De verklaring dient voorts ter voorkoming van inbewaringstelling. De weigering van verweerder een dergelijke schriftelijke bevestiging te geven is in ieder geval een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, Vw waartegen bezwaar openstaat. Een overweging in het terugkeerbesluit kan niet worden aangemerkt als een schriftelijke bevestiging in de zin van artikel 14, tweede lid, Terugkeerrichtlijn. Het besluit van 3 oktober 2008 kan niet worden aangemerkt als een schriftelijke beslissing op grond van artikel 14, tweede lid, Terugkeerrichtlijn. Het opnemen van de mededeling dat eiser voorlopig niet zal worden uitgezet naar Afghanistan, staat op gespannen voet met de systematiek van de Terugkeerrichtlijn. Eiser voert voorts aan dat nu artikel 2 Terugkeerrichtlijn een facultatieve bepaling is, verweerder daarvan kan afwijken. In het geval van eiser is geen sprake van een strafrechtelijke sanctie.
2.11 Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van verweerder voert eiser aan dat dit standpunt onjuist is, aangezien aan eiser geen vertrektermijn is gegund en er op eiser geen vertrekplicht rust, nu niet in geschil is dat artikel 3 EVRM aan de verwijdering in de weg staat. Ten aanzien van eiser staat al meer dan 13 jaar vast dat hij niet kan worden verwijderd vanwege een artikel 3 EVRM risico. Indien een terugkeerbesluit niet kan worden uitgevoerd, dient het te worden ingetrokken.
2.12 Tot slot voert eiser aan dat hij ten onrechte niet door verweerder is gehoord.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.13 Ter beoordeling ligt allereerst voor of verweerders brief van 11 juli 2011 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.14 De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) zoals daarvan blijkt uit de uitspraak van 2 april 2002, JV 2002, 169, volgt dat de rechtbank de afwijzing van een asielaanvraag dient te toetsen in het licht van de op grond van artikel 45 Vw daaraan verbonden rechtsgevolgen. Nu het besluit op bezwaar van 3 augustus 2008, inzake de ongewenstverklaring, bij uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 11 augustus 2011 is vernietigd, dient het besluit in primo van 6 december 2007 te worden aangemerkt als de afwijzing van de asielaanvraag welke thans jegens eiser geldt en waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden.
2.15 De Afdeling heeft in een uitspraak van 21 maart 2011, nummer 201100493/1/V3, overwogen dat de afwijzing van een asielaanvraag, behoudens uitzonderingen, ingevolge artikel 45 Vw van rechtswege tot gevolg heeft dat het rechtmatig verblijf van de betrokken vreemdeling eindigt en dat hij Nederland binnen de in artikel 62 Vw gestelde termijn dient te verlaten. Hiermee is in de meeromvattende beschikking de door de Terugkeerrichtlijn vereiste administratieve vaststelling vervat dat het verblijf van de asielzoeker onrechtmatig is en dat er een terugkeerverplichting is. Verweerder behoeft dan geen afzonderlijk terugkeerbesluit te nemen naast de meeromvattende beschikking. In aansluiting op deze jurisprudentie, is de rechtbank van oordeel dat hetzelfde geldt ten aanzien van het in dit geval uit de meeromvattende beschikking voortvloeiende rechtsgevolg, dat eiser niet naar zijn land van herkomst zal worden uitgezet, omdat hij bij terugkeer het risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Nu dit volgt uit het primaire besluit van 6 december 2007, ligt in dit besluit mede besloten de schriftelijke verklaring zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, Terugkeerrichtlijn. In voornoemd besluit is immers bepaald dat eiser weliswaar ongewenst is verklaard, maar dat artikel 3 EVRM zich op dit moment verzet tegen terugkeer naar zijn land van herkomst.
2.16 De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerders schriftelijke reactie van 11 juli 2011 waarin wordt aangegeven dat een verklaring, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, Terugkeerrichtlijn, niet zal worden verstrekt, niet is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb, nu deze mededeling niet is gericht op enig rechtsgevolg en geen wijziging brengt in eisers rechtspositie. Voor zover eiser wenst op te komen tegen het oordeel van verweerder dat eiser vrijwillig zou kunnen vertrekken naar een derde land, in welk opzicht ten aanzien van eiser thans nog een vertrekplicht zou bestaan, dient eiser dit in het kader van de procedure tot ongewenstverklaring aan de orde te stellen.
2.17 Voor zover eiser heeft betoogd dat hij vanwege een ongunstige codering (namelijk als illegaal vreemdeling) in de systemen van politie en IND, een risico loopt in bewaring te worden gesteld is, de rechtbank van oordeel dat dit ziet op de wijze waarop verweerder eisers huidige situatie, waarin hij geen rechtmatig verblijf geniet, maar ook niet uitzetbaar is, administratief heeft verwerkt. Dat eiser hiervan mogelijk hinder kan ondervinden, acht de rechtbank niet uitgesloten. Dit betreft evenwel geen besluit of feitelijk handelen in de zin van artikel 72, derde lid, Vw van verweerder, waartegen in rechte kan worden opgekomen.
2.18 Nu, gelet op het voorgaande, verweerders schriftelijke mededeling van 11 juli 2011 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, staan hiertegen voor eiser dan ook geen rechtsmiddelen open. Eiser zal, gelet op het voorgaande, niet ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.
2.19 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.