ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4616

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/754011-12
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting van kwetsbare personen in de prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer, dat geen onderdak en geen geld had. Door het slachtoffer onderdak te bieden en haar te voorzien van kleding en voedsel, hebben zij haar in een afhankelijke positie gebracht. Het slachtoffer werd vervolgens aangemeld op verschillende seksites, waardoor zij afspraken kon maken met klanten. De verdachte en de medeverdachte hebben het slachtoffer naar de locaties gebracht waar zij haar prostitutiewerkzaamheden verrichtte. Na afloop van haar werkzaamheden moest het slachtoffer haar verdiensten inleveren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, maar dat zijn raadsman wel aanwezig was. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 26 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat het slachtoffer gedurende de ten laste gelegde periode wederrechtelijk van haar vrijheid is beroofd, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan mensenhandel, omdat hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Een deel van de straf, groot 6 maanden, zal niet ten uitvoer worden gelegd onder de voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/754011-12
Datum uitspraak: 27 april 2012
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte A],
wonende [adres]
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 april 2012.
De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Wel aanwezig ter terechtzitting is de raadsman van verdachte, mr. O.C. Bondam, advocaat te Wassenaar. De raadsman verklaart uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De officier van justitie mr. D.J. Laman heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 oktober 2011
tot en met 12 oktober 2011 te Den Haag en/of Scheveningen en/of Dordrecht,
althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
een persoon genaamd [X] door dwang en/of geweld en/of één of meer
andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld of één of meer
feitelijkheden en/of door afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van
uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van
een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of
opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van voornoemde [X] (in de
prostitutie)
en/of
die [X] heeft gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting
van voornoemde [X] (in de prostitutie), terwijl die [X] de leeftijd
van achttien jaren nog niet heeft bereikt
en/of
die [X] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft/hebben
gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (in de prostitutie) en/of seksuele handelingen met of voor
een derde tegen betaling, dan wel enige handeling(en) heeft ondernomen
waarvan hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat
die [X] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (in de prostitutie) en/of seksuele handelingen met of voor
een derde tegen betaling
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [X]
en/of
die [X] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of
bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele
handelingen van die [X] met of voor een derde
immers heeft/is verdachte en/of hebben/zijn verdachtes mededader(s)
-die [X] opgesloten, althans ondergebracht, in een kelderbox zonder dat
die [X] in het bezit was van de sleutel van deze kelderbox en/of
-die [X] (voortdurend) onder toezicht en/of controle gehouden en/of
-van die [X] foto's gemaakt ten behoeve van een of meer advertentie(s)
voor (een) internetsite(s) en/of
-voor die [X] een of meer advertentie(s) opgesteld voor (een)
internetsites en/of
-die [X] (telkens) naar een escortadres (over)gebracht en/of laten
overbrengen en/of
-dreigende taal uitgesproken naar die [X] en/of
-die [X] gefouilleerd en/of
-die [X] gedwongen, althans bewogen, om (een groot deel van) de opbrengst
uit de prostitutiewerkzaamheden af te staan en/of af te dragen
art 273f lid 1 ahf/sub 1°, 2°, 4°, 6°, 9° Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks 2 oktober 2011 tot en met 4 oktober 2011 te Den Haag
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[X] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn
mededader(s) met dat opzet die [X] opgesloten in een kelderbox;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank als volgt.
Aangeefster [X] is op 2 oktober 2011 in Den Haag gearriveerd en kon desgevraagd onderdak krijgen in de kelderbox van [medeverdachte B]. [X] heeft verklaard dat haar verblijf in de kelderbox aanvankelijk vrijwillig was. De verklaringen van [X] bevatten echter tal van tegenstrijdigheden over het moment waarop en onder welke omstandigheden haar verblijf in de kelderbox het karakter van wederrechterlijke vrijheidsberoving zou hebben gekregen. Ook verklaart aangeefster niet eenduidig over het aantal dagen dat de vrijheidsberoving zou hebben geduurd. In de ene verklaring verklaart [X] dat zij de eerste 3 à 4 dagen vrijwillig in de kelderbox is verbleven, in een andere verklaring stelt zij dat zij van af het eerste moment is opgesloten in de kelderbox (blz 223) en dat zij na drie dagen de deur heeft opengetrapt. In weer een andere verklaring (blz 15) verklaart [X] dat het opsluiten na de derde dag gebeurde en dat zij de kelderdeur heeft opengebroken met een schroevendraaier. Ook de verklaringen over wie de sleutel in zijn bezit had zijn niet eenduidig. Zo heeft [X] bij de RC op 13 april 2012 verklaard dat [medeverdachte B] de sleutel van de kelderbox had en haar samen met [medeverdachte C] had opgesloten, bij de RC op 27 maart 2012 had zij juist verklaarddat verdachte de enige met een sleutel was.
Gelet op deze tegenstrijdigheden, en nu zich ook overigens geen ondersteunend bewijs in het dossier bevindt, is de rechtbank van oordeel dat niet is vast te stellen of aangeefster gedurende de ten laste gelegde periode van 2 tot en met 4 oktober 2011 wederrechtelijk tegen haar wil, derhalve wederrechtelijk door de verdachte en de medeverdachten in de kelderbox is vastgehouden. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverweging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aangeefster [X] heeft verklaard dat zij in Groningen uit het begeleid wonen is gezet en dat zij, omdat zij nergens terecht kon, via msn contact heeft gezocht met de medeverdachte [medeverdachte B], die zij nog kende uit de tijd dat zij samen in jeugdinstelling Het Poortje verbleven. Hierop heeft [medeverdachte B] haar gezegd dat zij naar Den Haag kon komen en dat zij in zijn kelderbox kon slapen. Als [X] aan [medeverdachte B] vertelt dat zij de prostitutie in wil om geld te verdienen, geeft hij aan wel iemand te weten die haar daar bij kan helpen.
Op 2 oktober 2011 is [X] naar Den Haag gekomen. Uit de verklaringen van [X] en ook overigens uit het dossier komt naar voren dat zij zich op dat moment in een kwetsbare positie bevond. Buiten de kleren die zij aan had en wat kleine spullen bezat zij helemaal niets, ook geen geld. Afgezien van [medeverdachte B] was er kennelijk ook niemand tot wie zij zich kon wenden. Nog diezelfde avond brengt [medeverdachte B] [X] in contact met de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte C]. Dat verdachte en de medeverdachten zich bewust waren van de feitelijke omstandigheden van [X] blijkt onder meer uit de verklaring van verdachte bij de politie (blz 102) waarin hij zegt:" dat meisje is niet 100%. Ze had niets bij zich. Geen telefoon, helemaal niets. Wat had ze in Den Haag te zoeken? Zonder tas, zonder spullen". Medeverdachte [medeverdachte C] verklaart bij de RC op 29 maart 2012:"[X] had helemaal niemand. Ze had geen vrienden, geen kleren".
Volgens de verklaringen van [medeverdachte C] en verdachte heeft hij geregeld dat [X] en [medeverdachte C] enkele dagen bij de medeverdachte [medeverdachte D] konden slapen. Volgens de verklaring van [X] zijn verdachte en [medeverdachte C] met het idee gekomen een advertentie op internet te zetten om op die wijze werk in de prostitutie te krijgen. [medeverdachte C] heeft vervolgens, met instemming van [X], foto's van [X] met ontbloot bovenlichaam gemaakt. [X] verklaart voorts dat [verdachte] en [medeverdachte C] de tekst van de advertentie hebben opgesteld en deze met de foto's op internet hebben gezet. Haar werknaam was [werknaam]. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van [medeverdachte C] bij de politie (blz 377) waarin zij verklaart dat zij de advertentie met bijbehorende foto's op het internet heeft geplaatst. [medeverdachte C] heeft voorts verklaard dat zij de advertentie op drie sexsites heeft gezet. Als wachtwoord wordt "[wachtwoord]" gebruikt, een wachtwoord dat verdachte volgens [medeverdachte C] regelmatig gebruikt.
Naar aanleiding van de advertentie melden zich twee klanten. Volgens de verklaring van [X] is zij door medeverdachte [medeverdachte D] met de auto naar de eerste klant in Scheveningen gebracht. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige (de klant) [klant 1] die heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [werknaam van X] door een man met een auto werd gebracht. Na afloop van de ontmoeting heeft [klant 1] [X] 50 euro contant betaald. De getuige heeft voorts verklaard dat [werknaam van X] erg zenuwachtig was uit angst te laat bij de auto terug te komen. De tweede klant betrof een man in Dordrecht. Volgens haar verklaring is [X] door verdachte, [medeverdachte D] en [medeverdachte C] met de auto naar Dordrecht gebracht. Ook deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [klant 2] (de klant), die heeft verklaard dat [werknaam van X] in een witte auto aan kwam rijden en dat er naast haar twee mannen in de auto zaten. Hij zag voorts dat de auto tegenover de woning werd geparkeerd en dat de mannen in de auto bleven wachten. [X] heeft [klant 2] verteld dat dit voor haar veiligheid was. [klant 2] heeft haar na afloop 60 euro contant betaald.
[X] heeft verklaard dat zij beide keren direct na afloop het geld aan [medeverdachte C] heeft moeten afgeven. Aanvankelijk was de afspraak dat het bedrag in drieën zou worden verdeeld, 1/3 voor [medeverdachte D] als vergoeding voor het onderdak, 1/3 aan [medeverdachte C] en verdachte, en 1/3 voor [X] zelf, maar uiteindelijk heeft [X] geen geld gekregen. Als reden hiervoor heeft verdachte gezegd dat hij in [X] zou investeren en dat zij op deze wijze zou kunnen sparen. Volgens haar verklaring durfde zij hier niet tegen te protesteren omdat zij bang was voor de dreigementen van de verdachte en de medeverdachten en omdat zij van hen afhankelijk was wat betreft onderdak en eten.
Uit de hiervoor genoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat aangeefster kwetsbaar was toen zij verdachte en de medeverdachten ontmoette en dat verdachte zich op zijn minst wel bewust moet zijn geweest van de kwetsbare positie waarin aangeefster zich bevond. In deze situatie heeft aangeefster, naar het oordeel van de rechtbank niet de vrije keus gehad om haar opbrengsten uit prostitutie af te staan.
Dat aangeefster zelf de beslissing heeft genomen om in de prostitutie geld te gaan verdienen kan daar niet aan afdoen. Gelet op vorenstaande verklaringen en omstandigheden - in onderling verband bezien - acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel door misbruik te maken van de kwetsbare positie van [X] met het oogmerk van uitbuiting door haar te dwingen de opbrengsten uit de prostitutie af te staan.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat verdachte:
1.
hij in de periode van 4 oktober 2011 tot en met 12 oktober 2011 te Den Haag en Scheveningen en Dordrecht (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, een persoon genaamd [X] door misbruik van een kwetsbare positie,heeft vervoerd, overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van voornoemde [X] (in de prostitutie)
en
die [X] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [X] met een derde
immers heeft verdachte en heeft verdachtes mededader
-van die [X] foto's gemaakt ten behoeve van een advertentie
voor internetsites en
-voor die [X] een advertentie opgesteld voor internetsites en
-die [X] (telkens) naar een escortadres (over)gebracht en/of laten
overbrengen en
-dreigende taal uitgesproken naar die [X] en
-die [X] bewogen, om de opbrengst uit de prostitutiewerkzaamheden af te staan en af te dragen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De verdachte is deswege strafbaar, nu er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan mensenhandel. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de omstandigheid dat het slachtoffer geen onderdak en geen geld had en zich tot niemand kon wenden. Door onderdak voor [X] te regelen en haar kleren en eten te geven, hebben verdachte en de medeverdachte haar in een van hen afhankelijke positie gebracht. Door het aanmelden van [X] op verschillende sexsites hebben zij bewerkstelligd dat zij afspraken kon maken met (potentiële) klanten. Vervolgens hebben zij het slachtoffer weggebracht naar de plaatsen waar zij haar prostitutie-werkzaamheden verrichtte. Na afloop van haar werkzaamheden heeft zij haar verdiensten moeten inleveren.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij door middel van deze handelingen aantoont dat hij alleen oog heeft gehad voor zijn eigen geldelijk gewin en dat hij de gevoelens van eigenwaarde en zelfrespect van het slachtoffer daaraan volkomen ondergeschikt heeft gemaakt. Mensenhandel is een zeer ernstig feit waarop in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank na te melden straf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 273f van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
mensenhandel;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mrs. H. Dragtsma en M.W. Groenendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. d'Arnaud Gerkens, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 april 2012.
Mr. H. Dragtsma is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.