RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummers: AWB 12/16362 en AWB 12/16363, V-nummers: [nummerA] en [nummerB],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naamA], eiser, en [naamB], eiseres, samen eisers,
gemachtigde: mr. H.E. Visscher, advocaat te Dordrecht,
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Nauta, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
1.1. Verweerder heeft eisers op 16 mei 2012 in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2. Bij faxberichten van 16 mei 2012 hebben eisers beroep ingesteld tegen de maatregelen van bewaring.
1.3. De zaken zijn op 24 mei 2012 gevoegd behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eisers en hun kinderen zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen G. Ahmed, tolk. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1.4. Bij beslissing van 25 mei 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder een aantal vragen gesteld.
Bij faxbericht van 29 mei 2012 heeft verweerder deze vragen beantwoord.
Bij faxbericht van 30 mei 2012 hebben eisers gereageerd op het faxbericht van verweerder.
Bij faxberichten van 1 juni 2012 hebben partijen de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Vw 2000 kan de vreemdeling:
a. die Nederland is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming en die Nederland onmiddellijk dient te verlaten, of
b. die met het oog op zijn uitzetting is aangehouden binnen zes maanden nadat hij is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming,
worden uitgezet door plaatsing aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij dezelfde vervoersonderneming.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 strekt het beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Ingevolge het vierde lid van artikel 94 van de Vw 2000 verklaart de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.2. In de schriftelijke vastlegging van de maatregelen van bewaring is vermeld dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert, omdat eisers de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren. De gronden van de maatregelen zijn dat eisers:
- zich niet aan één of meer voor hen geldende verplichtingen hebben gehouden als bedoeld in hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging hebben ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg hebben gegeven;
- niet dan wel niet voldoende meewerken aan het vaststellen van hun identiteit en nationaliteit;
- meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning hebben ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
- in verband met hun aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens hebben verstrekt met betrekking tot hun identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
- in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik hebben gemaakt van valse of vervalste documenten; en
- niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
De aan eiser opgelegde maatregel van bewaring vermeldt voorts dat hij wordt verdacht van het plegen van een misdrijf of daarvoor is veroordeeld.
Verder is in de maatregelen van bewaring onder meer vermeld dat voor eisers een removal order beschikbaar is en dat voor 23 mei 2012 een vlucht is geboekt naar Jordanië.
2.3. Eisers hebben, samengevat, het volgende aangevoerd.
Eisers komen uit Irak. Zicht op uitzetting naar dat land ontbreekt. Verweerder mag eisers niet uitzetten naar een ander land dan Irak.
Ten onrechte meent verweerder eisers naar Jordanië te kunnen uitzetten met gebruikmaking van de removal order. De removal order is vier jaar oud en niet geldig voor de kinderen. Verweerder stelt, maar maakt niet aannemelijk dat de autoriteiten van Jordanië instemmen met uitzetting van het gehele gezin naar Jordanië. Dat verweerder het redelijk vindt dat de luchtvaartmaatschappij ook de kinderen meeneemt, is een subjectief argument en zegt niet dat dit ook gaat gebeuren. Nu verweerder heeft verklaard dat sinds 1 januari 2010 geen Irakezen zijn uitgezet naar Jordanië, is eens te meer duidelijk dat verweerder niet kan instaan voor de toegang van eisers tot Jordanië. Als eisers wel toegang tot Jordanië wordt verleend, bestaat het gevaar dat zij vervolgens worden uitgezet naar Irak, waar zij gevaar lopen.
Verweerder miskent het bepaalde in annex 9 van het Verdrag van Chicago, artikel 65, eerste lid, van de Vw 2000 en paragraaf A2/7.1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Aan eisers is de toegang tot Nederland niet geweigerd, zodat verweerder hen niet met gebruikmaking van de removal order mag uitzetten. Eisers doen een beroep op de uitspraak van 21 juni 2007 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam (LJN BA9366).
2.4. Verweerder heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Verweerder is bevoegd eisers uit te zetten naar een land waar hun toegang is gewaarborgd. Gelet op de removal order is de toegang van eisers tot Jordanië gewaarborgd. Het is de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij om na te gaan of de personen die worden genoemd op de removal order toegang hebben tot het desbetreffende land. Het is dan ook niet noodzakelijk dat verweerder voorafgaand aan de uitzetting toestemming vraagt aan de autoriteiten van Jordanië. In de praktijk vergewist de luchtvaartmaatschappij zich voorafgaand aan de vlucht van de instemming van de autoriteiten. De autoriteiten van Jordanië zijn akkoord met de teruggeleiding van het gehele gezin. Eisers zijn vanuit Jordanië naar Nederland gereisd en de luchtvaartmaatschappij is verplicht hen mee terug te nemen. Er is geen reden om aan te nemen dat de luchtvaartmaatschappij niet ook de kinderen wil meenemen. Eiseres was hoogzwanger tijdens de vlucht en is één dag na aankomst in Nederland bevallen van een tweeling. In alle redelijkheid mag worden verwacht dat de luchtvaartmaatschappij ook de kinderen meeneemt.
De voorgenomen uitzetting naar Jordanië op 23 mei 2012 is niet doorgegaan omdat eisers zich hebben verzet. Er zal nu een vlucht met begeleiders worden geboekt.
2.5. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.5.1. Hoewel aan de maatregelen van bewaring mede ten grondslag is gelegd dat eisers niet of onvoldoende meewerken aan het onderzoek naar hun identiteit en nationaliteit, betwist verweerder ter zitting niet (meer) dat eisers de Irakese nationaliteit hebben. Evenmin is in geschil dat zicht op hun uitzetting naar Irak ontbreekt. Partijen verschillen uitsluitend van mening over het antwoord op de vraag of er zicht is op uitzetting van eisers naar Jordanië binnen een redelijke termijn. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
2.5.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bevoegd is eisers uit te zetten naar Jordanië omdat hun toegang tot dat land is gewaarborgd. Ter beoordeling van de rechter in bewaringszaken staat niet of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de toegang van eisers tot Jordanië is gewaarborgd, maar of sprake is van een redelijk vooruitzicht op verwijdering van eisers naar dat land. Verweerder hoeft dus niet aan te tonen dat de voorgenomen uitzetting naar Jordanië zal slagen, wel dient aannemelijk te zijn dat er een redelijke kans bestaat dat eisers toegang zal worden verleend tot dat land.
2.5.3. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat verweerder hen niet mag uitzetten naar een ander land dan Irak en dat zicht op uitzetting naar Jordanië reeds daarom ontbreekt. Eisers hebben niet onderbouwd dat uitzetting naar Jordanië in strijd is met het recht, anders dan door naar voren te brengen dat zij vrezen vanuit Jordanië te worden uitgezet naar Irak. Ook als deze vrees gegrond is, betekent dit niet dat verweerder eisers niet mag uitzetten naar Jordanië. Eisers hebben in Nederland twee asielprocedures met een voor hen negatieve uitkomst doorlopen. In die procedures is in rechte vast komen te staan dat eisers in Irak niet een zodanig gevaar lopen dat aan hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden verleend. Eisers hebben niet gesteld dat sprake is van nieuwe feiten die in dit verband thans tot een ander oordeel moeten leiden. Ook overigens hebben eisers geen feiten gesteld waaruit volgt dat hun uitzetting naar Jordanië als zodanig ontoelaatbaar is.
2.5.4. Vervolgens staat ter beoordeling of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de removal order in het geval van eisers kan en mag worden gebruikt. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat het gebruik van de removal order in strijd is met artikel 65 van de Vw 2000. Dat verweerder een removal order heeft uitgevaardigd met betrekking tot eisers, impliceert dat aan hen de toegang tot Nederland is geweigerd. Zonder toegangsweigering is er immers geen grond om een removal order uit te vaardigen. De rechtbank acht de ontkenning van eisers dat aan hen de toegang tot Nederland is geweigerd dan ook niet overtuigend. De uitvaardiging van een removal order impliceert voorts dat eisers Nederland onmiddellijk moesten verlaten. Gelet hierop behoren zij tot de in artikel 65, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Dat eisers na de toegangsweigering kenbaar hebben gemaakt asiel te willen aanvragen, zodat hun onmiddellijk vertrek niet langer aan de orde was, maakt dit niet anders. Dat artikel 65, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 niet haar toepasselijkheid verliest als de desbetreffende vreemdeling de wens kenbaar maakt asiel aan te vragen, kan naar het oordeel van de rechtbank mede worden afgeleid uit de memorie van toelichting bij het voorstel tot aanpassing van de Vw 2000 aan richtlijn 2001/51/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2001 tot aanvulling van het bepaalde in artikel 26 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (TK 2002-2003, 29 016, nr. 3, blz. 4), waar onder meer het volgende wordt opgemerkt.
" De reikwijdte van de aansprakelijkheid voor de kosten van het verblijf is in overeenstemming met de principes zoals neergelegd in het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago), Annex 9 (elfde editie), hoofdstuk 3, onder L. Ingevolge artikel 3.52.1 van de Annex 9 van het verdrag is de exploitant verantwoordelijk voor de opvang van en de zorg voor passagiers en bemanning tot op het moment dat zij tot een onderzoek naar de toelaatbaarheid tot een staat zijn toegelaten. Vervolgens neemt de betrokken overheid ingevolge artikel 3.52.2 die verantwoordelijkheid over totdat zij ontoelaatbaar worden bevonden en opnieuw worden overgedragen aan de zorg van de exploitant teneinde uit het grondgebied van de staat te worden vervoerd. Het zou immers niet redelijk zijn de kosten welke zijn gemaakt hangende bijvoorbeeld een asielprocedure - nadat de vreemdeling aan wie de toegang werd geweigerd asiel heeft gevraagd - in rekening te brengen bij de vervoerder. De aansprakelijkheid van de vervoerder voor de verblijfskosten omvat in dit geval slechts de verblijfskosten gemaakt vanaf het moment dat de vertrekplicht herleeft en de vervoerder de aanwijzing ontvangt om betrokkene daadwerkelijk terug te vervoeren. Immers, vanaf dat moment heeft de vervoerder zelf in de hand hoe lang het verblijf van betrokkene in Nederland zal duren en derhalve tot welk bedrag de kosten van het verblijf kunnen oplopen."
Hieruit volgt dat een vreemdeling ten aanzien van wie een removal order is uitgevaardigd, in de opvatting van de wetgever na afwijzing van een vervolgens ingediende asielaanvraag alsnog kan worden verwijderd met gebruikmaking van de removal order. Voorts is in artikel 65, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 geen beperking in de tijd opgenomen. De beroepsgrond dat het gebruik van de removal order onrechtmatig is, faalt derhalve. Uit voormelde passage uit de memorie van toelichting volgt tevens dat het beroep van eisers op het Verdrag van Chicago faalt.
De door eisers genoemde uitspraak van 21 juni 2007 heeft betrekking op een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland niet is geweigerd en ten aanzien van wie niet is gebleken dat hij Nederland is binnengekomen aan boord van een luchtvaartuig. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde, zodat het beroep van eisers op de betreffende uitspraak faalt.
2.5.5. Vervolgens staat ter discussie of de kinderen van eisers kunnen worden uitgezet naar Jordanië. De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat aan de minderjarige kinderen van eisers de maatregel van bewaring is opgelegd, zodat strikt genomen en in ieder geval niet rechtstreeks ter beoordeling staat of er zicht is op uitzetting van de kinderen naar Jordanië. Omdat niet goed voorstelbaar is dat eisers zonder hun kinderen worden uitgezet, acht de rechtbank het standpunt van eisers dat de removal order niet bruikbaar is voor de kinderen echter mede relevant voor de beoordeling van het zicht op uitzetting van eisers zelf.
De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt. De rechtbank ziet geen reden om eraan te twijfelen dat verweerder de luchtvaartmaatschappij heeft meegedeeld dat hij eisers samen met hun kinderen wil uitzetten. Eisers betwisten ook niet dat verweerder voor 23 mei 2012 een vlucht heeft geboekt voor zowel eisers als de kinderen. Nu niet is gebleken dat de luchtvaartmaatschappij de kinderen niet wil vervoeren, mag verweerder veronderstellen dat de kinderen van eisers met hen kunnen meereizen naar Jordanië.
2.5.6. Verder is in geschil of de toegang van eisers tot Jordanië is gewaarborgd, met andere woorden of de autoriteiten van Jordanië eisers toegang zullen verlenen tot dat land na aankomst op het vliegveld. De rechtbank wijst in dit verband allereerst op het in 2.5.2. genoemde toetsingskader. Nederland en Jordanië zijn partij bij het Verdrag van Chicago, in annex 9 waarvan (zoals ook volgt uit de door eisers ingeroepen uitspraak van BA9366) bepalingen zijn opgenomen over de removal order. Aangenomen mag dan ook worden dat de autoriteiten van Jordanië in beginsel accepteren dat in voorkomende gevallen personen met gebruikmaking van een removal order worden teruggeleid naar dat land. Gelet hierop acht de rechtbank de veronderstelling dat eisers en hun kinderen toegang zullen verkrijgen tot Jordanië niet onredelijk, ook al voeren eisers terecht aan dat verweerder de juistheid van zijn stelling dat de autoriteiten van Jordanië akkoord zijn met teruggeleiding van het gehele gezin niet heeft onderbouwd. De rechtbank acht in dit verband mede van belang dat eisers niet hebben gereageerd op het standpunt van verweerder dat ervan kan worden uitgegaan dat de autoriteiten van Jordanië door de luchtvaartmaatschappij vooraf op de hoogte worden gesteld van de komst van eisers en hun kinderen.
2.6. De beroepen zijn derhalve ongegrond.
Er is geen grond voor schadevergoeding.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. M.S. van den Brink, griffier, ondertekend.