ECLI:NL:RBSGR:2012:BW6507

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
416478 - FA RK 12-2446
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggeleiding van minderjarigen naar Ivoorkust na ongeoorloofde achterhouding door de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 mei 2012 uitspraak gedaan over de teruggeleiding van twee minderjarigen naar Ivoorkust. De vader van de kinderen verzocht om hun terugkeer, nadat de moeder hen ongeoorloofd in Nederland had gehouden na een vakantie. De rechtbank oordeelde dat de moeder onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de kinderen bij terugkeer in Ivoorkust zouden worden blootgesteld aan gevaar. De moeder had zich beroepen op de weigeringsgronden van artikel 13 van het Haagse Verdrag, maar de rechtbank verwierp deze gronden. De rechtbank stelde vast dat de vader belast was met het gezag over de kinderen en dat hun gewone verblijfplaats in Ivoorkust was. De rechtbank oordeelde dat de terugkeer van de kinderen naar Ivoorkust diende te geschieden, waarbij de moeder hen uiterlijk op 30 juni 2012 diende terug te brengen. Indien de moeder hieraan niet voldeed, zou zij de kinderen met geldige reisdocumenten aan de vader moeten afgeven. De rechtbank heeft ook de kosten van de door de vader ingeschakelde advocaat toegewezen aan de moeder, die tot betaling van deze kosten werd veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: 12-2446
Zaaknummer: 416478
Datum beschikking: 16 mei 2012
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 28 maart 2012 ingekomen en op 7 mei 2012 aangevuld verzoek van:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats vader], Ivoorkust,
advocaat: mr. H.A. Schipper te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats moeder],
advocaat: mr. M. Nurdogan-Ferwerda te Amsterdam.
Als informant wordt aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna: Bureau Jeugdzorg.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de faxberichten d.d. 17 april 2012 van de zijde van de vader.
Op 19 april 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader met zijn advocaat, de moeder vergezeld van haar advocaat en
P.J. Molenaar, tolk in de Engelse taal en J.J. de Kok namens de raad voor de kinderbescherming. Het betrof hier een regiezitting in het kader van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. M.J. Ritsema van Eck-van Drempt.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke schikking te komen. Het Mediation Bureau heeft de rechtbank bij e-mailbericht van 23 april 2012 meegedeeld dat de mediation niet is geslaagd.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- de faxberichten d.d. 7 mei 2012 en 8 mei 2012 van de zijde van de
vader;
- de faxberichten d.d. 1 mei 2012 en 8 mei 2012 van de zijde van de moeder.
De minderjarigen [minderjarige 1], en [minderjarige 2], zijn in raadkamer gehoord.
Op 10 mei 2012 heeft de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: de vader met zijn advocaat, de moeder vergezeld van haar advocaat en P.J. Molenaar, tolk in de Engelse taal, E.K.M. Bakker namens de raad en J. van Gilds namens Bureau Jeugdzorg. Zowel de vader als de moeder heeft pleitnotities en nadere stukken overgelegd.
Feiten
Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk], Kameroen.
Uit de moeder is het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige 1], op [geboortedatum] te [geboorteplaats] Kameroen (hierna: [minderjarige 1]). Op de overgelegde kopie van zijn geboorteakte staat de vader naast de moeder als juridisch ouder vermeld. De vader was op dat moment nog gehuwd met een ander.
De vader heeft blijkens een overgelegde akte [minderjarige 1] op [datum erkenning] 2011 op de Nederlandse Ambassade te [plaats in Ghana], Ghana, erkend.
Daarnaast is tijdens het huwelijk van partijen het volgende thans nog minderjarige kind
geboren:
- [minderjarige 2], op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2]).
Op 1 juni 2010 heeft , op verzoek van de vader bij een zogenaamd vonnis op tegenspraak of bij verstek (ondermeer en kort samengevat) de scheiding van partijen gelast, aan de vader de zorg voor de minderjarigen toevertrouwd en de moeder een ruim omgangs- en verblijfsrecht toegewezen. De beschikking d.d. 1 juni 2010 is aan de moeder betekend op 3 september 2010.
Bij uitspraak d.d. [datum uitspraak] 2011 van de rechtbank van eerste aanleg van [plaats in Ivoorkust], Ivoorkust is tussen de vader en de moeder de echtscheiding uitgesproken. In de (vertaalde) uitspraak is te lezen:
"(...) Dat de rechtbank van deze zetel, die rechtspreekt in de raadkamer, middels de beschikking houdende voorlopige voorzieningen nr. [nummer beschikking] van 1 juni 2010 de niet-schikking van de echtgenoten gelast heeft; de scheiding van verblijfplaats gelast heeft;, waarbij de echtgenoot de echtelijke woning behoudt; beide echtgenoten verboden heeft om zijn of haar echtgenoot lastig te vallen op zijn verblijfplaats en deze indien nodig met behulp van de politie buiten laten zetten, vertrouwt de vader de zorg voor de gezamenlijke minderjarige kinderen toe, kent de moeder een ruime omgangs-en verblijfsrecht toe voor het eerste en derde weekend van iedere maand, evenals gedurende de eerste helft van de korte en lange schoolvakanties, (...)
(...)
Aangaande de voorlopige maatregelen
In aanmerking nemende dat de voorlopige maatregelen uit de beschikking houdende voorlopige voorzieningen nog gerechtvaardigd lijken;
(...)
Zet de voorlopige maatregelen uit de beschikking houdende voorlopige voorzieningen voort;".
In verband met een vakantie verbleven de minderjarigen in de maand augustus 2011 tot 3 september 2011 met de moeder in Nederland. Op 3 september 2011 zouden de minderjarigen via Brussel terugkeren naar de vader in Ivoorkust. De minderjarigen zijn niet naar de vader teruggekeerd.
Door de Politie Amsterdam-Amstelland, ditrict 2, team Wadddenweg, is tegen [minderjarige 1] een
proces-verbaal opgemaakt en ingezonden aan de officier van justitie te Amsterdam.
[minderjarige 1] wordt verdacht van heling gepleegd op [datum] 2011.
Vervolgens heeft de raad onderzoek strafzaken ingesteld. Hiervan is een rapport opgesteld
op 30 januari 2012. Met datum 13 februari 2012 is een aanvullend rapport door de raad
opgemaakt in verband met zijn (voorlopige) ondertoezichtstelling. Op 14 maart 2012 heeft
middels een rapport opgesteld met betrekking tot de situatie van [minderjarige 2].
[minderjarige 1] is bij beschikking d.d. [datum beschikking] 2012 van de rechtbank Amsterdam voorlopig onder toezicht gesteld tot 15 februari 2012. Daarbij is voor dezelfde termijn een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Bij beschikking d.d. [datum beschikking] 2012 is vervolgens de definitieve ondertoezichtstelling uitgesproken voor de termijn van een jaar en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 15 mei 2012. [minderjarige 1] verblijft ingevolge de machtiging tot uithuisplaatsing thans tot in een voorziening voor crisisopvang in Nederland.
[minderjarige 2] is bij beschikking d.d. [datum beschikking] 2012 van de rechtbank Amsterdam onder toezicht gesteld met ingang van 3 april 2012 tot 15 februari 2013. Hij verblijft samen met de moeder in een opvangcentrum in Nederland.
De vader heeft, evenals [minderjarige 2], de Nederlandse nationaliteit.
De moeder heeft de Kameroense nationaliteit.
[minderjarige 1] heeft in ieder geval de Kameroense nationaliteit.
De moeder verblijft zonder geldige verblijfstitel in Nederland. Op haar aanvraag tot het verkrijgen van een geldige verblijftitel in Nederland is nog geen beslissing genomen.
Verzoek en verweer
De vader heeft verzocht de afgifte van de minderjarigen met hun paspoorten aan hem te bevelen opdat hij de minderjarigen kan terugbrengen naar Ivoorkust, welke afgifte dient plaats te vinden uiterlijk op de dag na verloop van twee weken na de beschikking van deze rechtbank, alsmede de moeder te veroordelen tot betaling aan de vader van de door hem in verband met de ontvoering en de teruggeleiding gemaakte kosten, kosten rechtens. Aanvullend heeft de vader verzocht om - indien het verzoek tot afgifte van de minderjarigen aan hem wordt toegewezen - de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] op te heffen respectievelijk in te trekken.
De moeder voert verweer, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
De ongeoorloofde achterhouding
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland is partij bij het Verdrag, Ivoorkust is dat niet.
Op grond van artikel 2 van de Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202) tot uitvoering van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (Trb. 1987, 139), gevestigd te 's-Gravenhage, welk artikel bepaalt dat het Verdrag tevens van toepassing is in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst, zal de rechtbank het verzoek van de vader beoordelen met inachtneming van hetgeen in het Verdrag is bepaald.
Het Verdrag heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde achterhouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
De rechtbank is met partijen van oordeel dat in ieder geval de vader is belast met het gezag over de minderjarigen. De rechtbank baseert zich hiervoor op voormelde uitspraak waarin de echtscheiding is uitgesproken. Evenmin is in geschil dat de gewone verblijfplaats van de beide minderjarigen in Ivoorkust is gelegen. Als door de vader gesteld en door de moeder niet betwist staat bovendien vast dat sprake is van een ongeoorloofde achterhouding van de minderjarigen in Nederland in de zin van het Verdrag. Nu er minder dan één jaar is verstreken sinds de achterhouding van de minderjarigen in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, dient ingevolge artikel 12 van het Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder heeft in dit verband gesteld dat er een ernstig risico bestaat dat de minderjarigen door hun terugkeer naar Ivoorkust worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel dat zij op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand worden gebracht (artikel 13, lid 1 sub b, van het Verdrag). Daarnaast heeft de moeder zich beroepen op het verzet van de minderjarigen tegen hun terugkeer, welk verzet er naar het oordeel van de moeder toe moet leiden dat het verzoek van de vader wordt afgewezen (artikel 13, lid 2, van het Verdrag).
De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt als volgt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Haagse Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, wanneer de persoon die zich tegen de terugkeer verzet aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Haagse Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd. De aangezochte rechter mag de door deze bepaling gestelde voorwaarden niet reeds vervuld achten, louter op grond van zijn oordeel dat het belang van het kind in het land van herkomst van het kind minder goed is gediend dan in het land van de aangezochte rechter.
Politieke instabiliteit
De moeder heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de politieke situatie in Ivoorkust zodanig instabiel is, dat het leven daar onveilig is en de minderjarigen door hun teruggeleiding zullen worden blootgesteld aan gevaar. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij in bijlagen 1, 8 en 12 bij haar verweerschrift enkele bladzijden uit een Algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse zaken over Ivoorkust overgelegd.
De vader heeft de door de moeder geschetste situatie in Ivoorkust betwist. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar (onder meer) van eind maart 2011 tot medio april 2011 een gewapende strijd is geweest, maar dat partijen en de minderjarigen toen geëvacueerd zijn, zodat van een rechtstreekse confrontatie van de minderjarigen met oorlogsgeweld geen sprake is geweest. De vader heeft daarnaast gesteld dat de situatie in Ivoorkust nu betrekkelijk rustig is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder haar stelling dat de politieke situatie in Ivoorkust zodanig is dat de minderjarigen ingeval van teruggeleiding zullen worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar of dat zij op enigerlei andere wijze worden gebracht in een ondragelijke toestand, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vader, onvoldoende onderbouwd. In dit verband overweegt de rechtbank dat uit het door de moeder overgelegde ambtsbericht weliswaar blijkt dat de situatie in Ivoorkust rumoerig is geweest, maar dat niet is gebleken dat die situatie nog altijd voortduurt. Bovendien heeft de vader onbetwist verklaard dat de door hem genomen veiligheidsmaatregelen (zoals het wonen in een ommuurde woning) voldoende zijn om de veiligheid van de minderjarigen te waarborgen. Nu de moeder de door haar gestelde - en voor de vader betwiste - onveiligheid niet nader heeft onderbouwd, passeert de rechtbank de stelling van de moeder dat de minderjarigen door teruggeleiding zullen worden blootgesteld aan gevaar, dan wel anderszins in een ondraaglijke toestand zullen worden gebracht.
Huiselijk geweld
De moeder heeft bovendien betoogd dat [minderjarige 1] door de vader in het verleden ernstig is mishandeld, welke mishandeling (tezamen met de politieke situatie in Ivoorkust) ertoe heeft geleid dat [minderjarige 1] is getraumatiseerd. Ook om die reden moet de verzochte terugkeer naar Ivoorkust worden afgewezen, zo heeft de moeder gesteld. De vader heeft de door de moeder gestelde mishandeling betwist. Hij heeft zich bovendien op het standpunt gesteld dat het met de minderjarigen - met name met [minderjarige 1] - bergafwaarts is gegaan sinds zij bij de moeder in Nederland verblijven. Om die reden worden zij juist bij een voortgezet verblijf in Nederland in hun ontwikkeling bedreigd, aldus de vader.
De rechtbank overweegt als volgt. De moeder heeft ter onderbouwing van haar stellingen allereerst verwezen naar het door de raad voor de kinderbescherming opgestelde rapporten over beide minderjarigen. In deze rapporten wordt melding gemaakt van huiselijk geweld, dat door de vader zou zijn gepleegd. De rechtbank stelt vast dat de vader bij de totstandkoming van deze rapporten niet is betrokken en dat de verwijzingen naar huiselijk geweld met name zijn gebaseerd op mededelingen van de moeder. Uit de raadsrapportage blijkt genoegzaam dat de ontwikkeling van beide minderjarigen ernstig is verstoord, maar niet staat vast dat dit het gevolg is van het door de moeder gestelde huiselijk geweld. De raadsrapporten biedt ook grond voor de gedachte dat de bedreigde ontwikkeling is veroorzaakt door het feit dat de minderjarigen in hun leven vele keren van verblijfplaats zijn gewisseld, terwijl zij bovendien meermaals langdurig van één of beide ouders gescheiden zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de raadsrapporten daarom geen steun voor de stelling van de moeder dat de minderjarigen door hun teruggeleiding in een ondraaglijke toestand worden gebracht, nu hun opvoedingssituatie aldaar gekenmerkt wordt door geweld.
De moeder heeft ter onderbouwing van haar stelling bovendien verwezen naar een proces-verbaal van verhoor van [minderjarige 1], welk verhoor heeft plaatsgevonden op [datum verhoor] 2011 om 11.37 uur ten overstaan van de politie te Brussel, België. Blijkens het proces-verbaal heeft [minderjarige 1] reeds in de nacht van [datum eerste verhoor] 2011 bij de politie een verklaring afgelegd, welke verklaring hij op [datum verhoor] 2011 wenste te herformuleren. Nu de rechtbank niet beschikt over het proces-verbaal van het eerste verhoor, is de inhoud van de op dat moment door [minderjarige 1] afgelegde verklaring de rechtbank onbekend. Bij zijn (tweede) verhoor op [datum verhoor] 2012 heeft [minderjarige 1] verklaard dat hij op 3 september 2011 is weggelopen, omdat hij in verband met mishandelingen door de vader niet naar de vader in Ivoorkust wilde terugkeren.
Met de vader is de rechtbank van oordeel dat uit het door de moeder overgelegde proces-verbaal niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van zodanig huiselijk geweld jegens de minderjarigen (en meer in het bijzonder tegen [minderjarige 1]), dat zij bij teruggeleiding zullen worden gebracht in een ondraaglijke toestand.
Niet kan worden uitgesloten dat de door de moeder geuite wens met de minderjarigen in Nederland te blijven [minderjarige 1] ertoe heeft gebracht de door de moeder ingeroepen verklaring af te leggen. In dit verband overweegt de rechtbank dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de moeder al jarenlang doende is een verblijfsvergunning in Nederland te verkrijgen, van welke wens [minderjarige 1] op de hoogte is. Bovendien blijkt uit het raadsrapport dat [minderjarige 1] verstandelijk beperkt en gemakkelijk beïnvloedbaar is. Uit het verhoor van [minderjarige 1] in raadkamer is gebleken dat [minderjarige 1] graag in Nederland wil blijven, hetgeen voor hem (mede) aanleiding kan zijn geweest tot het afleggen van de door de moeder overgelegde verklaring ten overstaan van de politie. In het licht van de inhoud van ditzelfde verhoor heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden voor de door de moeder gestelde ernstige mishandeling van [minderjarige 1] door de vader. Tot slot betrekt de rechtbank in haar beoordeling de door de vader overgelegde verklaring van zijn twee kinderen uit een eerder huwelijk, welke kinderen blijkens hun verklaring tijdens gezamenlijke vakanties met de minderjarigen nooit enige aanleiding hebben gehad te veronderstellen dat de minderjarigen door de vader zijn mishandeld.
In het licht van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat de moeder de door haar gestelde mishandeling van de minderjarige [minderjarige 1] onvoldoende heeft onderbouwd. Om die reden gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van de moeder dat de minderjarigen bij teruggeleiding zullen worden blootgesteld aan enig gevaar, dan wel op andere wijze in een ondraaglijke toestand zullen worden gebracht.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat niet is gebleken van omstandigheden die het de moeder onmogelijk maken om naar Ivoorkust terug te keren.
Overige omstandigheden
Indien en voor zover de moeder zich op het standpunt heeft willen stellen dat uit de raadsrapporten (en de daarop gebaseerde ondertoezichtstelling van beide minderjarigen) blijkt dat de minderjarigen in hun belangen of gezondheid worden bedreigd, en dat teruggeleiding om die reden niet in hun belang is, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de raadsrapportage blijkt dat voor beide minderjarigen hulpverlening noodzakelijk is om de bedreigingen in hun ontwikkeling af te wenden. De vader heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, naar aanleiding van de inhoud van de raadsrapporten en van Bureau Jeugdzorg verkregen informatie over de toestand van [minderjarige 1], in Ivoorkust reeds contact heeft gelegd met hulpverleners in verband met de verslavingsproblematiek van [minderjarige 1] en de mogelijkheden tot behandeling van [minderjarige 1]. De vader heeft zich tevens bereid verklaard om in Ivoorkust ook voor [minderjarige 2] de benodigde hulp in te schakelen. De rechtbank gaat ervan uit dat de vader zijn toezegging voor beide minderjarigen hulp in te schakelen, gestand zal doen. In het licht van deze toezegging is niet gebleken van overige omstandigheden die ertoe leiden dat de minderjarigen door hun teruggeleiding zullen worden blootgesteld aan enig gevaar, dan wel in een ondraaglijke toestand zullen worden gebracht.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
Beoordeeld dient te worden of de minderjarigen zich tegen een eventuele terugkeer naar Ivoorkust verzetten. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat het gerechtvaardigd is om met de mening van kinderen rekening te houden indien zij oud en rijp genoeg zijn om de gevolgen van hun wensen op korte en lange termijn te overzien.
De rechtbank heeft de minderjarigen in raadkamer gehoord en hiervan ter terechtzitting verslag gedaan.
Nog afgezien van het feit dat [minderjarige 2] pas zeveneneenhalf jaar oud is en dat hij tijdens het verhoor in raadkamer onvoldoende blijk gaf van rijpheid om met zijn mening rekening te houden, heeft [minderjarige 2] tijdens zijn verhoor niet doen blijken van verzet tegen zijn terugkeer naar Ivoorkust. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling van de moeder dat [minderjarige 2] zich tegen zijn teruggeleiding verzet en dat met dit verzet rekening moet worden gehouden.
De rechtbank stelt ten aanzien van [minderjarige 1] vast dat hij een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. De rechtbank stelt vast dat [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij een voorkeur heeft voor een verblijf in Nederland boven een terugkeer naar Ivoorkust. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijke wens evenwel niet worden aangemerkt als een verzet van een minderjarige als bedoeld in artikel 13 lid 2 van het Verdrag. Het beroep van de moeder op deze weigeringsgrond strandt daarom.
Conclusie
Nu er geen sprake is van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Haagse Verdrag en ook niet gebleken is van andere weigeringsgronden (waarop de moeder overigens ook geen beroep heeft gedaan), terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12, lid 1, van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te volgen.
De rechtbank acht het wenselijk dat de minderjarigen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kunnen afwachten. De rechtbank zal daarom de terugkeer gelasten op uiterlijk 30 juni 2012 en voor het geval de moeder weigert de minderjarigen terug te brengen naar Ivoorkust de afgifte van de minderjarigen met een geldig reisdocument aan de vader op 30 juni 2012 bevelen, zodat de vader de minderjarigen mee terug kan nemen naar Ivoorkust.
Het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] door vader
Nu het teruggeleidingsverzoek wordt toegewezen, staat daarmee vast dat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats niet in Nederland hebben en ook niet hebben gehad.
Ter terechtzitting heeft Bureau Jeugdzorg toegezegd dat, indien de teruggeleiding van de minderjarigen naar Ivoorkust wordt gelast, uitvoering zal worden gegeven aan het mede door Bureau Jeugdzorg geïnitieerde "Samenwerkingsprotocol gedwongen tenuitvoerlegging teruggeleidingsbeschikkingen in internationale kinderontvoeringszaken. De vader heeft voor die situatie aangegeven dat er door de rechtbank niet op de opheffingsverzoeken beslist hoeft te worden maar dat genoegen wordt genomen met die mededeling in het proces-verbaal en de eindbeslissing. In het licht hiervan behoeft de rechtbank hierover geen beslissing te nemen
De proceskosten
Anders dan in familierechtelijke procedures gebruikelijk is, kan de moeder ingevolge artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet worden veroordeeld tot betaling van de door de vader in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van de minderjarigen gemaakte kosten. De rechtbank ziet in hetgeen de moeder heeft gesteld onvoldoende aanleiding af te wijken van het bepaalde in voormelde artikelen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader heeft zijn verzoek om de moeder te veroordelen in de door hem gemaakte kosten voldoende onderbouwd. Nu de vader evenwel gewoon is om met regelmaat in Nederland te verblijven, ziet de rechtbank geen aanleiding de moeder te veroordelen in de door de vader gemaakte reis- en verblijfskosten. De kosten van de door de vader ingeschakelde advocaat komen wel voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de door de vader in het geding gebrachte declaraties becijfert de rechtbank de door hem gemaakte advocaatkosten op € 9.013,00. De rechtbank zal de moeder veroordelen tot betaling van dit bedrag. Voor het overige zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] Kameroen, en
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
naar Ivoorkust uiterlijk op 30 juni 2012, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar Ivoorkust en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Ivoorkust, dat de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 30 juni 2012, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Ivoorkust;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van de door hem gemaakte advocaatkosten ter hoogte van € 9.013,00 (negenduizenddertien euro);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, J.A. van Steen en J. Brandt, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2012.