Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 12/3837
Datum uitspraak: 15 juni 2012
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum]
v-nummer [nummer],
van Afghaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. E.J.M. van Ewijk,
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder.
Bij besluit van 3 februari 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 26 januari 2012 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar.
Op 3 februari 2012 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit. Eiser is meegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 3 februari 2012 heeft eiser verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 24 februari 2012 is het verzoek toegewezen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 maart 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.P.A. van Laarhoven.
1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2. Eiser heeft op 9 mei 2009 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 9 december 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 1 juli 2010 door deze rechtbank en nevenzittingsplaats Almelo ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het hoger beroep op 17 maart 2011 gegrond verklaard en naar de rechtbank terugverwezen. Bij uitspraak van 28 juni 2011 door deze rechtbank en nevenzittingsplaats Almelo is het beroep van eiser ongegrond verklaard. De Afdeling heeft deze uitspraak op 18 augustus 2011 bevestigd.
Het besluit van 3 februari 2012 is van gelijke strekking als dat van 9 mei 2009, zodat op het tegen dat besluit ingestelde beroep het onder rechtsoverweging 1 weergegeven beoordelingskader van toepassing is.
3. Aan de orde is dus allereerst de (ambtshalve te beantwoorden) vraag of aan de onderhavige aanvraag nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 1 ten grondslag zijn gelegd.
4. Eiser heeft in het kader van zijn herhaalde asielaanvraag onder meer gesteld dat hij uit schaamte en angst en vanwege zijn psychische gesteldheid tijdens zijn eerste asielprocedure niet heeft kunnen spreken over de werkelijke gebeurtenissen voorafgaand aan zijn vlucht, te weten dat hij op een dag thuis is opgepakt en ontvoerd door een aantal mannen en dat hij met andere jongens van zijn leeftijd vier dagen is vastgehouden in een kelder. Eiser heeft veel herrie gemaakt in de kelder, waarna hij naar boven is gebracht en verkracht. Eiser moest, zo werd hem verteld, zijn ontvoerders helpen tegen de vijanden van Afghanistan. De jongens kregen een film te zien over oorlog en moorden. Vervolgens kregen ze bomvesten aan om te oefenen en werd hen verteld dat ze daarmee de vijanden van Afghanistan konden vernietigen. Door die gebeurtenissen is eiser ernstig getraumatiseerd, waardoor hij niet eerder over deze ervaringen heeft kunnen spreken.
Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- een brief van 13 februari 2012 van [naam], een aan Pharos verbonden arts;
- een rapport van GZ-psycholoog drs. [naam arts] (hierna: [naam arts]), dat is opgesteld naar aanleiding van een psychodiagnostisch onderzoek op 20 februari 2012;
- een e-mailbericht van [naam arts] van 8 maart 2012.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser deze verklaringen reeds tijdens de eerdere procedure naar voren had kunnen en dus moeten brengen. Om die reden heeft verweerder ze niet als nova aangemerkt.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn eerdere procedure in het geheel niet heeft verklaard over zijn ontvoering en de daaropvolgende verkrachting.
7. Uit de jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 13 januari 2012 (JV 2012,118), volgt dat dergelijke nieuwe verklaringen geen nova als bedoeld in rechtsoverweging 1 kunnen vormen tenzij aannemelijk is gemaakt dat de vreemdeling tijdens de eerdere procedure nog in het geheel niet in staat was om, hoe summier ook, over deze ontvoering en verkrachting te verklaren. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2012 volgt verder dat, indien door de vreemdeling wordt gesteld dat hij vanwege psychische problemen tijdens de eerdere procedure niet in staat was om over de betreffende problemen te verklaren, daarbij van belang is dat concreet inzicht wordt gegeven in de psychische gesteldheid van de vreemdeling ten tijde van die eerdere asielprocedure.
8. De rechtbank stelt in dat verband vast dat de gemachtigde van eiser op 4 maart 2012, naar aanleiding van diens uitgebrachte rapport, aan [naam arts] heeft gevraagd of hij het aannemelijk achtte dat eiser gezien zijn psychische gesteldheid in de periode van mei 2009 tot juli 2011, nog in het geheel niet in staat was om op enigerlei wijze, hoe summier ook, melding te maken van de verkrachting en de daarmee samenhangende ontvoering, en op grond waarvan.
Bij het genoemde e-mailbericht van 8 maart 2012 heeft [naam arts] geantwoord;
“ Ja.
In dit kader verwijs ik in eerste instantie naar de diagnostiek, zoals ik deze heb neergezet in het op 24 februari jl. aan u toegezonden rapport met betrekking tot de [naam eiser].
Met name de volgende op betrokkene van toepassing zijn de zinsneden:
- Pogingen gedachten of gevoelens, horend bij het trauma, te vermijden
- Pogingen activiteiten, plaatsen of mensen die herinnering oproepen aan het trauma te vermijden
- Onvermogen zich een belangrijk aspect van het trauma te herinneren
- Duidelijk verminderde belangstelling voor of deelneming aan belangrijke activiteiten
- Beperkt spectrum van gevoelens
Ik refereer hierbij zowel aan de As I diagnose (posttraumatische stressstoornis), als ook aan de binnen de cultuur van betrokkene bestaande opvattingen dat het ondergaan van dergelijke acties een grote schande is, die iemand zijn gehele leven lang nagedragen wordt. Het woord “eer” heeft daar een veel meer pregnante betekenis dan in onze westerse cultuur.
De patiënt met een posttraumatische stressstoornis wil niet over zijn herinneringen spreken. Dit is het geval bij de [naam eiser] en blijkt ook uit zijn medische dossier. Dit bemoeilijkt het contact met een dergelijke patiënt, laat staan het praten over zijn problemen.
Het is belangrijk de patiënt in deze gevoelens te respecteren en hem niet onder druk te zetten om toch over deze nare en dramatische herinneringen te spreken. Dat kan beter aan een professionele hulpverlener worden overgelaten.
Er sprake is van meerdere trauma’s binnen de diagnose “chronische posttraumatische stressstoornis”, zich uitend in de vorm van slaapproblemen, herbelevingen, nachtmerries, hoofdpijn en concentratieproblemen.
Daarbij veroorzaakt de stoornis in significante mate lijden of beperkingen in het persoonlijk functioneren.
Het nader gehoor is als beschrijving van de trauma’s van betrokkene onvolledig.
In het geval van een posttraumatische stressstoornis, zoals uit de diagnose blijkt, is er sprake van gebeurtenissen die voor betrokkene zodanig emotioneel onverdraaglijk waren dat de hersenactiviteiten, zoals die zich in bovenstaande symptomen manifesteren, dienen om die emoties niet meer te hoeven voelen.
Vanzelfsprekend zal betrokkene en zeker in het kader van een IND gehoor, waar geen sprake is van een warme en veilige omgeving, er voor kiezen om (onbewust) te doen als of de gebeurtenissen zich niet hebben voorgedaan.
Dit heet in de psychologie: verdringing.
In dit kader is seksueel misbruik, op grond van de voorafgaande processen, niet aan de orde gekomen en is als zodanig niet meegenomen in beoordeling van het medische verhaal beeld van deze jongeman.
Onder enorme druk, omdat de angst te worden teruggestuurd hem te veel werd, is hij recentelijk toch met het werkelijke verhaal naar buiten gekomen, hoe moeilijk dat gelet op het culturele taboe dat daarop rust en gevoelens van diepe schaamte voor hem ook geweest moet zijn.”
9. De rechtbank stelt vast dat [naam arts] expliciet heeft bevestigd dat eiser ten tijde van zijn eerdere procedure nog in het geheel niet in staat was om op enigerlei wijze, hoe summier ook, melding te maken van de verkrachting en de daarmee samenhangende ontvoering. Dit medisch oordeel wordt verder uitvoerig gemotiveerd in de e-mail van
8 maart 2012 en het daaraan voorafgaande rapport van [naam arts], waaruit valt af te leiden dat, naast de verkrachting, ook de ontvoering door eiser niet is genoemd omdat hij de activiteiten, plaatsen of mensen die herinnering oproepen aan het trauma zou hebben vermeden. Door verweerder is de inhoud van dit medisch oordeel ook niet betwist.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee door [naam arts] concreet inzicht gegeven in de psychische gesteldheid van eiser ten tijde van die eerdere asielprocedure, en is aannemelijk gemaakt dat eiser tijdens de eerdere procedure nog in het geheel niet in staat was om, hoe summier ook, over deze ontvoering en verkrachting te verklaren.
11. Verder in aanmerking genomen dat niet op voorhand is uit te sluiten dat de verklaringen van eiser over de ontvoering en verkrachting af zouden kunnen doen aan het eerdere besluit, vormen deze verklaringen naar het oordeel van de rechtbank nieuwe feiten of omstandigheden. Verweerder heeft ze dus ten onrechte niet als zodanig aangemerkt. Verweerder zal de geloofwaardigheid van deze verklaringen, al dan niet in samenhang met de andere verklaringen van eiser, dienen te beoordelen.
12. Derhalve is het beroep gegrond. Hetgeen overigens door eiser naar voren is gebracht behoeft geen bespreking meer.
13. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien eiser met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage
van € 874;
- bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Arnhem, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in tegenwoordigheid van mr.drs. S.A.G. Piras, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2012.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).