ECLI:NL:RBSGR:2012:BW5753

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11 - 29290
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring en geprivilegieerden-status in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Russische vreemdeling, en de minister voor Immigratie en Asiel. Eiser had een geprivilegieerden-status op basis van zijn dienstverband met een internationale organisatie, maar deze status verviel op 10 september 2010. De rechtbank oordeelde dat eiser geen rechtmatig verblijf meer had en dat de minister hem op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ongewenst kon verklaren. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze ongewenstverklaring, maar de rechtbank volgde hem niet in zijn stelling dat hij immuniteit genoot op basis van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties. De rechtbank overwoog dat de ongewenstverklaring een nationale maatregel is die zich uitsluitend tot Nederland beperkt en niet automatisch een inreisverbod voor andere lidstaten impliceert. Eiser had ook aangevoerd dat hij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder niet had mogen afzien van het horen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 11 / 29290
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 maart 2012
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Russische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.C. van Keeken, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verweerder heeft eiser bij besluit van 31 mei 2011 ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Dit besluit is op 9 juni 2011 aan eiser uitgereikt. Eiser heeft tegen het besluit op 24 juni 2011 bezwaar gemaakt. Op dezelfde datum heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Op 22 juli 2011 heeft eiser dit verzoek ingetrokken.
1.2 Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 7 september 2011 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 9 september 2011 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 10 november 2011. Eiser is niet in persoon verschenen, maar is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw.
2.3 In hoofdstuk A5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) zijn beleidsregels opgenomen omtrent de toepassing van artikel 67 Vw. In paragraaf A5/2 Vc is onder meer bepaald dat vreemdelingen met toepassing van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw ongewenst kunnen worden verklaard in gevallen waarin wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of waarin een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het (in totaal) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel ten minste een maand bedraagt, dan wel in geval de vreemdeling bij herhaling ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke (korte) gevangenisstraf, tot een taakstraf of een onvoorwaardelijke geldboete of een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd heeft gekregen, dan wel een transactieaanbod heeft aanvaard; het is daarbij niet vereist dat de betreffende uitspraak onherroepelijk is geworden. Bij de toepassing van artikel 67 Vw worden de persoonlijke belangen van de vreemdeling zorgvuldig afgewogen tegen het algemene belang dat uit een oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend.
2.4 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is op onbekende datum Nederland ingereisd. Thans is niet langer in geschil dat eiser van 1 september 2008 tot 10 september 2010 werkzaam is geweest als medewerker van [naam]. Evenmin is nog in geschil dat door de minister van Buitenlandse Zaken op grond van eisers dienstverband aan eiser een geprivilegieerden-document is afgegeven, geldig tot 31 december 2011. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat eiser bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 augustus 2010 is veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, alsmede twee jaar ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ter zake van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en artikel 8, eerste lid, WVW. Daarnaast is eiser veroordeeld wegens overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, WVW, artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, WVW en artikel 163, tweede lid, WVW.
2.5 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Eiser is sinds 10 september 2010 niet langer werkzaam voor [naam], zodat hij niet langer kan worden aangemerkt als geprivilegieerde. Derhalve moet eiser worden aangemerkt als vreemdeling in de zin van artikel 1, aanhef en onder m, Vw en zijn de regels van de Vw onverkort op hem van toepassing. Eiser kan op grond van het door hem gepleegde delict ongewenst worden verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. Ten aanzien van de stelling dat het besluit tot ongewenstverklaring in strijd is met richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: richtlijn), wordt overwogen dat eiser hierin niet wordt gevolgd. Met gebruikmaking van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb is afgezien van het horen van eiser naar aanleiding van zijn bezwaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Eiser heeft in beroep verzocht de gronden van bezwaar als in beroep herhaald en ingelast te beschouwen. In bezwaar heeft eiser allereerst aangevoerd dat hij een geprivilegieerde verblijfsstatus had en hij op grond van artikel XV van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties [Verdrag] (hierna: het Verdrag) als ‘official’ van het [naam] immuniteit tegen ‘immigration restrictions’ en ‘alien restrictions’ geniet.
2.7 De rechtbank volgt eiser hierin niet. Blijkens de door eiser overgelegde verklaring heeft eiser van 1 september 2008 tot 10 september 2010 gewerkt voor [bedrijf]. Ingevolge paragraaf B12/3.1.2 Vc komt de geprivilegieerden-status te vervallen na beëindiging van het dienstverband met een internationale organisatie. In het onderhavige geval is de status van geprivilegieerde op 10 september 2010 komen te vervallen en geniet eiser derhalve niet langer de immuniteit op grond van het Verdrag.
2.8 Nu eiser de geprivilegieerden-status heeft verloren door beëindiging van zijn dienstverband, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser is veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf. Gelet hierop bestond voor verweerder de bevoegdheid om eiser ongewenst te verklaren op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
2.9 Eiser stelt zich verder op het standpunt dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de bezwaargrond dat in strijd met de richtlijn en in het bijzonder artikel 11, tweede lid daarvan, is nagelaten de ongewenstverklaring aan een termijn te binden. Ter zitting heeft eisers gemachtigde, kort weergegeven, zich op het standpunt gesteld dat de ongewenstverklaring een inreisverbod impliceert.
2.10 Verweerder heeft zich in het verweerschrift en ter zitting primair op het standpunt gesteld dat op grond van de in de Staatscourant nr. 4082 van 10 maart 2011 gepubliceerde mededeling de richtlijn niet van toepassing is op vreemdelingen zoals eiser die als gevolg van een strafrechtelijke sanctie Nederland moeten verlaten. De rechtbank volgt verweerder hierin niet en verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 8 november 2011 (201101573/1/V3, LJN BU4106). Daarin is geoordeeld dat de keuze voor een beperking van de werkingssfeer van de richtlijn die een beperking van de rechten en verplichtingen voor particulieren inhoudt, plaats dient te vinden door middel van een dwingend normatief kader dat voor particulieren duidelijk is. Met het enkele inroepen van die keuze door de minister en het later vastleggen daarvan in de Staatscourant van 10 maart 2011, nr. 4082, en de brief van 25 maart 2011 aan de Europese Commissie heeft geen rechtsgeldige omzetting van voormelde keuzemogelijkheid plaatsgevonden. Eiser valt derhalve onder de werkingssfeer van de richtlijn.
2.11 Eisers beroep op artikel 11 richtlijn kan echter niet slagen. Ingevolge artikel 11, eerste en tweede lid, richtlijn kan het terugkeerbesluit gepaard gaan met een inreisverbod. Dit inreisverbod wordt volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval bepaald en bedraagt in principe niet meer dan vijf jaar. In artikel 3, zesde lid, richtlijn is neergelegd dat voor de toepassing van de richtlijn onder inreisverbod wordt verstaan een administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij de betrokkene de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor een bepaalde termijn wordt verboden, samen met een terugkeerbesluit.
Een ongewenstverklaring is een nationale maatregel, verankerd in artikel 67, eerste lid, Vw en strekt zich uitsluitend uit tot het grondgebied van Nederland. Een ongewenstverklaring impliceert daarmee weliswaar een inreisverbod voor Nederland, maar dat verbod strekt zich niet uit tot het gehele grondgebied van alle lidstaten, zodat niet kan worden geoordeeld dat een ongewenstverklaring een inreisverbod als bedoeld in de richtlijn impliceert.
2.12 Eiser voert verder aan dat verweerder hem ten onrechte een termijn voor vrijwillige terugkeer heeft onthouden en dat het onthouden van een dergelijke termijn niet is gemotiveerd. Eiser heeft wel degelijk onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland rechtmatig verblijf gehad. Overigens ontbreekt het in de Nederlandse wetgeving aan de ingevolge artikel 3, zevende lid, richtlijn vereiste normering, zodat verweerder niet rechtens heeft kunnen vaststellen dat er een risico van onderduiken bestaat.
2.13 Ter zitting is gebleken dat eiser op 11 oktober 2011 Nederland heeft verlaten, zodat daarmee is voldaan aan de verplichting tot terugkeer naar het land van herkomst. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit.
2.14 Eiser stelt tenslotte dat verweerder eiser ten onrechte niet heeft gehoord. Op grond van artikel 7:3 van de Awb kan van de in artikel 7:2 Awb geregelde hoorplicht worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De vraag of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, onder b, Awb moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
2.15 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet mogen afzien van het horen van eiser. Van het namens eiser in bezwaar gedane beroep op de richtlijn kan niet worden geoordeeld dat aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren wegens schending van de hoorplicht en het bestreden besluit vernietigen. Nu uit het in deze uitspraak overwogene blijkt dat hetgeen door eiser is aangevoerd niet tot de conclusie leidt dat het besluit inhoudelijk onjuist is, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
2.16 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.17 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eiser;
3.5 draagt verweerder op € 152,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2012.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak