Parketnummer: 09/607905-11
Datum uitspraak: 22 mei 2012
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1984 te [plaats] ([land]),
adres: [adres],
thans verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 9 november 2011, 18 april 2012 en
8 mei 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E. van der Leeuw. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Wel is verschenen de raadsvrouw van de verdachte, mr. L. Rijsdam, advocaat te Den Haag.
Mr. Rijsdam was niet bepaaldelijk gemachtigd de verdachte ter terechtzitting te vertegenwoordigen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 29 juli 2011 te [plaats] ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en al dan niet) met
voorbedachten rade [slachtoffer]van het leven te beroven, met dat opzet
(en na kalm beraad en rustig overleg), die [slachtoffer]met een mes,
althans een hard en/of puntig voorwerp, (meermalen) in de bovenarm en/of de
schouder en/of de rug, althans het (boven)lichaam te steken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 juli 2011 te [plaats] ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een hard en/of puntig voorwerp (meermalen) in
de bovenarm en/of schouder en/of de rug, althans het (boven)lichaam te steken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Op vrijdag 29 juli 2011 omstreeks 12.23 uur kwam er bij de politie een melding binnen van een vechtpartij bij het asielzoekerscentrum op de 1e Mientlaan te [plaats]. Het zou gaan om een ruzie tussen twee Somalische vrouwen, waarbij één van de vrouwen met een mes was gestoken. Ter plaatse troffen verbalisanten een vrouw aan met een bebloede linkerbovenarm, genaamd [slachtoffer](hierna: [slachtoffer]).2
[slachtoffer] is vervolgens als verdachte verhoord en heeft verklaard dat zij ruzie had met een andere vrouw en dat die vrouw haar met een mes in haar schouder en buik had gestoken. Die vrouw bleek verdachte [verdachte]te zijn, medebewoonster van het asielzoekerscentrum. Volgens [slachtoffer] had zij al eerder ruzie gehad met verdachte. Verdachte had toen gezegd dat ze met haar wilde vechten en haar wilde vermoorden. Op 29 juli 2011 kwam [slachtoffer] verdachte tegen ter hoogte van de receptie in het asielzoekerscentrum in [plaats]. Verdachte liep toen op haar af met een mes in haar hand en riep tegen haar dat ze haar ging vermoorden. [slachtoffer] voelde en zag vervolgens dat verdachte haar in haar buik wilde steken en werd toen door verdachte met het mes in haar linkerschouder gestoken.3
Over de vechtpartij zijn ter plaatse getuigen gehoord, onder wie [getuige 1](hierna: [getuige 1]). [getuige 1] heeft verklaard dat hij ook in het asielzoekerscentrum woont. Hij zag op 29 juli 2011 verdachte uit het bewonersgebouw komen. Verder zag hij dat zij op [slachtoffer] afrende en een mes uit haar kleding pakte dat zij in haar rechterhand hield. Verdachte zei toen tegen [slachtoffer] dat ze haar ging vermoorden. Vervolgens zag hij dat zij [slachtoffer] met het mes in haar linkerschouder stak. Hierop heeft [getuige 1] een beveiligingsmedewerker van het asielzoekerscentrum gewaarschuwd.4
De beveiligingsmedewerker heeft verklaard dat een van de vrouwen het mes oppakte en dat hij het mes van die vrouw afpakte.5 Het betrof een keukenmes met een lemmet van ongeveer 13 cm.6
Op dezelfde dag heeft [A], werkzaam bij de GGD Hollands Midden, onderzoek gedaan naar de verwondingen van [slachtoffer]. Uit dit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] een 1 centimeter lange en enkele millimeters diepe steekwond in haar rechterarm had, een puntvormige steekverwonding van enkele millimeters diep op haar rug en een krasverwonding rechts hoger op haar rug. Ook had [slachtoffer] op haar linker heup een kleine puntvormige prikverwonding en een krasverwonding en op haar rechterhand een kleine puntvormige verwonding en een kleine krasverwonding.7 Op de foto's die van het letsel zijn gemaakt is tevens een wondje op de buik van [slachtoffer] te zien.8
Over het voorval heeft verdachte bij haar aanhouding verklaard dat zij door die andere vrouw (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) in haar gezicht gebeten was tijdens een gevecht nadat zij deze vrouw met een mes gestoken had.9 Verder heeft verdachte bij de politie geen verklaring willen afleggen.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan de ten laste gelegde poging moord niet bewezen worden verklaard, nu verdachte zelf niet heeft verklaard waarom zij [slachtoffer] heeft gestoken. Niet bewezen kan worden dat verdachte al het plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Wel kan volgens de officier van justitie de poging tot doodslag van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen worden op basis van de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] en op grond van de verklaringen van getuigen. Verdachte zelf heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij geen mes bij zich had, maar op de plaats delict is een mes aangetroffen en zowel [slachtoffer] als getuige [getuige 1] verklaren dat verdachte [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. [slachtoffer] is op meerdere plekken gestoken met een steakmes en had met dat mes wel doodgestoken kunnen worden, aldus de officier van justitie.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot moord dan wel doodslag, althans aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer].
3.3.1. Voorbedachte raad - partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, vanwege het ontbreken van enige verklaring van verdachte omtrent haar motieven alsmede gelet op de inhoud van het overige voor het bewijs beschikbare materiaal. Volgens [slachtoffer] zou verdachte bij een eerdere ruzie al hebben geroepen dat zij [slachtoffer] wilde vermoorden, maar dat is onvoldoende als bewijs voor het beramen van de moord op [slachtoffer] omdat dit niet door ander bewijs wordt ondersteund. Uit enkel het handelen van verdachte kan niet worden afgeleid dat zij een vooropgezet plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank spreekt verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrij.
3.3.2 Opzet - poging tot doodslag
Beoordeeld dient te worden of verdachte de opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank acht aannemelijk geworden dat verdachte 'boos' opzet had. Deze beslissing grondt de rechtbank op de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1], inhoudende dat verdachte met een keukenmes op [slachtoffer] afliep en tegen haar zei dat ze haar wilde vermoorden, waarna zij [slachtoffer] vervolgens in haar bovenarm en/of schouder en rug heeft gestoken.
De rechtbank acht de poging tot doodslag van [slachtoffer] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Nu de rechtbank bewezen acht dat sprake is van poging tot doodslag van [slachtoffer], komt zij niet meer toe aan de beoordeling van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
De rechtbank verklaart aldus, met verbetering van eventuele type- en taalfouten, waardoor verdachte niet in haar belangen is geschaad, ten aanzien van verdachte bewezen dat:
zij op 29 juli 2011 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer]met een mes meermalen in de bovenarm en/of de schouder en de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht verdachte voor poging tot doodslag van [slachtoffer] te veroordelen tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Bij haar eis heeft de officier rekening gehouden met de omstandigheid dat uit NIFP-rapportages is gebleken dat bij verdachte sprake is van een complexe persoonlijkheid met een ernstig belaste voorgeschiedenis en dat de kans op recidive onverkort aanwezig is. Daarbij geldt dat bij verdachte weliswaar een persoonlijkheidsstoornis is geconstateerd, maar dat niet de conclusie is getrokken dat verdachte ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, aldus de officier.
Ten aanzien van het plan van aanpak dat de officier van justitie zou opstellen voor de opvang van verdachte heeft zij medegedeeld dat het Penitentiair Psychiatrisch Centrum in Amsterdam (hierna: PPC) een nazorgteam heeft, zodat verdachte na het uitzitten van de gevangenisstraf door het PPC begeleid zal worden. Gedacht wordt aan het aanvragen van een rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft getracht een medebewoonster uit het asielzoekerscentrum van het leven te beroven door deze vrouw met een keukenmes te steken. Niet duidelijk is geworden waarom verdachte dit heeft gedaan. Zij heeft het slachtoffer met een mes diverse wondjes aan haar lichaam toegebracht. Hierdoor heeft het slachtoffer letsel opgelopen en pijn ondervonden. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat zij zich heeft weten te verdedigen en dat het mes op de grond is gevallen. Een poging tot doodslag met een keukenmes is een ernstig delict, waarop veelal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te volgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de bijzondere omstandigheden van verdachte. Zij is acht jaar geleden uit [land] gevlucht en in 2009, na zes jaar in een [land 2] vluchtelingenkamp te hebben verbleven, als uitgenodigde vluchteling naar Nederland gekomen. Sindsdien is zij woonachtig in een asielzoekerscentrum. Zij kan niet begrijpen waarom haar kinderen bij haar zijn weggehaald en heeft hier veel verdriet van.
Uit de rapportage d.d. 9 februari 2012 van psychiater drs. R. Thomassen blijkt dat bij verdachte sprake is van een traumatische voorgeschiedenis, een langdurig verblijf in vluchtelingenkampen, diverse zwangerschappen en periodes waarin zij ondanks de zeer moeilijke omstandigheden enigszins in staat was in haar levensonderhoud te voorzien. Ook is sprake van lichte zwakzinnigheid en een persoonlijkheidsstoornis met borderline en paranoïde kenmerken waarbij psychotische overschrijdingen mogelijk zijn.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het psychologisch onderzoek betreffende verdachte van dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog. Hij kwam tot dezelfde conclusies als Thomassen.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun conclusies en legt die ten grondslag aan haar oordeel. Bij de op te leggen straf zal de rechtbank met de uitkomsten van het psychiatrische en psychologische onderzoek rekening houden.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 5 oktober 2011 dat betreffende verdachte is opgemaakt, blijkt dat de reclassering het risico op recidive beoordeelt als hoog gemiddeld. Gelet hierop zou gedacht kunnen worden aan het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist. Hoewel de rechtbank zich terdege realiseert dat er ten aanzien van verdachte herhalingsgevaar bestaat, verwacht zij dat gelet op de persoon van verdachte en haar problematiek het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf haar niet de gewenste prikkel zal geven om het plegen van strafbare feiten in de toekomst achterwege te laten. De rechtbank gaat er van uit dat tijdens de onvoorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf van verdachte een civielrechtelijke machtiging zal worden verkregen, zodat verdachte na haar vrijlating in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden geplaatst of in ieder geval onder toezicht van een psychiater blijft staan.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
spreekt de verdachte vrij van de -impliciet- primair ten laste gelegde poging moord;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair, echter daarin impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden onvoorwaardelijk;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mrs. H.W. Vogels en E.C.M. Bouman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.K. Paap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2012.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL1610 2011113999, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 73).
2 Proces-verbaal van aanhouding verdachte, blz. 22.
3 Proces-verbaal verhoor verdachte [slachtoffer], d.d. 30 juli 2011, blz. 47-49.
4 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], d.d. 29 juli 2011, blz. 35 en 36.
5 Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 29 juli 2011, blz. 43.
6 Proces-verbaal van kennisgeving inbeslagneming, blz. 56 en foto mes, blz. 59.
7 Medische informatie van onderzoeker bij de GGD Hollands Midden, [A], d.d. 29 juli 2011, blz. 63 en 64 van het dossier.
8 Foto's bij medische informatie van onderzoeker bij de GGD Hollands Midden, [A], d.d. 29 juli 2011, blz. 71, foto 4.
9 Proces-verbaal van aanhouding, d.d. 29 juli 2011, blz. 23.