ECLI:NL:RBSGR:2012:BW7305

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/5012
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Ghanese vreemdeling, en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Eiser had een terugkeerbesluit ontvangen op 2 februari 2012, waarin hem werd aangezegd Nederland te verlaten en een inreisverbod voor twee jaar werd opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank overweegt dat de aanzegging om Nederland te verlaten geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er eerder al een terugkeerbesluit was genomen. De aanzegging is slechts een mededeling zonder rechtsgevolgen, waartegen geen rechtsmiddel openstaat. Dit betekent dat er geen mogelijkheid is voor een rechtstreeks beroep tegen het inreisverbod, omdat dit niet als een kennisgeving kan worden aangemerkt volgens de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep tegen zowel het terugkeerbesluit als het inreisverbod niet-ontvankelijk verklaard en het beroepschrift ter verdere behandeling als bezwaarschrift doorgestuurd naar verweerder. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,--. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 12/5012
V-nr: 276.384.0547
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1962], van (gestelde) Ghanese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. S. de Schutter, advocaat te Amsterdam,
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 2 februari 2012 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Bij dit besluit heeft verweerder tevens een inreisverbod aan eiser opgelegd voor een periode van twee jaar, dat ingaat op het moment van uitreis.
Op 13 februari 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2012. Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of het beroep ontvankelijk is.
2. Op grond van artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, stelt verweerder de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij:
a. reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, als terugkeerbesluit en kan het tevens een inreisverbod inhouden.
3. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 Vw 2000 niet van toepassing is en die Nederland niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.
4. Op grond van artikel 75, aanhef en onder c, Vw 2000, kan in afwijking van artikel 7:1 Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geen bezwaar worden gemaakt tegen een beschikking die een kennisgeving inhoudt overeenkomstig artikel 62a, tweede lid, Vw 2000.
5. De rechtbank stelt vast dat aan eiser bij meeromvattende beschikkingen van
23 januari 2010 en 8 september 2011 de verplichting is opgelegd om Nederland te verlaten. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2011 (LJN: BP9281) volgt dat een meeromvattend besluit (mede) is aan te merken als een terugkeerbesluit in de zin van artikel 3, vierde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn). Gesteld noch gebleken is dat de terugkeerbesluiten van 23 januari 2010 en 8 september 2011 hun gelding hebben verloren doordat eiser sindsdien aan zijn terugkeerverplichting gevolg heeft gegeven.
6. Nu er eerder een terugkeerbesluit is genomen ten aanzien van eiser, heeft de aanzegging Nederland te verlaten zoals die is vermeld in het thans bestreden besluit geen rechtsgevolgen. Deze aanzegging is dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Evenmin is de aanzegging Nederland te verlaten aan te merken als een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. De aanzegging Nederland te verlaten is in dit geval slechts een mededeling van verweerder aan eiser, waartegen geen rechtsmiddel openstaat. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep in zoverre dat is gericht tegen de op 2 februari 2012 gedane aanzegging Nederland te verlaten, die door verweerder als terugkeerbesluit wordt aangeduid, niet-ontvankelijk verklaren.
7. Uit rechtsoverweging 5 volgt verder dat zich de uitzondering voordoet als neergelegd in artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, zodat de in het bestreden besluit vervatte aanzegging Nederland te verlaten niet kan worden aangemerkt als een kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid van dat artikel. Het inreisverbod is daarom ook niet vervat in een kennisgeving als bedoeld in artikel 62a, tweede lid, van de Vw 2000.
8. Dit betekent dat de in artikel 75, aanhef en onder c, van de Vw 2000 neergelegde uitzondering op de verplichting eerst bezwaar te maken tegen een besluit niet geldt voor het in het thans bestreden besluit neergelegde inreisverbod. Er staat dus geen rechtsreeks beroep open. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze bepalingen niet anders uit te leggen en dwingt de wetgeschiedenis evenmin tot een ander oordeel. Blijkens de toelichting op de Nota van wijziging (TK 2010-2011, 32420, nr. 8) heeft de wetgever met de openstelling van een direct beroep op de rechter in artikel 75, aanhef en onder c van de Vw 2000 beoogd het de rechter mogelijk te maken om tegelijk met de beoordeling van de bewaring ter fine van uitzetting, de rechtmatigheid van de kennisgeving te kunnen beoordelen (het terugkeerbesluit). Met dit oogmerk is niet in strijd dat dit directe beroep niet openstaat in gevallen zoals het onderhavige, waarin eerder een terugkeerbesluit is gegeven waaraan nog niet is voldaan en waardoor het voorliggende bestreden besluit niet als het voor bewaring vereiste terugkeerbesluit kan worden aangemerkt.
9. De rechtbank gaat hiermee voorbij aan het standpunt van partijen dat tegen het inreisverbod wel rechtstreeks beroep openstaat. Daarbij overweegt de rechtbank nog het navolgende. Namens eiser is het standpunt ingenomen dat het terugkeerbesluit van 2 februari 2012 wel een kennisgeving is in de zin van artikel 62a, eerste lid, van de Vw 2000, omdat het een nieuw rechtsgevolg heeft, te weten dat eiser de EU moet verlaten en dat het inreisverbod daar deel van uitmaakt. In de eerdere meeromvattende beschikkingen is hem slechts gezegd Nederland te verlaten, aldus eiser. De rechtbank is van oordeel dat de aanzegging de EU te verlaten geen verandering in rechtsgevolgen voor eiser met zich meebrengt. Indien eiser destijds wel Nederland, maar niet de EU had verlaten, zou zijn vertrek nu niet als terugkeer in de zin van de Terugkeerrichtlijn worden aangemerkt en zouden de eerdere meeromvattende beschikkingen met de daarin vervatte terugkeerbesluiten nog steeds gelden (zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 22 december 2012, LJN: BV0418). Eisers standpunt dat de gronden waarop het onderhavige terugkeerbesluit is gebaseerd anders zijn dan de gronden in de eerdere meeromvattende beschikkingen, maakt evenmin dat er sprake is van een gewijzigd rechtsgevolg. De gronden zoals die zijn vermeld bij de onderhavige aanzegging Nederland te verlaten zien op het al dan niet verkorten van de vertrektermijn. Deze gronden zien niet op de vraag of er een terugkeerbesluit kan worden opgelegd. De rechtsgevolgen zijn, ongeacht de gronden, hetzelfde.
10. De rechtbank volgt evenmin het standpunt van verweerder dat het inreisverbod deel uitmaakt van één van de eerdere meeromvattende beschikkingen en om die reden nu alsnog de weg van het tegen die besluiten openstaande rechtsmiddel moet worden gevolgd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in artikel 45, achtste lid, van de Vw 2000 slechts is bepaald dat een beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, of voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 33, wordt afgewezen, tevens een inreisverbod kan inhouden. Nu de eerdere meeromvattende beschikkingen geen inreisverbod inhouden en het huidige inreisverbod naar het oordeel van de rechtbank niet met terugwerkende kracht deel kan uitmaken van de eerdere beschikkingen, is de rechtbank van oordeel dat om deze reden evenmin is voldaan aan artikel 62a, tweede lid, van de Vw 2000 en dus geen toepassing moet worden gegeven aan de uitzondering op de verplichting eerst bezwaar te maken.
11. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep in zoverre dat is gericht tegen het inreisverbod eveneens niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal het beroepschrift in zoverre dat is gericht tegen het inreisverbod met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter verdere behandeling als bezwaarschrift doorsturen naar verweerder.
12. Nu verweerder in de rechtsmiddelenclausule van het bestreden besluit ten onrechte heeft aangegeven dat daartegen beroep kan worden ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen voor zover het betreft het verschijnen ter zitting. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,--(1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het inreisverbod niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 437 ,-- (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, rechter, in aanwezigheid van
M.R. van Kerkwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2012.
De griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MvK
Coll.: MvM
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.