Parketnummer: 09/610085-11
Datum uitspraak: 27 april 2012
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 april 2012.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.H. Pelle, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. N.J.P. Coenen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt ontzegd voor de duur van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2011 te Nieuwkoop als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Bosweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
* niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of (vervolgens)
* heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
* heeft gereden met een snelheid van tenminste 70 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 60 kilometer per uur en/of (vervolgens)
* zijn snelheid niet heeft aangepast terwijl hij had waargenomen dat een (grote) groep wielrenners/fietsers hem tegemoet kwam rijden en/of (vervolgens)
* niet voldoende rechts heeft gereden tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig tegen een (aantal) fietser(s) is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [X]) zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken middenhandsbeentje en/of een skiduim en/of een kneuzing van de borstkas, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juni 2011 te Nieuwkoop als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Bosweg, als volgt heeft gehandeld:
* niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of (vervolgens)
* heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
* heeft gereden met een snelheid van tenminste 70 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 60 kilometer per uur en/of (vervolgens)
* zijn snelheid niet heeft aangepast terwijl hij had waargenomen dat een (grote) groep wielrenners/fietsers hem tegemoet kwam rijden en/of (vervolgens)
* niet voldoende rechts heeft gereden tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig tegen een (aantal) fietser(s) is gebotst, waardoor een ander (genaamd [X]) letsel heeft bekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
Verdachte reed op 29 juni 2011 met zijn voertuig over de Bosweg te Nieuwkoop, toen een groep wielrenners hem tegemoet kwam rijden. Op het moment dat verdachte de groep passeerde, zijn het voertuig van verdachte en (de fiets van) [X] met elkaar in aanraking gekomen, waarna [X] ten val is gekomen. Als gevolg van deze aanrijding heeft [X] aanzienlijk lichamelijk letsel opgelopen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
De rechtbank is evenwel met de verdediging voorts van oordeel dat de gedingstukken onvoldoende inzicht geven in de omstandigheden ten tijde en ter plaatse van het ongeval om tot het oordeel te kunnen komen dat het gedrag van verdachte behalve als gevaarlijk ook als - ten minste - aanmerkelijk onvoorzichtig kan worden gekwalificeerd, zoals primair ten laste gelegd. Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting kan weliswaar worden afgeleid dat hij bij het passeren van de groep wielrenners reed met een gelet op de verkeerssituatie ter plaatse te hoge (en bovendien onverminderd hoge) snelheid, maar daarmee is naar het oordeel van de rechtbank nog geen sprake van meer dan een enkele inschattingsfout. Uit het dossier blijkt niet hoe breed het wegdek ter plaatse is. Daarnaast is er geen getuigenbewijs uit objectieve - dat wil zeggen: niet aan verdachte of aan [X] gelieerde - bron voorhanden dat antwoord kan geven op de vraag waar verdachte precies reed en hoe ver 'uitgewaaierd' de wielrenners reden. In dat verband merkt de rechtbank op dat zij -anders dan de officier van justitie- van oordeel is dat geen betekenis toekomt aan de omstandigheid dat één van de wielrijders een politiefunctionaris was en dat deze zijn bevindingen in een ambtsedig proces-verbaal heeft neergelegd, nu door een politiefunctionaris omtrent een voorval waarbij hij ook in de privésfeer (in dit geval: als onderdeel van de groep wielrenners en als actief lid van de wielervereniging waartoe die wielrenners behoorden) is betrokken slechts informatie dient te worden verschaft in de vorm van een door een andere verbalisant opgemaakt proces-verbaal van verhoor als getuige. Een en ander brengt met zich dat niet (overtuigend) bewezen is dat verdachte onvoldoende rechts heeft gehouden. Nu ook overigens geen omstandigheden aan het licht zijn gekomen die het handelen van verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig maken, waardeert de rechtbank de hiervoor omschreven inschattingsfout van verdachte als een fout die in beginsel ook ieder andere gemotoriseerde weggebruiker, aanrijdend op een grote groep wielrenners, had kunnen maken en daarmee als een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Dat de gevolgen van die inschattingsfout buitengemeen ernstig zijn geweest, is een gegeven dat niet kan leiden tot een ander oordeel.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De rechtbank verklaart bewezen - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - dat verdachte:
op 29 juni 2011 te Nieuwkoop als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Bosweg, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte, heeft aldaar niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen, immers heeft hij:
* gereden met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en
* zijn snelheid niet aangepast terwijl hij had waargenomen dat een groep wielrenners hem tegemoet kwam rijden
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De verdachte is deswege strafbaar, nu er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Nu de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde overtreding bewezen acht - daar waar de officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezen verklaring van het primair ten laste gelegde misdrijf in de meest ernstige variant daarvan, te weten die van roekeloosheid - komt zij tot een aanzienlijk lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende meegewogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gevaarzetting door met zijn auto langs een uit tegengestelde richting komende groep wielrenners te rijden, terwijl er op dat moment (nog) niet genoeg ruimte was om hen te passeren. Deze manoeuvre heeft tot gevolg gehad dat verdachte één van die racefietsers met zijn auto heeft geraakt waardoor zij met haar fiets ten val is gekomen en ernstig letsel heeft opgelopen. Zij heeft meerdere botbreuken in haar hand en een verbrijzeld middenhandwortelbeentje opgelopen, waaraan zij is geopereerd. Het herstel heeft lange tijd in beslag genomen en veel medische behandeling gevergd en was ook ten tijde van de behandeling van deze zaak ter terechtzitting, nog allesbehalve volledig.
Bij de vraag naar de straftoemeting in een zaak als de onderhavige spelen verschillende factoren een rol. Enerzijds is immers sprake van ernstig letsel bij het slachtoffer, letsel dat voor haar grote gevolgen heeft gehad en waarvan het - zoals al overwogen - nog maar de vraag is of zij daar volledig van zal herstellen. Anderzijds zou een strafrechtelijke reactie die met name gebaseerd is op de aard en ernst van deze gevolgen niet passend zijn omdat slechts bewezen kan worden verklaard dat verdachte een inschattingsfout heeft gemaakt.
De rechtbank laat bij de straftoemeting ten nadele van verdachte meewegen dat hij vóór het ongeval reeds twee keer een transactie had voldaan vanwege gevaarzettend gedrag in het verkeer - te weten overschrijding van de maximumsnelheid - en dat hij nog geen twee weken na het ongeval zich wederom schuldig heeft gemaakt aan een (ditmaal zeer aanzienlijke) overschrijding van de maximumsnelheid. Dit laatste geeft geenszins de indruk dat verdachte na het ongeval doordrongen is geraakt van de grote verantwoordelijkheid die hij draagt voor de veiligheid van zijn medeweggebruikers. Een verantwoordelijkheid die verdachte - bestuurder van een gemotoriseerd voertuig - eens temeer heeft te nemen en dragen jegens niet-gemotoriseerde medeweggebruikers.
Alles overwegende acht de rechtbank een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van € 500,- (vijfhonderd euro);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de duur van 10 (tien) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter,
mr. J.W. du Pon en mr. E.J. van As, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. van Beek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 april 2012.
Mr. Van Ravenstein is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.