Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 11 / 25525
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 februari 2012
[naam eiser 1],
geboren op [geboortedatum], eiser,
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum], eiseres,
van Iraakse nationaliteit,
tezamen: eisers,
gemachtigde: mr. J.H. Kruseman, advocaat te Haarlem,
het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA),
verweerder.
1.1 Eisers hebben op 30 mei 2011 verzocht om vergoeding van woonkosten op grond van artikel 9, lid 1, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 11 juli 2011 afgewezen. Eisers hebben tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 november 2011. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
2.1 Op grond van de stukken van de zaak en de zitting staat het volgende vast. Eisers wonen, in ieder geval sinds 15 december 2010, op het adres [adres]. Op 15 december 2010 hebben eisers verweerder verzocht met spoed te beslissen op de aanvraag op grond van de Rva. Het is de rechtbank uit de processtukken niet gebleken op welke datum deze aanvraag Rva door eisers zou zijn ingediend. In de brief van 15 december 2010 geven eisers aan dat de uitkering die zij ontvingen van de gemeente [plaatsnaam] is ingetrokken, dat verwacht wordt dat de verhuurder binnenkort ontbinding van het huurcontract en ontruiming vordert en verzoeken zij verweerder te onderzoeken of opvang in een COA locatie geschikt is voor eiser, gezien eisers ernstige beperkingen. Op 4 januari 2011 heeft de gemachtigde van eisers verweerder gevraagd om materiële plaatsing van eisers. De gemachtigde van eisers heeft in beroep verklaard dat dit “administratieve plaatsing” had moeten zijn. Bij brief van 18 januari 2011 heeft verweerder bericht dat het verzoek van 15 december 2010 wordt opgevat als een verzoek om eisers tot de opvang toe te laten en zijn eisers verzocht om aanvullende gegevens. Bij brief van 27 januari 2011 heeft verweerder bericht dat eisers zijn geplaatst in AC ter Apel. Op 2 februari 2011 heeft de gemachtigde van eisers bezwaar aangetekend en aangegeven het niet eens te zijn met het besluit van 27 januari 2011, omdat uit het besluit niet is op te maken of de voorziening geschikt is voor eiser die aan ernstige psychische beperkingen lijdt en niet in staat is om voor zichzelf te zorgen. Eisers hebben aangegeven dat de behandeling en onderzoeken per 10 januari 2011 zijn geïntensiveerd, dat is verzocht om administratieve plaatsing, maar dat hiermee geen rekening is gehouden in het besluit. Bij afzonderlijke brief van 2 februari 2011 hebben eisers verweerder verzocht om administratieve plaatsing dichtbij [plaatsnaam]. Op 8 februari 2011 zijn eisers bij verweerder de opvang ingestroomd op grond van een toegekende artikel 64 Vreemdelingenwet (Vw), hetgeen tot opvang leidt tot 8 september 2011. Bij brieven van 4 januari (naar de rechtbank begrijpt: februari) 2011 en 14 februari 2011 heeft verweerder bericht eisers te hebben geplaatst op het azc Alkmaar. Op 30 mei 2011 hebben eisers onderhavige aanvraag ingediend.
2.2 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) onder andere de uitspraak van 28 maart 2007 (JV 2007, 187) kan een vreemdeling, ook als hij niet valt onder de reikwijdte van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva), in aanmerking komen voor opvang. De in artikel 3 Wet COA neergelegde wettelijke taak van het COA houdt ook in dat het opvang verleent in zeer bijzondere omstandigheden, zoals in geval van een acute medische noodsituatie, die tot feitelijke opvang nopen, voor zover deze omstandigheden niet vallen onder het bereik van de door de minister aangewezen categorieën van artikel 3 Rva.
2.3 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat geen sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, Rva. Eisers is woonruimte in het azc Alkmaar aangeboden, maar zij verkiezen zelf in de woning in [plaatsnaam] te verblijven en de woonkosten voor de woning worden voor zover bekend door middel van inkomsten uit arbeid van eiseres bekostigd.
2.4 Eisers hebben hiertegen in beroep in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat er geen toestemming is gegeven voor administratieve plaatsing in het azc Alkmaar. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat zij geen toestemming hebben gegeven voor administratieve plaatsing.
2.5 Ingevolge artikel 3 van de Wet COA is het orgaan belast met a. materiële en immateriële opvang van asielzoekers; b. het plaatsen van asielzoekers in een opvangvoorziening; c. het plaatsen van asielzoekers op gemeentelijke opvangplaatsen, alsmede het betalen van bijdragen aan de desbetreffende gemeente ten behoeve van de kosten van deze opvang; d. werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling bij de uitstroom van verblijfsgerechtigden als bedoeld in artikel 60a , onderdeel a, van de Huisvestingswet naar door burgemeester en wethouders beschikbaar gestelde huisvesting. Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan terzake beleidsregels vaststellen; e. door Onze Minister aan het orgaan op te dragen andere taken die samenhangen met de opvang van asielzoekers.
2.6 In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b en g, van de Rva is bepaald: De opvang in een opvangcentrum omvat in elk geval de volgende verstrekkingen: (…) b. een wekelijkse financiële toelage ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven; (…)
g. betaling van buitengewone kosten.
2.7 Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Rva bepaalt het COA in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt geplaatst en is bevoegd een asielzoeker naar een andere voorziening over te plaatsen.
2.8 Ingevolge artikel 13, eerste lid, Rva vinden verstrekkingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b tot en met g van deze regeling niet plaats indien de bewoner van de opvangvoorziening geen gebruik maakt van het in de desbetreffende voorziening geboden onderdak. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan het COA in bijzondere gevallen afwijken van de bepaling in het eerste lid.
2.9 In de toelichting op artikel 11 Rva (Staatscourant 3 februari 2005, nr. 24 / pag. 17) staat vermeld dat de plaatsing van een asielzoeker met psycho-sociale problemen, waarvoor geldt dat verblijf in grootschalige opvang ernstige problemen oplevert in kleinschalige opvangvoorzieningen, slechts zal geschieden na toetsing door terzake kundige psychosociale hulpverleners. Aan plaatsing zal aldus een sociaal-medisch advies ten grondslag moeten liggen.
2.10 In de toelichting op artikel 13 staat dat de bewoners van een opvangvoorziening niet verplicht zijn gebruik te maken van de geboden opvang. Indien de bewoner elders onderdak kiest, kan hij evenwel geen rechten meer doen gelden op de verstrekkingen bedoeld in artikel 9, onderdeel b tot en met g. Het tweede lid strekt ertoe het mogelijk te maken dat asielzoekers in bijzondere, uitzonderlijke situaties ook kunnen verblijven buiten een opvangvoorziening, de zogenaamde administratieve plaatsing. Administratieve plaatsing betreft de plaatsing van een asielzoeker bij een verblijfsgerechtigde of Nederlander. De asielzoeker wordt ingeschreven in de dichtstbijzijnde opvangvoorziening en zal aldaar de (volledige) wekelijkse financiële bijlage als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, kunnen ontvangen. Plaatsing is toelaatbaar wanneer het de inwoning betreft bij een tot Nederland toegelaten eerste graadsfamilielid, dan wel de echtgeno(o)te of partner die beschikt over passende woonruimte. Plaatsing buiten een opvangvoorziening is ook mogelijk in de situatie waarin verblijf in een woning buiten de opvangvoorziening vanwege bijzondere (zwaarwegende) medische redenen noodzakelijk moet worden geacht. Het betreft hier een uitzonderlijke situatie waarin vanwege dringende medische redenen continuering van het verblijf in een opvangvoorziening inhumaan of schadelijk voor de gezondheid van de betrokken asielzoeker is. Op de bovengeschreven wijze zal ook de vreemdeling, en zijn familie, wier uitzetting op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 achterwege blijft en die verblijft bij familie, vrienden of kennissen of anderszins aanspraak kunnen maken op de financiële bijdrage en de andere verstrekkingen als bedoeld in artikel 9, onderdeel b tot en met g. Zij dienen zich daartoe wel ingeschreven te hebben in een daartoe aangewezen opvangvoorziening. In het derde lid van artikel 13 is bepaald dat ook de administratief geplaatste asielzoeker zich dient te melden bij het orgaan, tenzij het orgaan hem ontheffing van deze melding heeft verleend.
2.11 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat niet is gebleken dat sprake is van een administratieve plaatsing. Dat uit de brief van verweerder van 4 februari 2011, waarnaar eisers in dit verband in beroep hebben verwezen, blijkt dat eisers zijn overgeplaatst naar het azc Alkmaar, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Immers, uit deze brief blijkt dat eisers zijn geplaatst in het azc Alkmaar, zodat van administratieve plaatsing buiten een opvangvoorziening geen sprake is. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd weergegeven dat eisers zich hebben gemeld bij het azc Alkmaar maar dat zij vervolgens huiswaarts zijn gekeerd waarbij door het azc te kennen is gegeven dat men gebruik dient te maken van de opvang. Voorts is in het besluit vermeld dat noch verweerder, noch de gemeente toestemming hebben verleend voor een administratieve plaatsing op grond van artikel 13 Rva, zodat van een administratieve plaatsing geen sprake is. Met de enkele stelling in beroep dat eisers zijn ontheven van de meldplicht hebben eisers dit standpunt van verweerder onvoldoende weerlegd. Hiertoe is redengevend dat bewoners van een azc ook kunnen worden vrijgesteld van de meldplicht. Uit het dossier is voorts evenmin gebleken van een beoordeling door verweerder of sprake is van ‘een bijzondere, uitzonderlijke situatie’ op grond waarvan eisers zijn geplaatst buiten de opvangvoorziening.
2.12 Eisers hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat niet is aangetoond dat de medische behandeling niet overdraagbaar is. Verweerder is bij herhaling gevraagd om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om ook in het azc de juiste behandeling te krijgen. Eisers hebben medische gegevens overgelegd. Eisers hebben groot belang bij verblijf in de eigen woning. Eiseres heeft inmiddels geen werk meer, zodat aanvullende inkomsten zijn verloren. De huur bedraagt € 570,- per maand. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting in dit verband betoogd dat verweerder nader dient te onderzoeken of eiser kan worden opgenomen, omdat volgens zijn behandelaars, psychiaters van de crisisdienst van GGZ Ingeest in [plaatsnaam], hij bij een eerdere opname zeer angstig is geworden, waardoor gekozen is voor ambulante behandeling. Eisers hebben in dit verband verwezen naar de brief van GGZ Ingeest van 6 januari 2011.
2.13 In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat uit het medisch advies dat is uitgebracht in het kader van artikel 64 Vw blijkt dat eiser kampt met psychische problemen. Hij is daarvoor onder behandeling van GGZ. Reizen in het algemeen is toegestaan, doch reizen naar Irak wordt ontraden. In het advies wordt niet gerept over het feit dat eiser medisch gezien een groot belang heeft bij verblijf in de eigen woning. Het gestelde belang bij verblijf in een woning is ook verder op geen enkele manier onderbouwd. Het is derhalve de vrije keus van eiser om in deze woning te verblijven, terwijl hij is geplaatst in het azc. Er is derhalve geen noodzaak voor het maken van woonkosten. Bovendien biedt de Rva niet de ruimte voor het (structureel) vergoeden van woonkosten. Verweerder heeft met de omstandigheid dat eiser onder behandeling is in de gemeente [plaatsnaam] rekening gehouden door eiser te plaatsen in het dichtstbijzijnde azc. Omdat eiser in zijn algemeenheid in staat is te reizen, kan hij vanuit azc Alkmaar naar [plaatsnaam] reizen om zijn behandeling te ondergaan.
2.14 Gelet op eerdervermelde toelichting op de regelgeving is plaatsing buiten een opvangvoorziening ook mogelijk in de situatie waarin verblijf in een woning buiten de opvangvoorziening vanwege bijzondere (zwaarwegende) medische redenen noodzakelijk moet worden geacht. Het betreft hier een uitzonderlijke situatie waarin vanwege dringende medische redenen continuering van het verblijf in een opvangvoorziening inhumaan of schadelijk voor de gezondheid van de betrokken asielzoeker is.
2.15 De rechtbank stelt vast dat eiser bij de aanvraag de brief van GGZ Ingeest van 6 januari 2011 heeft overgelegd. Verweerder heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat uit de verklaring blijkt dat sprake is van een intensieve ambulante begeleiding, maar dat niet is aangetoond dat deze begeleiding niet overdraagbaar is en voortgezet kan worden door de GGZ in Alkmaar. Verweerder is van mening dat deze vorm van begeleiding wel door de GGZ in Alkmaar kan worden voortgezet. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit voornoemde verklaring niet blijkt dat eisers in de woning aan de [adres] moesten verblijven.
2.16 De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft beoordeeld of opvang in een azc geschikt is voor eisers gezien het psychiatrisch ziektebeeld van eiser. Eén van de vragen daarbij is of de psychiatrische behandeling kan worden voortgezet. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder de aanvraag van eisers, in samenhang met de medische verklaring van de psychiater van eiser van 6 januari 2011, welke is overgelegd bij onderhavige aanvraag, verder moeten onderzoeken, ook gelet op de vergaande consequenties van de mogelijke beëindiging van de beschikbare woonruimte in [plaatsnaam]. Verweerder had moeten onderzoeken of sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan aanleiding bestond af te wijken van artikel 13, eerste lid, Rva. Met de verwijzing in het verweerschrift naar het BMA-advies dat is opgesteld inzake de aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw, heeft verweerder niet deugdelijk op de stellingen van eisers in beroep gereageerd. Het BMA-advies is opgesteld ter beoordeling van de vraag of eiser in staat kan worden geacht te reizen naar zijn land van herkomst en ziet niet op de vraag of eiser kan reizen met het openbaar vervoer in Nederland, en daaruit blijkt voorts niet dat is onderzocht of sprake is van bijzondere (zwaarwegende) redenen, die tot gevolg hebben dat verblijf in een opvangvoorziening inhumaan of schadelijk is voor de gezondheid van eiser. Het ligt daarbij op de weg van eisers, met name de gemachtigde van eisers, om verweerder in het kader van dit onderzoek van aanvullende informatie van de behandelaars van eiser te voorzien.
2.17 Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit dan ook geen stand houden en zal het worden vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel. Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.18 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,00 te betalen aan eisers in verband met het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2012.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.