1. Procesverloop
1.1 Verweerder heeft op 12 januari 2012 een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Eiser heeft tegen het besluit op 12 januari 2012 beroep ingesteld.
1.2 Eiser heeft op 18 januari 2012 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 18 januari 2012 (AWB 12/1839) heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser is inmiddels uitgezet naar Turkije.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 12 april 2012. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1 Op grond van de stukken van de zaak en de zitting staat het volgende vast.
Eiser heeft eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperking ‘medische behandeling cq. medische noodsituatie’. Deze aanvraag is bij besluit van 27 oktober 2005 afgewezen. Het bezwaarschrift dat tegen deze beslissing is ingediend is bij besluit van 19 februari 2007 ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking is geen rechtsmiddel aangewend zodat de beslissing onherroepelijk in rechte is vast komen te staan.
Op 22 oktober 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Deze aanvraag is bij besluit van 27 november 2008 afgewezen. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 23 maart 2009 ongegrond verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening van 23 maart 2009 is bij uitspraak van 7 mei 2009 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen (AWB 09/10429) niet-ontvankelijk verklaard.
2.2 Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 29 maart 2012 primair op het standpunt gesteld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu eiser op 19 januari 2012 is teruggekeerd naar Turkije. Eiser heeft derhalve geen rechtens te beschermen belang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit. Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het terugkeerbesluit van 12 januari 2012 ten overvloede is genomen zodat het beroep hiertegen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van het beroep tegen het inreisverbod stelt verweerder zich op het standpunt dat dit ongegrond moet worden verklaard.
2.3 Eiser heeft, samengevat en voor zover van belang, aangevoerd dat verweerder aan eiser ten onrechte geen termijn heeft gegund om vrijwillig te vertrekken. Voorts is aan eiser ten onrechte een inreisverbod gegeven. Eiser is gehuwd met een Turkse werkneemster en heeft tevens een kind met haar. Het inreisverbod is in strijd met artikel 10 en 13 van het Besluit 1/80, artikel 9 van de Associatieovereenkomst, artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. Het inreisverbod vormt een aanscherping van de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning en daarmee een nieuwe beperking hetgeen in strijd moet worden geacht met de standstillbepalingen (arrest Toprak en Oguz van 9 december 2010, C-300/09 en C-301/09).
2.4 Vooropgesteld moet worden dat met het besluit van 19 februari 2007 respectievelijk 27 november 2008 in rechte is komen vast te staan dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperking ‘medische behandeling cq. medische noodsituatie’ respectievelijk ‘arbeid als zelfstandige’.
2.5 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) kan een belanghebbende bij de rechter slechts opkomen tegen een besluit indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft, in die zin dat hij daardoor materieel in een gunstiger positie zou kunnen geraken. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2011 (LJN: BP9281) volgt dat in de meeromvattende beschikking tot afwijzing van een asielaanvraag de door de Terugkeerrichtlijn vereiste vaststelling is vervat dat er een terugkeerverplichting is. Na een afwijzend besluit op een asielaanvraag, ook als dit besluit dateert van vóór het verstrijken van de implementatietermijn, behoeft geen afzonderlijk terugkeerbesluit meer te worden genomen, aldus de Afdeling. De rechtbank ziet, gelet op het meeromvattende karakter van een regulier besluit, als neergelegd in artikel 27 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), niet in dat dit bij een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier anders zou zijn.
2.6 Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat reeds uit de meeromvattende beschikking van 19 februari 2007 en 27 november 2008 tot afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor eiser een terugkeerverplichting voortvloeide. Uit voormelde uitspraak van de Afdeling volgt dat dan geen afzonderlijk terugkeerbesluit meer behoefde te worden genomen, zodat het terugkeerbesluit van 12 januari 2012 ten overvloede is genomen. Hieruit vloeit voort dat verzoeker door inhoudelijke beoordeling van zijn tegen het terugkeerbesluit van 12 januari 2012 aangevoerde bezwaargrond niet in een materieel gunstiger positie kan komen, zodat hij daarbij geen procesbelang heeft. De rechtbank zal het beroep voor zover gericht tegen het in het bestreden besluit vervatte terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaren.
2.7 Het beroep is tevens gericht tegen het inreisverbod dat bij het bestreden besluit aan verzoeker is opgelegd voor de duur van twee jaar. Ambtshalve dient te worden beoordeeld of tegen dit inreisverbod rechtstreeks beroep openstaat of dat verzoeker eerst bezwaar had moeten maken.
2.8 Ingevolge artikel 45, eerste lid, Vw, voor zover thans van belang, geldt de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 Vw, wordt afgewezen, als terugkeerbesluit, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, Vw, voor zover thans van belang, stelt verweerder de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, als terugkeerbesluit en kan het tevens een inreisverbod inhouden.
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, Vw vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 Vw niet van toepassing is en die Nederland niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.
Ingevolge artikel 75, aanhef en onder c, Vw, kan in afwijking van artikel 7:1 Awb geen bezwaar worden gemaakt tegen een beschikking die een kennisgeving inhoudt overeenkomstig artikel 62a, tweede lid, Vw.
2.9 In het terugkeerbesluit van 12 januari 2012 is tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Nu tegen eiser reeds eerder een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en eiser niet heeft voldaan aan de uit dat besluit voortvloeiende terugkeerverplichting, geldt het thans bestreden besluit daarentegen niet als een terugkeerbesluit. Dit betekent dat het bij het bestreden besluit opgelegde inreisverbod geen kennisgeving is als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, Vw 2000 en derhalve de in artikel 75, aanhef en onder c, Vw 2000 neergelegde uitzondering op de verplichting eerst bezwaar te maken tegen een besluit niet geldt voor het bij het bestreden besluit opgelegde inreisverbod.
2.10 Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat eiser niet ontvangen kan worden in het beroep tegen het inreisverbod. De rechtbank zal daarom het beroepschrift van eiser, voor zover dit ziet op het inreisverbod, op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan verweerder doorsturen ter behandeling als een bezwaarschrift.
2.11 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het geschil redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.