Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 11 / 23948
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 februari 2012
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van onbekende nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem,
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA),
verweerder.
1.1 Eiser heeft op 27 november 2009 verzocht om vergoeding van de door hem verschuldigde kosten in verband met bewindvoering en mentorschap voor de periode 1 augustus 2009 tot 31 december 2009 ten bedrage van € 917,80. Bij besluit van 23 december 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 18 januari 2010 het besluit van 23 december 2009 ingetrokken. Hierop heeft eiser het beroep ingetrokken.
1.3 Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 18 juli 2011 opnieuw afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 november 2011. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is, met kennisgeving, niet verschenen.
2.1 De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de bewindvoerder van eiser kosten heeft gemaakt ten behoeve van eiser zonder dat verweerder daaraan voorafgaand toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten van de contra-expertise.
2.2 Verweerder heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Eiser heeft aan hem een declaratie overgelegd met het verzoek om de kosten in verband met door hem verschuldigde kosten in verband met bewindvoering en mentorschap te vergoeden. Omdat niet is gebleken dat er schriftelijke toestemming door verweerder is verleend voordat de betreffende kosten zijn gemaakt en er voorts niet is gebleken van een noodsituatie, is de aanvraag om vergoeding van kosten afgewezen.
2.3 Eiser heeft hier in beroep tegenin gebracht dat sprake is van een noodsituatie als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
2.4 Artikel 17, derde lid, van de Rva schrijft expliciet voor dat buitengewone kosten slechts worden betaald voor zover daartoe vooraf door verweerder aan de asielzoeker toestemming is verleend, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties, waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoek om toestemming.
2.5 In de toelichting op artikel 17 van de Rva (Stcrt. 2005, nr. 24, pag. 17) staat vermeld dat verweerder, zo mogelijk voor het plaatsvinden van de situatie waaruit voor de asielzoeker buitengewone kosten voortvloeien, aan de betrokken asielzoeker toestemming dient te hebben gegeven voor het maken van deze kosten. Op deze wijze wordt voorkomen dat een asielzoeker kosten maakt waarvan naderhand blijkt dat zij niet voor betaling door verweerder in aanmerking komen. Indien de toestemming niet vooraf is gegeven zal verweerder deze kosten slechts behoeven te betalen, indien het wegens zeer dringende redenen niet mogelijk was voorafgaand aan het maken van de kosten toestemming te geven, zoals in de situatie waarin de asielzoeker acuut hulp nodig heeft.
2.6 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. De kantonrechter te Amsterdam heeft op 25 augustus 2008 de beschikking inzake bewind- en mentorschap voor eiser afgegeven. Vanaf augustus 2008 tot augustus 2009 heeft het VU ziekenhuis de werkzaamheden van de bewindvoerder van eiser vergoed. Op 27 november 2009 heeft eiser verzocht om vergoeding van de kosten voor de periode 1 augustus 2009 tot 31 december 2009 ten bedrage van € 917,80.
2.7 Op grond van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. Ingevolge artikel 1:441 van het BW vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak tijdens het bewind de rechthebbende in en buiten rechte. De bewindvoerder draagt zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende.
2.8 De rechtbank is van oordeel dat de aard van de kosten van bewindvoering, zoals volgt uit artikel 1:431 van het BW, meebrengt dat sprake is van kosten die voortvloeien uit een noodsituatie. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van kosten waarvan vóór het plaatsvinden van de situatie waaruit de kosten voortvloeien aan verweerder toestemming kan worden verzocht. De kosten voor noodzakelijke bewindvoering vloeien immers voort uit de beschikking van de kantonrechter tot bewindvoering, de kosten worden onmiddellijk na benoeming gemaakt en de benoeming strekt zich uit over meerdere jaren. In de aard van een bewindvoering is naar het oordeel van de rechtbank derhalve gelegen dat niet van tevoren bekend is dat een bewind wordt ingesteld en dat er kosten gemaakt zullen worden. Het standpunt van verweerder in het verweerschrift dat de bewindvoerder na de beschikking van 25 augustus 2008, pas medio 2009 voor eiser aan de slag is gegaan voor een vast bedrag per maand, zodat gezien het tijdsverloop tussen de beschikking van de rechtbank en het starten van de werkzaamheden er ruimschoots de tijd was om voor de te maken kosten toestemming te vragen, volgt de rechtbank hierbij niet, omdat deze feitelijk onjuist is. Uit de brief van de bewindvoerder van 7 april 2011 blijkt immers dat de bewindvoerder vanaf de beschikking van de kantonrechter de bewindvoerder van eiser is en derhalve niet eerst medio 2009 voor een vast bedrag is begonnen met zijn werkzaamheden. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de kosten niet in redelijkheid heeft kunnen baseren op het standpunt dat voorafgaande toestemming ontbreekt. De brief van de gemachtigde van eiser van 27 november 2009, waarin is verzocht om de kosten te vergoeden, had door verweerder tenminste moeten worden opgevat als een verzoek om toestemming voor het maken van toekomstige kosten. Naar het oordeel van de rechtbank kan het besluit dan ook geen stand houden en zal het worden vernietigd.
2.9 Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.10 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.