ECLI:NL:RBSGR:2012:BW7102
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- E. Weiss
- P.A. Koppen
- F.J. Verbeek
- Rechtspraak.nl
Erkenning van een kind door een andere man dan de echtgenoot in Costa Rica en de gevolgen voor de Nederlandse nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 mei 2012 uitspraak gedaan over de erkenning van een kind door een man die niet de echtgenoot van de moeder is, in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De verzoeker, die in Costa Rica is erkend door een andere man dan zijn biologische vader, heeft de rechtbank verzocht om deze erkenning ook in Nederland te erkennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de familierechtbank in Costa Rica op 28 juli 1995 toestemming heeft verleend voor de erkenning van het kind door de man, en dat deze beslissing niet kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de criteria van de artikelen 10:100 en 10:101 van het Burgerlijk Wetboek, die de erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen regelen. De rechtbank concludeert dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor de rechtsmacht van de Costaricaanse rechter, gezien de nationaliteit van de verzoeker en zijn moeder, en het feit dat zij in 1995 feitelijk in Costa Rica woonden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de erkenning door de man niet in strijd is met de Nederlandse wetgeving, ondanks dat hij gehuwd was met een andere vrouw op het moment van erkenning.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de erkenning van de verzoeker door de man in Costa Rica in Nederland moet worden erkend, wat betekent dat de verzoeker op basis van deze erkenning de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats], vanaf 6 oktober 1995 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, ondanks dat hij later de Amerikaanse nationaliteit heeft verkregen.