ECLI:NL:RBSGR:2012:BW6069

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380451 - HA RK 10-646
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 mei 2012 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster] om vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. [verzoekster] is geboren op [geboortedatum] 1960 in Suriname en heeft vanaf haar geboorte de Nederlandse nationaliteit bezeten, maar verkreeg op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit. Zij stelt dat zij tijdig heeft geopteerd voor het Nederlanderschap volgens artikel 6 lid 4 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (TOS). Op 12 november 1978 bereikte zij de meerderjarige leeftijd en binnen vijf jaar na die datum heeft zij haar wil om het Nederlanderschap te verkrijgen kenbaar gemaakt. Ondanks haar herhaalde aanvragen voor een visum voor Nederland, werd haar verzoek afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gewijzigde feiten of omstandigheden zijn die een ander oordeel rechtvaardigen dan in een eerder verzoek van [verzoekster] dat op 4 juni 2009 werd afgewezen. De IND heeft in deze procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de afwijzing zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de situatie van een andere verzoeker, [A], niet vergelijkbaar is met die van [verzoekster], omdat [A] ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS al meerderjarig was en in Nederland verbleef. De rechtbank blijft bij haar eerdere beslissing en wijst het verzoek van [verzoekster] af.

De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. R.J. Paris en is daarmee definitief. De zaak betreft de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de voorwaarden waaronder een verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap kan worden gedaan.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 380451 / HA RK 10-646
Beschikking van 10 mei 2012
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. P.J.W. de Water te Leiden,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. L.C.M. Hakkaart.
Partijen worden hierna aangeduid als '[verzoekster]' en 'de IND'.
1.De procedure
1.1.[verzoekster] heeft op 15 november 2010 een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Een aanvulling op het verzoek c.q. nadere stukken zijn ontvangen bij brief van 16 februari 2011.
1.2.De IND heeft bij brief van 26 januari 2011 gevraagd om aanvullende informatie. Bij brief van 12 mei 2011 heeft de IND zijn standpunt kenbaar gemaakt.
1.3.De officier van justitie heeft zich bij brief van 31 mei 2011 aangesloten bij het standpunt van de IND. Bij brief van 2 maart 2012 heeft de officier van justitie bericht geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
1.4.De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op
12 april 2012. Verschenen zijn mr. De Water namens [verzoekster] en mr. Hakkaart namens de IND.
2.Het verzoek en het standpunt van de IND
2.1.[verzoekster] voert ter onderbouwing van haar verzoek het volgende aan. Zij is op
[geboortedatum] 1960 geboren te [geboorteplaats], Suriname, als wettig kind van een vader en moeder die beiden de Nederlandse nationaliteit bezaten. [verzoekster] heeft daarom vanaf haar geboorte de Nederlandse nationaliteit bezeten. Op 25 november 1975, het tijdstip van de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (verder te noemen: TOS), heeft zij, als minderjarige en net als haar vader en moeder woonachtig in Suriname, de Surinaamse nationaliteit verkregen.
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat zij tijdig heeft geopteerd voor het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 6 lid 4 van de TOS. Dit artikellid bepaalt dat minderjarigen de nationaliteit verkrijgen die zij, indien zij ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS reeds meerderjarig waren geweest, zouden hebben gekregen dan wel hadden kunnen verkrijgen of behouden, door binnen vijf jaar na het bereiken van de meerderjarige leeftijd hun wil daartoe te kennen geven, mits deze nationaliteit de nationaliteit is van het land waar zij dan woonplaats hebben. Op 12 november 1978 heeft verzoekster de meerderjarige leeftijd bereikt. Binnen de termijn van vijf jaar na die datum heeft zij haar wil om het Nederlanderschap te verkrijgen kenbaar gemaakt. Vanaf haar tweeëntwintigste heeft zij herhaaldelijk een visum aangevraagd voor Nederland. Daarmee heeft zij haar wil kenbaar gemaakt om haar hoofdverblijf naar Nederland te verplaatsen, waarmee zij opteerde voor de Nederlandse nationaliteit als bedoeld in artikel 6 lid 4 van de TOS.
[verzoekster] voert nog aan dat zij in het verleden eerder een verzoek als het onderhavige heeft ingediend. Zij meent echter dat er sprake is van gewijzigde feiten en/of omstandigheden die er toe leiden dat zij ontvankelijk is in dit nieuwe verzoek. [verzoekster] verwijst daarbij naar een beslissing van de gemeente Vlaardingen van 11 september 2009 waarbij [A] (verder te noemen: [A]), oorspronkelijk van Surinaamse nationaliteit, het Nederlanderschap door optie heeft verkregen. Aan deze verkrijging heeft ten grondslag gelegen een verzoek ex artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Rwn) dat door [A] bij deze rechtbank is ingediend (zaaknummer/rekestnummer: 323243 / HA RK
08-1139). Die zaak was identiek aan die van [verzoekster].
2.2.De IND meent dat in dit (herhaald) verzoek geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die moeten leiden tot een ander standpunt dan de IND in het eerdere verzoek van [verzoekster] heeft ingenomen.
3.De beoordeling
3.1.Op 17 maart 2008 heeft [verzoekster] de rechtbank verzocht vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Bij beschikking van 4 juni 2009 (zaaknummer/ rekestnummer: 307368 / HA RK 08-304) heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat voor [verzoekster] de optiemogelijkheid van artikel 6 lid 4 van de TOS niet bestond. Tegen deze beschikking heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 23 april 2010 [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep. De beschikking van de rechtbank is daarmee onherroepelijk geworden.
3.2.Het onderhavige verzoekschrift is met uitzondering van de hiervoor in 2.1. gestelde gewijzigde feiten en/of omstandigheden (punt 13. van het verzoekschrift) identiek aan het op 17 maart 2008 ingediende verzoekschrift. Ten aanzien van de gestelde gewijzigde feiten en omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt.
3.3.[A] heeft op 11 november 2009 het Nederlanderschap verkregen na de bevestiging ex artikel 6 lid 2 lid Rwn door de gemeente Vlaardingen van de optieverklaring ex artikel 6 lid 1 onder f Rwn die [A] heeft afgelegd op 11 november 2009. Het door haar op 6 november 2008 ingediende verzoek ex artikel 17 Rwn is bij brief van haar advocaat van 11 januari 2010 ingetrokken. Hoe dat verzoek, waarop door de rechtbank dus niet is beslist, aan de verkrijging van het Nederlanderschap door optie ten grondslag heeft kunnen liggen, valt niet in te zien. Evenmin valt in te zien hoe dat verzoek, dan wel de verkrijging van het Nederlandschap door [A] middels optie, op enige wijze van betekenis kan zijn voor het onderhavige verzoek.
Overigens is de situatie van [A] niet gelijk aan die van [verzoekster]. Zoals door de IND - onweerspoken - aangevoerd verschilt die op essentiële punten. Zo was [A] ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS al meerderjarig. Bovendien verbleef zij toen in Nederland.
Een en ander leidt tot de conclusie dat van gewijzigde feiten en/of omstandigheden geen sprake is. De rechtbank blijft bij haar op 4 juni 2009 gegeven beslissing. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2012.