ECLI:NL:RBSGR:2012:BW7102

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
314464 / HA RK 08-701
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een kind door een andere man dan de echtgenoot in Costa Rica en de gevolgen voor de Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 mei 2012 uitspraak gedaan over de erkenning van een kind door een man die niet de echtgenoot van de moeder is, in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De verzoeker, die in Costa Rica is erkend door een andere man dan zijn biologische vader, heeft de rechtbank verzocht om deze erkenning ook in Nederland te erkennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de familierechtbank in Costa Rica op 28 juli 1995 toestemming heeft verleend voor de erkenning van het kind door de man, en dat deze beslissing niet kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de criteria van de artikelen 10:100 en 10:101 van het Burgerlijk Wetboek, die de erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen regelen. De rechtbank concludeert dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor de rechtsmacht van de Costaricaanse rechter, gezien de nationaliteit van de verzoeker en zijn moeder, en het feit dat zij in 1995 feitelijk in Costa Rica woonden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de erkenning door de man niet in strijd is met de Nederlandse wetgeving, ondanks dat hij gehuwd was met een andere vrouw op het moment van erkenning.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de erkenning van de verzoeker door de man in Costa Rica in Nederland moet worden erkend, wat betekent dat de verzoeker op basis van deze erkenning de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats], vanaf 6 oktober 1995 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, ondanks dat hij later de Amerikaanse nationaliteit heeft verkregen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 314464 / HA RK 08-701
Beschikking van 21 mei 2012
in de zaak van:
[verzoeker],
verzoeker,
advocaat mr. L.Ph.J. baron van Utenhove te Den Haag,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.J. Cappon.
Partijen worden hierna ook aangeduid met "[verzoeker]"en "de IND".
De rechtbank blijft bij al hetgeen is overwogen en beslist in haar beschikking van 10 februari 2011. Kortheidshalve volstaat de rechtbank nu met verwijzing naar de inhoud van die beschikking.
1. Het verdere procesverloop
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 2 augustus 2011 ingekomen rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (verder te noemen 'IJI');
- de brieven van mr. Van Utenhove van 27 september 2011, 12 oktober 2011 en 29 maart 2012;
- de brieven van de IND van 29 september 2011 en 30 januari 2012.
2. De verdere beoordeling
2.1. Het IJI komt in zijn rapport tot de conclusie dat in Costa Rica, onder bepaalde voorwaarden, het kind van een gehuwde vrouw door een andere man dan haar echtgenoot kan worden erkend. De bepalingen in het Wetboek van Familierecht van Costa Rica zwijgen over de burgerlijke staat van de erkenner, aldus het IJI. De familierechtbank te Hatillo (Costa Rica) heeft bij beslissing van 28 juli 1995 overwogen dat aan die voorwaarden is voldaan en heeft aan [de man] toestemming verleend om [verzoeker] te erkennen. Aangezien het Costaricaanse Wetboek van Familierecht nergens bepaalt dat de erkenner ongehuwd moet zijn, gaat de rechtbank ervan uit dat de erkenner ook met een andere vrouw dan de moeder gehuwd mag zijn.
2.2. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de akte waarbij [verzoeker] op basis van voormelde Costaricaanse rechterlijke uitspraak op 6 oktober 1995 te Costa Rica door [de man] is erkend, in Nederland - en daarmee in het Koninkrijk - moet worden erkend. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van de criteria genoemd in de artikelen 10:100 en 10:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Artikel 10:100 BW bepaalt in het eerste lid dat een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing, waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgelegd of gewijzigd, in Nederland van rechtswege wordt erkend, tenzij:
a) er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van diens land;
b) aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
c) de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
Artikel 10:101 BW verklaart dit artikel van overeenkomstige toepassing op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgelegd of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte. In het tweede lid van dit artikel is onder meer bepaald dat de weigeringsgrond van voormeld onderdeel c zich met betrekking tot de erkenning in elk geval voordoet indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen.
2.3. Voor de rechtsmacht van de Costaricaanse rechter zijn voldoende aanknopingspunten te vinden in de Costaricaanse nationaliteit van [verzoeker] en zijn moeder in 1995 en het feit dat [verzoeker] en zijn ouders in 1995, zoals ter zitting is verklaard, weliswaar formeel stonden ingeschreven op de Nederlandse Antillen, maar feitelijk in Costa Rica woonden.
2.4. De rechtbank is voorts niet gebleken dat er aan de beslissing van de Costaricaanse rechter en het opmaken van de akte van erkenning door de Costaricaanse ambtenaar van de burgerlijke stand geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat het al of niet gehuwd zijn van de erkenner voor de beslissing van de Costaricaanse rechter niet relevant was.
2.5. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de erkenning van de Costaricaanse uitspraak en akte niet kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. De erkenning in Costa Rica heeft tot gevolg gehad dat de erkenner geldt als de juridische vader. Dat resultaat gaat niet in tegen de openbare orde in Nederland, aangezien hier de mogelijkheid bestond - sinds 1 april 1998 ingevolge de procedure van artikel 1:200 BW en daarvoor reeds op grond van jurisprudentie - tot ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap, waarna bij gegrondverklaring van de ontkenning de erkenner als de juridische vader wordt aangemerkt. Ook het feit dat [de man] ten tijde van de erkenning was gehuwd met een andere vrouw dan de moeder van [verzoeker], betekent niet dat de erkenning van de Costaricaanse beslissing en akte kennelijk in strijd is met de openbare orde. Ten tijde van de erkenning van [verzoeker] in 1995 bepaalde artikel 1:224, lid 1 aanhef en onder b, BW dat een erkenning nietig is indien zij is gedaan door een gehuwde man, wiens huwelijk meer dan 306 dagen voor de geboortedag van het kind is voltrokken. De Hoge Raad heeft echter bij arrest van 10 november 1989 (NJ 1990, 450) bepaald dat voormeld ongeclausuleerd erkenningsverbod in strijd is met artikel 8, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gevolg hiervan is dat de rechtbank dient te onderzoeken of het aannemelijk is dat tussen [de man] en [de moeder] een band bestaat (of heeft bestaan) die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen, of dat tussen [de man] en [verzoeker] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat (of heeft bestaan). De rechtbank komt tot het oordeel dat aannemelijk is dat er sprake is geweest van 'family life' tussen [de man] en [verzoeker], nu in eerdergenoemd vonnis van de familierechtbank te Hatillo als vaststaand feit is opgenomen dat [de man] en de moeder van [verzoeker] al enige jaren onafgebroken in concubinaat wonen, en in het vonnis voorts is overwogen dat [de man] en de moeder van [verzoeker] al elf jaren samenwonen. De omstandigheid dat [de man] en [de moeder] niet op hetzelfde adres stonden ingeschreven doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
2.6. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de erkenning van [verzoeker] door [de man] in Costa Rica in Nederland, en derhalve in het Koninkrijk, moet worden erkend. Dit heeft tot gevolg dat [verzoeker] op grond van het in 1995 geldende artikel 4, lid 1, RWN, op 6 oktober 1995 door erkenning door een Nederlander de Nederlandse nationaliteit verkreeg. [verzoeker] verkreeg weliswaar als minderjarige nadien de Amerikaanse nationaliteit, maar deze verkrijging heeft, gelet op het bepaalde in artikel 16, lid 2, RWN (oud) niet geleid tot verlies van zijn Nederlanderschap, aangezien zijn vader ([de man]) op dat moment in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit.
3. De beslissing
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats], vanaf [datum] 1995 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. Weiss, P.A. Koppen en F.J. Verbeek, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2012.