders zijn vermeld en waar vraagtekens worden gesteld bij de relatie tussen eiser en zijn partner.
De rechtbank constateert dat de klikbrief geen objectieve bron is en dat de herkomst, de authenticiteit en de inhoudelijke juistheid ervan door verweerder niet zijn onderzocht. De brieven waarop verweerder zich voor zijn twijfel beroept vertonen, hoewel daarin verschillende personen als afzender worden aangeduid, een opmerkelijke overeenkomst qua woordkeuze en lay-out. Aan dergelijke subjectieve mededelingen van mogelijk belang-hebbende, niet geïdentificeerde afzenders pleegt in het vreemdelingenrecht en ook overigens in het bestuursrecht, óók door verweerder, in het algemeen geen of zeer weinig overtuigings-kracht te worden toegekend. Het is de rechtbank onduidelijk waarom verweerder van die lijn in het onderhavige geval is afgeweken. Een toereikende motivering daarvoor heeft verweer-der, ook ter terechtzitting en in zijn reactie van 25 april 2012, niet gegeven.
Het verrichten van een onroerend-goedtransactie met een derde wijst niet op het doorbreken van de exclusiviteit van de relatie tussen eiser en zijn partner. Dit klemt te meer nu verweer-der niet heeft gesteld dat de aangekochte woning door de partner van eiser wordt bewoond. Uit de stukken blijkt ook niet van onderzoek van verweerder daarnaar.
2.8 De door verweerder aan zijn beslissing ten grondslag gelegde feiten kunnen, ieder voor zich of ook in samenhang bezien, gelet op het voorgaande niet worden beschouwd als concrete, objectieve feiten en omstandigheden op basis waarvan redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de door eiser verstrekte inlichtingen.
Dit klemt te meer nu eiser het kind dat staande de relatie tussen hem en zijn partner is geboren heeft erkend, zodat tussen hem en het kind een familierechtelijke rechtsverhouding bestaat. Een dergelijke erkenning is ook nog eens alleen mogelijk met toestemming van de moeder.
Verder heeft eiser door overlegging van een brief geprobeerd aan te tonen dat de klikbrieven niet afkomstig zijn van de daarin genoemde personen. Verweerder heeft daaromtrent overwogen dat niet vaststaat dat de door eiser overgelegde brief van dezelfde [briefschrijver] afkomstig is als de klikbrief. Hij gaat eraan voorbij dat dat nu juist is hetgeen eiser heeft betoogd: dat de klikbrief van een andere, anonieme persoon afkomstig is.
2.9 Gezien het voorgaande heeft verweerder geen negatieve gevolgen mogen verbinden aan de weigering van eiser zichzelf en zijn kind aan een DNA-onderzoek te onderwerpen. Nu, zoals hiervoor al is overwogen, het door eisers partner verrichten van een onroerend-goedtransactie met een familielid van eiser niet afdoet aan de exclusiviteit van de relatie tussen eiser en zijn partner, heeft verweerder niet op basis van de beschikbare feiten kunnen komen tot het standpunt dat aan de exclusieve relatie tussen eiser en zijn partner moet worden getwijfeld. Evenmin is sprake van feiten die afbreuk doen aan het aannemen van een duurzame relatie tussen eiser en zijn partner. Verweerder heeft daarom de gevraagde verlenging niet kunnen weigeren.
2.10 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Doende hetgeen verweerder had behoren te doen herroept de rechtbank het primaire besluit. Aan verweerder wordt opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag om verlenging van eisers verblijfsvergunning.
2.11 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 augustus 2011;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 437,=, te voldoen aan eiser;
- gelast dat verweerder het griffierecht ad € 152,= aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, en door hem en D.K. Bloemers als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.