ECLI:NL:RBSGR:2012:BW5858

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/4723
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatieverbod in de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 mei 2012, met zaaknummer AWB 11/4723, werd het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) voor het vergoedingsjaar 2009, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Wtcg in dat jaar een niet gerechtvaardigd onderscheid maakte tussen indicaties van Bureau Jeugdzorg (BJZ) en het Centrum indicatiestelling zorg (Ciz). Eiseres had een indicatie van BJZ ontvangen, maar alleen indicaties van Ciz kwamen in aanmerking voor de tegemoetkoming. Dit onderscheid werd door de rechtbank als strijdig met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beoordeeld, omdat het niet objectief gerechtvaardigd was.

De rechtbank stelde vast dat de wetgever in 2009 had gekozen om alleen Ciz-indicaties te erkennen, zonder dat er materieel verschil was tussen de indicaties van Ciz en BJZ. De rechtbank concludeerde dat het onderscheid niet gerechtvaardigd was, vooral omdat de administratieve lasten van het betrekken van BJZ-indicaties niet als een legitieme reden konden worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder en bepaalde dat eiseres recht had op de tegemoetkoming voor het jaar 2009, met terugwerkende kracht.

De uitspraak benadrukt het belang van gelijke behandeling en het verbod op discriminatie in het bestuursrecht, en bevestigt dat ook cliënten met een BJZ-indicatie recht hebben op de tegemoetkoming, nu deze regeling vanaf 1 januari 2010 ook voor hen geldt. De rechtbank droeg verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden, maar er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien eiseres geen gebruik had gemaakt van professionele rechtshulp.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/4723
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 mei 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats],
(gemachtigde: S. Verlinden)
en
het Centraal Administratiekantoor, verweerder
(gemachtigde: A.M.D. Burlage).
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming ingevolge de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (hierna: Wtcg) voor 2009 afgewezen.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 24 mei 2011 ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Het beroep is op 23 maart 2012 ter zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Voor verweerder was tevens aanwezig [A].
Overwegingen
1. Eiseres heeft op 17 november 2010 bij verweerder compensatie voor bijkomende kosten aangevraagd over het jaar 2009 op grond van de Wtcg. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet aan de voorwaarden van de Wtcg voldoet. Verweerder heeft dat besluit na heroverweging gehandhaafd.
2. De Wtcg heeft tot doel chronisch zieken en gehandicapten die geconfronteerd worden met meerkosten door problemen die zij met hun gezondheid ervaren, tegemoet te komen in deze kosten. Bij deze meerkosten gaat het niet om kosten van zorg waarvoor zij op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) zijn verzekerd.
3. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wtcg - zoals dat luidde in 2009 - heeft iemand jaarlijks recht op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen tegemoetkoming, indien hij behoort tot een bij of krachtens die maatregel te bepalen groep van personen voor wie ingevolge artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ is vastgesteld dat zij aanspraak hebben op zorg.
4. Ingevolge artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ - zoals dat luidde in 2009 - bestaat slechts aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen. Het bevoegde indicatieorgaan is het Centrum indicatiestelling zorg (hierna: Ciz).
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres in 2009 een indicatie heeft ontvangen voor Begeleiding-individueel, klasse 2, in de vorm van een persoonsgebonden budget. De indicatie is afgegeven door Bureau Jeugdzorg (hierna: BJZ) en niet door het Ciz. Dit is voor verweerder de reden geweest om eiseres geen tegemoetkoming in het kader van de Wtcg toe te kennen. BJZ werd in 2009 nog niet gezien als een bevoegd indicatieorgaan. Eiseres heeft verweerders standpunt gemotiveerd bestreden.
5.1 Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wtcg - zoals dat luidt vanaf 1 januari 2010 - heeft iemand jaarlijks recht op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen tegemoetkoming, indien hij behoort tot een bij of krachtens die maatregel te bepalen groep van personen voor wie ingevolge artikel 9b, eerste of vierde lid, van de AWBZ is vastgesteld dat zij aanspraak hebben op zorg. Door de toevoeging aan artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wtcg van het vierde lid van artikel 9b van de Awbz heeft de minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (hierna: de minister) de voorstellen ter verbetering van de afbakening van de doelgroep van de Wtcg verankerd en de BJZs als indicatieorgaan voor AWBZ-indicaties voor het tegemoetkomingsjaar 2010 toegevoegd (TK 2009-2010, 31 706, nr. 38). Aan de wijziging van de Wtcg is om budgettaire redenen geen terugwerkende kracht - tot 1 januari 2009 - verleend. Vanaf 1 januari 2010 komen ook belanghebbenden die in het bezit zijn van een indicatie van een BJZ in aanmerking voor een tegemoetkoming ingevolge de Wtcg. Dat betekent dat eiseres in 2010 wel tot de doelgroep van de Wtcg behoort en ter zitting is ook gebleken dat zij voor dat jaar een tegemoetkoming heeft ontvangen.
5.2 Eiseres heeft betoogd dat zij ook in 2009 tot de Wtcg-doelgroep gerekend had moeten worden, omdat die regeling bedoeld is voor belanghebbenden zoals zij en dat de Wtcg voor dat jaar ten onrechte een onderscheid maakt tussen AWBZ-indicaties afkomstig van het Ciz en van de BJZs. Materieel komen deze indicaties met elkaar overeen. De rechtbank vat dit betoog op als een beroep op het discriminatieverbod, zoals onder andere neergelegd in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in samenhang met artikel 1 van het Eerste Protocol (hierna: EP) bij dat verdrag. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het behoren tot de doelgroep van de Wtcg, gezien het verband met de mogelijke aanspraak op een tegemoetkoming ingevolge die wettelijke regeling, valt binnen de 'scope' van artikel 1 van het EP en het recht op eigendom dat deze bepaling waarborgt. Dat brengt mee dat eiseres in beginsel een beroep toekomt op artikel 14 van het EVRM en het daarin neergelegde discriminatieverbod.
5.3 Voor een succesvol beroep op het discriminatieverbod is vereist dat er sprake is van vergelijkbare gevallen. De rechtbank stelt vast dat daarvan in dit geval sprake is. Het gaat om belanghebbenden die in 2009 waren aangewezen op AWBZ-zorg, die wat betreft hun aanspraken op de Wtcg in dat jaar verschillend werden behandeld, afhankelijk van welk orgaan de AWBZ-zorg had geïndiceerd. Alleen een Ciz-indicatie gaf in dat jaar een te honoreren aanspraak op een tegemoetkoming in het kader van die wet. Met ingang van 1 januari 2010 wordt dat onderscheid niet (langer) gemaakt.
5.4 Een verschil in behandeling is voor de toepassing van artikel 14 van het EVRM in het algemeen discriminerend als het niet objectief gerechtvaardigd is, dat wil zeggen als met het onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen niet in een redelijke proportionaliteitsrelatie staan tot het nagestreefde doel.
5.5 De minister heeft ervoor gekozen de categorie van belanghebbenden waartoe eiseres behoort voor het jaar 2009 buiten de werking van de Wtcg te houden. Dit heeft de wetgever gerealiseerd door het Ciz als enig bevoegd indicatieorgaan aan te merken en de BJZs niet. Verweerder heeft ter zitting beaamd dat dit voornamelijk vanwege problemen in de uitvoeringssfeer is gebeurd. Materieel gezien is er tussen een indicatie afgegeven door het Ciz en een BJZ geen verschil. Alleen bestond er in 2009 nog geen landelijke registratie van AWBZ-indicaties voor BJZ-cliënten. Daarom konden - volgens de antwoorden van de minister aan de Tweede Kamer (TK, 2009-2010, 31 706, nr. 38) - de AWBZ-indicaties die voor 2009 waren afgegeven door BJZs niet worden betrokken bij de bepaling van het recht op een tegemoetkoming voor dat jaar. Medio 2010 zouden de BJZs de beschikking krijgen over de digitale aanmeldfunctionaliteit van het Ciz. Dat zou de uitwisseling van gegevens van de BJZs via de door verweerder voor de uitvoering van de Wtcg gebruikte AWBZ-brede Zorgregistratie (AZR) mogelijk maken. In 2009 hadden de BJZs nog geen toegang tot de AZR en was elektronisch gegevensverkeer tussen verweerder en de BJZs nog niet mogelijk. De rechtbank stelt vast dat de landelijke registratie in 2010 ook nog niet was gerealiseerd, maar dat gegeven heeft het verstrekken van tegemoetkomingen aan BJZ-cliënten niet in de weg gestaan. Vooruitlopend op de automatische koppeling in 2010, heeft verweerder het Ciz de door de BJZs aangeleverde gegevens laten controleren en zonodig laten aanvullen.
5.6 Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het door de wetgever in 2009 in de Wtcg gemaakte onderscheid tussen de hiervoor genoemde indicatieorganen objectief was gerechtvaardigd. De bewerkelijker uitvoeringspraktijk kan niet als een zodanige rechtvaardiging gelden, nu niet is gebleken dat de extra administratieve lasten die deze mee zou hebben gebracht als onevenredig zwaar waren aan te merken. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat deze praktijk wel in 2010 is gevolgd en kennelijk geëigend werd gevonden. Naar het oordeel van de rechtbank had een verdragsconforme uitleg van het begrip "bevoegd indicatieorgaan" door verweerder ertoe moeten leiden dat eiseres in 2009 ook in aanmerking zou zijn gekomen voor een tegemoetkoming ingevolge de Wtcg.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 14 van het EVRM in samenhang met artikel 1 van het EP.
6.1 De rechtbank zal, uit oogpunt van finale geschillenbeslechting, bepalen dat aan eiseres een tegemoetkoming ingevolge de Wtcg voor het jaar 2009 wordt toegekend naar de voor haar geldende hoogte en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
7. Er is, nu eiseres geen gebruik heeft gemaakt van professionele rechtshulpverlening en van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen niet is gebleken, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een tegemoetkoming ingevolge de Wtcg voor het jaar 2009 toekent naar de voor haar geldende hoogte en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht, te weten € 42,--, aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P.M. Meskers, voorzitter, en mr. G.P. Verbeek en mr. G.F. van der Linden-Burgers, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.