ECLI:NL:RBSGR:2012:BW7051

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/758150-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift inbeslagneming medische stukken en doorbreking verschoningsrecht arts in strafzaak moord

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 3 april 2012 uitspraak gedaan in een klaagschrift betreffende de inbeslagneming van medische stukken van de verdachte, die terechtstaat voor de moord op haar kind. De verdachte verzocht om toevoeging van haar eigen medische stukken aan het strafdossier. De strafkamer heeft dit verzoek toegewezen en de uitvoering ervan bij de rechter-commissaris gelegd, die de stukken in beslag nam. Ondanks dat de rechtbank tot voeging van de stukken heeft besloten, was klaagster ontvankelijk in haar klaagschrift, omdat er geen hoger beroep openstond tegen deze beslissing. De rechtbank overwoog dat de niet-medische informatie uit de stukken al via een brief van de Inspectie voor de Gezondheidszorg in het dossier was gevoegd en dat de verdachte inzage in haar medische dossier kon krijgen. De rechtbank concludeerde dat de gevraagde stukken niet aan de verdachte zelf verstrekt zouden worden, en dat er geen andere manier was om de stukken te verkrijgen. De rechtbank benadrukte het belang van de waarheidsvinding en het recht van de verdachte om haar eigen verdediging in te richten. De rechtbank oordeelde dat de meervoudige strafkamer geen gronden had om het verzoek van de verdachte af te wijzen en dat het niet aan de verschoningsgerechtigde was om het legitieme verzoek van de verdachte te frustreren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beklag ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Parketnummer: 09/758150-10
Kenmerk RK: 12/468
Beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Delfland,
gevestigd aan de Sint Jorisweg 2, 2612 GA Delft,
te dezer zake domicilie kiezende te 's-Gravenhage,
(2514 JR) Sophialaan 9, ten kantore van advocaat mr. P.M. van Russen Groen,
blijkens een daarvan opgemaakte akte op 3 februari 2012 ter griffie van deze rechtbank ingediend, strekkende tot teruggave van geheimhouderstukken aan klaagster.
De rechtbank heeft dit beklag op 28 februari 2012 in raadkamer behandeld. Klaagster, vertegenwoordigd door mr. A.A. Rijswijk, juridisch adviseur gezondheidsrecht bij Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Delfland (GGZ Delfland), bijgestaan door mr. Van Russen Groen, is in raadkamer gehoord.
Belanghebbende [A] en haar raadsman, mr. S. Weening, advocaat te Maastricht, zijn - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet in raadkamer verschenen.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beklag.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak
[A] wordt verdacht van en staat voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank terecht voor de moord op haar kind op 10 juli 2010 te Delft. In haar strafzaak is door de verdediging bij brief van 3 november 2011 een verzoek gedaan tot voeging van stukken in het dossier.
Ter terechtzitting van 7 november 2011 is dat verzoek aan de orde gesteld. De officier van justitie heeft toen medegedeeld:
"GGZ Delfland ziet de relevantie niet ten aanzien van het verstrekken van de gevraagde informatie en beroept zich op het medisch beroepsgeheim. De rapportages zien op een interne evaluatie."
De raadsvrouw heeft ter zitting bij het verzoek gepersisteerd.
De rechtbank heeft het verzoek tot voeging van de stukken in het dossier toegewezen en het dossier in handen gesteld van de rechter-commissaris om de uitlevering van de stukken te bevelen. De rechtbank heeft daarbij overwogen:
"[D]e rechtbank [zal] het verzoek tot voeging van stukken in het dossier toe[...]wijzen. Op grond van de jurisprudentie, te weten LJN AV2386 en LJN BP6141, is de rechtbank van oordeel dat een bevel tot uitlevering kan worden gegeven."
Blijkens de pleitnota van mr. Van Russen Groen heeft GGZ Delfland de rechter-commissaris verzocht het bevel tot uitlevering niet te geven, maar als de rechter-commissaris zou menen dat zij toch over de stukken zou moeten beschikken, deze in beslag te nemen bij GGZ Delfland.
Blijkens de ontvangstbevestiging van de rechter-commissaris zijn op 2 februari 2012 onder klaagster in beslag genomen:
- de rapportage van het interne onderzoek naar de hulpverlening aan [A] van GGZ Delfland van augustus 2010 en
- het verslag van het evaluatief gesprek dat heeft plaatsgevonden op 27 januari tussen de Inspectie voor de Gezondheidszorg met de betrokken behandelaar van [A] en de locatiedirecteur behandelzaken locatie Delft e.a. van GGZ Delfland.
Beoordeling van het beklag
Formeel
De rechtbank is bevoegd tot afdoening van het beklag. Het klaagschrift is tijdig ingediend.
De bedoelde stukken zijn onder klaagster in beslag genomen, zodat zij reeds om die reden als belanghebbende kan worden aangemerkt. Evenmin staat ter discussie, en de rechtbank gaat daarvan uit, dat klaagster afgeleid verschoningsgerechtigde is.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klaagster in haar beklag overweegt de rechtbank voorts nog dat de meervoudige strafkamer reeds heeft beslist over voeging van de bedoelde stukken in het dossier. Tegen dergelijke beslissingen staat geen afzonderlijk hoger beroep open, zodat die beslissing - wat daar verder ook van zij - enkel bij een eventueel hoger beroep ter toetsing voorligt. De meervoudige strafkamer hanteert bij de beoordeling ten aanzien de doorbreking van het verschoningsrecht dezelfde criteria als de beklagrechter en zal met dezelfde terughoudendheid en zorgvuldigheid - zo nodig met het horen van de verschoningsgerechtigde - haar beslissing nemen. De beklagprocedure kan dan ook niet als verkapt hoger beroep dienen.
In dit geval blijkt uit het proces-verbaal van de zitting dat de meervoudige kamer tot de voeging heeft beslist en daarbij acht heeft geslagen op de jurisprudentie met betrekking tot het verschoningsrecht. Vervolgens beveelt zij echter niet de voeging van de stukken in het dossier overeenkomstig art. 315 Sv., daarbij het strafdossier ter uitvoering in handen van de officier van justitie stellend, maar overweegt zij dat een bevel tot uitlevering kan worden gegeven op grond van artikel 105 Sv. en stelt zij de stukken daartoe in handen van de rechter-commissaris.
Uit de zorgvuldig gekozen bewoordingen en de voor de uitvoering van de voegingsbeslissing gekozen weg, leidt de rechtbank af dat de meervoudige strafkamer niet bedoeld heeft in het kader van de voeging tevens ten gronde over de doorbreking van het verschoningsrecht te beslissen. Er is in dit geval dan ook geen grond om klaagster niet-ontvankelijk te achten in haar beklag.
Hoewel klaagster enkel afgeleid verschoningsgerechtigde is en de originair verschoningsgerechtigde - volgens mededeling van Rijswijk, de vertegenwoordigster van klaagster, ene dokter [...] - het klaagschrift niet mede heeft ingediend of zich daarover heeft uitgelaten, acht de rechtbank het niet noodzakelijk die laatste te horen, nu klaagster inzake het verschoningsrecht reeds het meest verstrekkende standpunt heeft ingenomen.
De conclusie van de officier van justitie tot gegrondverklaring van het klaagschrift leidt er in dit geval, anders dan in de meer reguliere beslagzaken, niet zonder mee toe dat de rechtbank het beklag niet anders dan gegrond kan verklaren. In deze zaak is het immers niet de officier van justitie die, al dan niet door tussenkomst van de rechter-commissaris, de inbeslagneming in het belang van het onderzoek heeft bewerkstelligd. Uit dat opsporingoogpunt zou hij normaliter degene zijn die beoordeelt of er (nog) een strafvorderlijk belang is dat door het beslag gediend wordt en wiens conclusie daarover doorslaggevend is. Het zijn in dit geval echter het verzoek van de verdediging en de beslissing van de rechtbank geweest, die tot inbeslagneming hebben geleid. In een geval als dit doorslaggevende waarde toekennen aan de conclusie van de officier van justitie zou een onaanvaardbare doorkruising van de verdedigingsbelangen betekenen. Wat er ook verder zij van de contacten tussen OM en de raadsman van [A], onvoldoende is gebleken dat [A] het eerdere verzoek expliciet heeft ingetrokken.
Inhoudelijk
Bij de beoordeling van het klaagschrift dient voorop te worden gesteld dat aan het verschoningsrecht ten grondslag ligt dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Ingevolge artikel 98, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Het verschoningsrecht is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Daarbij geldt voorts dat indien moet worden geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren, die inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.
In deze procedure staat voldoende vast dat de inbeslaggenomen stukken geen brieven of geschriften zijn die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Er is evenmin sprake van een verdenking jegens de verschonings-gerechtigde. Ook is voldoende vast komen staan dat de inbeslaggenomen stukken grotendeels niet-medische gegevens bevatten, maar eveneens medische gegevens met betrekking tot [A] bevatten. In elk geval is er geen reden om te twijfelen aan het oordeel van klaagster daarover. De rechtbank begrijpt uit de aard van de stukken en het verhandelde ter zitting dat de hoeveelheid concrete medische gegevens waar het in dit klaagschrift om gaat beperkt is. Voorts blijkt uit de pleitnota dat klaagster zich op het standpunt stelt dat de medische informatie in deze stukken aan haar is toevertrouwd in haar hoedanigheid als geheimhouder en dat zij zich vanwege die medische informatie beroept op haar verschoningsrecht.
De niet-medische informatie uit de gevraagde stukken is reeds door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aan de orde gesteld in een brief d.d. 29 maart 2011 aan de officier van justitie. In deze brief deelt de IGZ haar bevindingen mede ten aanzien van (1) de ambulante behandeling van [A] door GGZ Delftland en (2) de gezinssituatie en de afstemming in de hulpverleningsketen. Deze bevindingen waren gebaseerd op ondermeer de rapportage van het interne onderzoek naar de hulpverlening en het verslag van het evaluatief gesprek tussen de IGZ enerzijds en de betrokken behandelaar en de locatiedirecteur anderzijds. Het verloop van de ambulante behandeling heeft de IGZ in haar brief samengevat, waarbij de medische gegevens zijn weggelaten.
Ter zitting heeft Rijswijk verklaard dat indien [A] om inzage in haar medische dossier zou vragen, die inzage zou worden toegestaan. Rijswijk verklaarde voorts herhaaldelijk dat de inbeslaggenomen stukken, die zich niet in het medische dossier bevinden, niét aan [A] zouden worden verstrekt. Ondanks vragen daaromtrent is het de rechtbank volkomen onduidelijk gebleven waarom de bedoelde stukken niet aan [A] verstrekt zouden worden, als de niet-medische informatie daaruit al openbaar is middels de samenvatting in de brief van de IGZ en haar haar medische dossier evenmin ontzegd wordt. Voor wat betreft de niet-medische gegevens in genoemde stukken vermag de rechtbank bovendien niet in te zien waarom klaagster een beroep op het verschoningsrecht zou toekomen.
Een en ander leidt de rechtbank tot de conclusie dat het zelfs voor [A], op wie de bewuste gegevens zien, niet mogelijk is om bedoelde stukken op een andere manier te verkrijgen, dan door dit beslag, met - waar het gaat om haar medische gegevens - doorbreking van het verschoningsrecht.
In dit geval betreft het niet (slechts) de toestemming van [A] gegeven aan politie of justitie om de stukken te gebruiken - welke toestemming niet doorslaggevend zou zijn, maar wel bij de beoordeling door de verschoningsgerechtigde zou dienen te worden betrokken. [A] heeft, en dat is verdergaand, zelf expliciet verzocht om - de rechtbank begrijpt met het oog op haar verdediging - de bedoelde stukken in het strafdossier te doen voegen.
De vraag in hoeverre deze gegevens de waarheidsvinding dienen, moet dan ook niet te eng worden begrepen. Het verzoek en het daarop volgende beslag dienen in dit geval immers niet (enkel) het maatschappelijk belang dat de waarheid aan het licht komt, maar met name het recht dat elke verdachte heeft om zijn eigen verdediging in te richten, waarbij het hier nadrukkelijk slechts gaat om de eigen medische gegevens. Die gekozen verdediging hoeft zich niet enkel te beperken tot de waarheidsvinding in het kader van de bewijsvraag, maar kan ook zien op andere in het kader van met name artikel 350 Sv. te beantwoorden vragen. Het antwoord op de vraag of het voegen van stukken wenselijk is in het kader van die verdediging is voorbehouden aan verdachte en haar raadsman.
De meervoudige kamer heeft geen gronden gezien om het verzoek van verdachte wegens gebrek aan enig verdedigingsbelang af te wijzen. Het is niet aan de verschoningsgerechtigde om, terwijl zelfs de feitelijke grond voor de weigering de stukken te verstrekken volkomen onduidelijk is, het legitieme verzoek van [A] alsnog te frustreren.
Gelet op al het voorgaande, daarbij in het bijzonder acht slaand op de ernst van de verdenking waartegen zij zich verdedigt, is de rechtbank van oordeel dat er in het onderhavige geval sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, op grond waarvan het belang dat de waarheid aan het licht komt - in bedoelde ruime zin - moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
De rechtbank komt mitsdien tot de navolgende beslissing.
Beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te 's-Gravenhage door mr. G.H.M. Smelt, voorzitter, mrs. W.N.L. Donker en E.C.M. Bouman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Kuipers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 april 2012.
Deze beschikking is getekend door de voorzitter en de griffier.