ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4280

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/40135
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Somalische vreemdeling en de toepassing van het WBV 2011/13 in relatie tot het EHRM-arrest Sufi en Elmi

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 17 april 2012 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische vreemdeling, eiser, afkomstig uit de provincie Hiraan in Somalië. Eiser heeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, waarbij hij zich beroept op het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) 2011/13, dat voortvloeit uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 28 juni 2011 in de zaken Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk. Eiser stelt dat hij niet in staat is zich te handhaven onder de regels van Al-Shabaab, de islamitische groepering die in zijn thuisland actief is.

De rechtbank overweegt dat het WBV 2011/13 een relevante wijziging van het recht is voor eiser, omdat het beleid aansluit bij de overwegingen van het EHRM. De rechtbank stelt vast dat de vraag of een vreemdeling recentelijk in Somalië heeft verbleven en ervaring heeft met het leven onder Al-Shabaab cruciaal is voor de beoordeling van het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Somalië. Eiser heeft in zijn asielaanvraag aangevoerd dat hij niet kan terugkeren zonder risico op vervolging door Al-Shabaab, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich niet kan handhaven onder hun regels.

De rechtbank concludeert dat de eerder afgewezen asielaanvraag van eiser, die in 2009 werd afgewezen, niet opnieuw kan worden beoordeeld zonder nieuwe feiten of omstandigheden. De rechtbank wijst erop dat de stukken die eiser heeft ingediend niet als nieuw gebleken feiten kunnen worden aangemerkt, en dat de situatie in de provincie Hiraan niet zodanig is verslechterd dat dit afdoet aan het eerdere besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 11/40135
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiser]
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer 0908.27.1278, eiser,
gemachtigde mr. J.G. Brands, advocaat te Groningen;
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
voorheen: de minister voor Immigratie en Asiel,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. J.C. aan ‘t Goor,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 5 december 2011 heeft eiser opnieuw een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 13 december 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij brief van 13 december 2011 is daartegen beroep ingesteld en is tevens verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Bij brief van 29 december 2011 zijn het beroep en het verzoek voorzien van gronden.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is bij uitspraak van 24 januari 2012,
Awb 11/40138, door de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats toegewezen. Op 27 februari 2012 heeft eiser nadere stukken ingediend ter onderbouwing van het beroepschrift. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 12 maart 2012 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Als na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, verzet het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak zich ertegen dat de rechter dit besluit beoordeelt als een eerste besluit. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kan dat besluit door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit rechtsbeginsel.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd, evenals bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.2 Verweerder heeft eisers eerdere asielaanvraag bij besluit van 4 juni 2009 afgewezen.
Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 november 2010, nr. 200904830/1, is in rechte komen vast te staan dat verweerder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in redelijkheid aan eiser heeft kunnen tegenwerpen en zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers asielrelaas geen positieve overtuigingskracht bezit en dus ongeloofwaardig is. Met deze uitspraak is eveneens in rechte komen vast te staan dat verweerder in het besluit van 4 juni 2009 deugdelijk heeft gemotiveerd dat zich in de provincie Hiraan – waaruit eiser afkomstig is – niet de uitzonderlijke situatie voordoet, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn).
2.3 Eiser heeft aan de onderhavige asielaanvraag ten grondslag gelegd:
1. Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van
28 juni 2011 in de zaken Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk (VK), nrs. 8319/07 en 11449/07, en het op basis van dat arrest tot stand gekomen beleid, neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) 2011/13. In dit kader heeft eiser aangevoerd dat hij zich niet zal kunnen handhaven onder Al-Shabaab;
2. Dat in Centraal- en Zuid- Somalië sprake is van de in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn omschreven situatie. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser zich in de besluitvormingsfase beroepen op de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, van 25 november 2011, Awb 11/34589 en Awb 11/34588;
3. Dat hij niet kan worden uitgezet naar Somalië. Om te reizen van de luchthaven in Mogadishu naar gebieden buiten Mogadishu is het blijkens het verkort ambtsbericht Somalië van 29 februari 2012 noodzakelijk om door de stad Mogadishu heen te reizen, waar sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
Bij brief van 27 februari 2012 heeft eiser een beroep gedaan op de volgende stukken:
- een brief van Vluchtelingenwerk Nederland betreffende de veiligheidssituatie in Hiraan (Halgan) aan eisers gemachtigde van 24 februari 2012;
- het rapport ‘Fact Finding Mission’ van het United Kingdom (UK) Home Office van 8 oktober 2010;
- de ‘Operational guidance Nota’ van het UK Home Office van 1 juli 2010;
- het stuk ‘Harsh War, Harsh Peace – Abuses by al-Shabaab, the Transitional Federal Government, and AMISON in Somalia’ van Human Rights Watch van april 2010;
- het ‘Report Somalia: Security and conflict in the south’ van Landeninfo van
29 augustus 2011;
- het ‘Ambtsbericht mei 2011’ van het ministerie van Buitenlandse Zaken;
- het ‘2010 Human Rights Report Somalia’ van het United States Department of State van 8 april 2011;
- het rapport ‘Al Shabaab and the Challenge of Providing Humanitarian Assistance in Somalia’ van Critical Threats van 8 september 2011.
- het bericht ‘Al-Shabaab bedreigt hulporganisaties in Somalië’ van UNICEF van 28 november 2011;
- het bericht ‘Al-Shabaab valt hulpverleners aan’ van de NOS van 28 november 2011;
- het bericht ‘Hulporganisaties waarschuwen voor ramp in Somalië’ van het NRC Handelsblad van 29 november 2011;
- het bericht ‘Voedselhulp Rode Kruis naar Somalië opgeschort – onverwacht’ van het NRC Handelsblad van 12 januari 2012;
- de ‘Protection Cluster Update (Hiraan)’ van de United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (UN OCHA) van 10 februari 2012,
27 en 13 januari 2012, 2 en 30 december 2011, 4 november 2011, 7 oktober 2011, 9 en 23 september 2011, 1 en 15 juli 2011, 17 juni 2011, 6 en 20 mei 2011, 1 en
8 april 2011, 4 en 18 maart 2011, 4 februari 2011, 14 en 28 januari 2011;
- een kaart van Halgan en omgeving (Hiraan) van de website van UN OCHA;
- het bericht ‘TFG troops seize five villages in [Somalia’s] Hiiraan region’ van de BBC van 15 januari 2012;
- de berichten ‘Al Shabaab pulls out of several bases in Hiiraan region’ van Radio Bar-Kulan van 3 en 11 januari 2012;
- het ‘Report of the Secretary-General on Somalia’ van de Verenigde Naties, Veiligheidsraad, van 28 april 2011;
- het persbericht ‘Al Shabaab still forcing Young people to fight’ van de Transitional Federal Government van 11 januari 2012;
- het bericht ‘Somali Islamists said force 200 children to join forces’ van de BBC van 23 januari 2012;
- het rapport ‘Zwangsrekrutierung von erwachsenen Männern durch die
al-Shabaab’ van het Austrian Centre for Country of Origin and Asylum Research and Documentation van 6 februari 2012;
- de ‘Expert Opinion’ van Tony Burns (SAACID) van 6 december 2010 en
28 september 2009;
- de ‘Expert Opinion’ van Bediako Buahene (UN OCHA) van 12 augustus 2010;
- de ‘Expert Opinion’ van Maya Munk en Roel de Bryyne (Danish Refugee Council) van 14 en 15 december 2010;
- het rapport ‘Human rights and security in central and southern Somalia’ van de Danish Immigration Service Somalia van augustus 2007;
- de ‘Eligibility guidelines for assessing the international protection needs of asylum-seekers from Somalia’ van de United Nations High Commissioner for Refugees van 5 mei 2010;
- het rapport ‘Somalia: Vulnerability, minority groups, weak clans and individuals at risk’ van de Norwegian Country of Origin Information Centre van 21 juli 2011;
- een verwijzing naar het rapport ‘Somalia: Security and conflict in the south’ van de Norwegian Country of Origin Information Centre van 29 augustus 2011;
- de ‘Protection Cluster’ van UN OCHA van 7 januari 2011;
- het ‘Country of Origin Information Report; Somalia’ van UK Border Agency (Home Office) van 17 januari 2012;
- het nieuwsbericht ‘Al Shabaab executes an alleged spy in Kismayo’ van Radio Mogadishu van 11 januari 2012;
- het nieuwsbericht ‘Al Shabaab arrests two in Beledweyne for alleged espionage’ van Radio Bar-Kulan van 16 november 2011;
- het nieuwsbericht ‘Al Shabaab kill two for espionage in Afmadow’ van Radio Bar-Kulan van 21 oktober 2011;
- het bericht ‘Al-Shabab orders youths in Somalia to register as fighters’ van de BBC van 7 januari 2012.
2.4 De rechtbank overweegt vooreerst dat de door eiser in beroep ingeroepen stukken zullen worden betrokken bij de beoordeling van het beroep. Deze stukken vormen een nadere onderbouwing van het eerder ingenomen standpunt dat eiser zich niet zal kunnen handhaven onder Al-Shabaab en dat in de provincie Hiraan sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Verweerder is ter zitting inhoudelijk op deze stukken ingegaan. Van strijd met de goede procesorde is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
2.5.1 De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of uit hetgeen eiser heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet.
2.5.2 In paragraaf 1 van het WBV 2011/13 (Staatscourant 2011 nr. 17984, 6 oktober 2011) is vermeld dat het WBV een weergave inhoudt van de beleidsconsequenties van het arrest van het EHRM van 28 juni 2011 dat als richtinggevend moet worden aangemerkt bij de beoordeling van vreemdelingen afkomstig uit Centraal- en Zuid- Somalië.
In paragraaf 4.2 van het WBV is – voor zover thans relevant – opgenomen dat, gelet op de informatie uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken en het arrest van het EHRM van 28 juni 2011, terugkeer van personen afkomstig uit de regio’s buiten Mogadishu in Centraal- en Zuid- Somalië kan leiden tot een schending van artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Vreemdelingen die aannemelijk maken dat zij niet in staat kunnen worden geacht zich te handhaven onder de regels van Al-Shabaab – waarbij het feit of de vreemdeling al dan niet recentelijk vertrokken is of ervaring heeft met het leven onder
Al-Shabaab een belangrijke rol speelt – komen in beginsel in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000.
2.5.3 Nu in rechte vaststaat dat eiser afkomstig is uit de plaats Halgan, gelegen in de provincie Hiraan, Centraal-Somalië, en eiser heeft aangevoerd dat hij zich niet zal kunnen handhaven onder Al-Shabaab, is het WBV 2011/13 naar het oordeel van de rechtbank een voor eiser relevante wijziging van het recht. De rechtbank zal het bestreden besluit wat dit punt betreft dan ook inhoudelijk toetsen.
2.6 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich niet zou kunnen handhaven onder de regels van Al-Shabaab. Daartoe heeft verweerder overwogen dat uit de verklaringen van eiser naar voren komt dat hij geruime tijd heeft geleefd onder de aanwezigheid van Al-Shabaab in Halgan en dat hij, door hen te ontwijken, problemen met
hen heeft kunnen voorkomen. Ook hebben zijn daar nog wonende familieleden geen (persoonlijke) problemen ondervonden van de zijde van Al-Shabaab, aldus verweerder.
Verder heeft verweerder erop gewezen dat de problemen die eiser, zijn zoon Abukar en zijn echtgenote zouden hebben ondervonden van de zijde van Al-Shabaab ongeloofwaardig zijn geacht in de eerdere asielprocedure.
2.7 Eiser heeft aangevoerd dat in paragraaf 4.2 van het WBV 2011/13 een onjuiste invulling is gegeven aan rechtsoverweging 295 van het arrest van het EHRM van 28 juni 2011 in de zaken Sufi en Elmi tegen het VK. Uit deze rechtsoverweging is volgens eiser af te leiden dat het EHRM voor de beantwoording van de vraag of de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, doorslaggevend acht of sprake is van recent verblijf in Somalië. Eiser stelt dat het criterium van het EHRM in het beleid is uitgebreid met het criterium of de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder Al-Shabaab.
Voorts heeft eiser gesteld dat hij geen recente ervaring heeft met het leven in Somalië, nu hij in december 2008 uit zijn woonplaats is vertrokken en hij Somalië in maart 2009 heeft verlaten. Gelet op zijn lange afwezigheid zal hij niet kunnen terugkeren naar Somalië zonder de negatieve aandacht van Al-Shabaab te trekken. In dit verband wijst eiser er tevens op dat hij zich niet kan verenigen met de denkbeelden en praktijken van Al-Shabaab.
2.8 In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het
WBV 2011/13 aansluit bij voornoemd arrest van het EHRM. Volgens verweerder dient rechtsoverweging 295 van het arrest te worden gelezen in samenhang met rechtsoverwegingen 275 tot en met 277. Hieruit volgt dat het aspect van recent vertrek uit Somalië een nadere invulling vormt van de vraag of een vreemdeling geacht kan worden ervaring te hebben met
Al-Shabaab en daarmee of hij in staat kan worden geacht zich te gedragen in overeenstemming met de regels van Al-Shabaab, aldus verweerder.
Ter nadere toelichting heeft verweerder ter zitting gesteld dat recent vertrek uit Somalië geen zelfstandig criterium is en bovendien afhankelijk is van het individuele geval en de vraag of iemand ervaring heeft met Al-Shabaab. Verder heeft verweerder naar voren gebracht dat ervaring met het leven onder Al-Shabaab kan blijken uit verklaringen van de vreemdeling of uit (algemene) bronnen. Volgens verweerder ligt het oriëntatiepunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ervaring met het leven onder Al-Shabaab bij drie maanden.
2.9.1 Het EHRM heeft in zijn arrest van 28 juni 2011 het volgende overwogen:
“275. In spite of the repressive regime in place, a number of sources told the fact-finding mission that areas controlled by al-Shabaab were generally safe for Somalis provided that they were able to “play the game” and avoid the attention of al-Shabaab by obeying their rules.
However (..), the Court considers it unlikely that a Somali with no recent experience of living in Somalia would be adequately equipped to “play the game” with the risk that he would come to the attention of al-Shabaab, either while travelling through or having settled in an al-Shabaab controlled area. The Court considers that this risk would even be greater for Somalis who have been out of the country long enough to become “westernised” as certain attributes, such as a foreign accent, would be impossible to disguise.
276. It is not possible to predict with any certainty the fate of a returnee who came to the attention of al-Shabaab for failing to comply with their rules. (..)
277. Consequently, the Court considers that a returnee with no recent experience of living in Somalia would be at real risk of being subjected to treatment proscribed by Article 3 in an al-Shabaab controlled area. Accordingly, if a returnee’s home area is in an al-Shabaab controlled area, or if he could not be reached without travelling through an al-Shabaab controlled area, the Court does not consider that he could relocate within Somalia without being exposed to a real risk of Article 3 ill-treatment.
(…)
295. If the returnee’s family connections are in a region which is under the control of al-
Shabaab, or if it could not be accessed except through an al-Shabaab controlled area, the
Court does not consider that he could relocate to this region without being exposed to a risk of ill-treatment unless it could be demonstrated that he had recent experience of living in
Somalia and could therefore avoid coming to the attention of al-Shabaab (see paragraph 276,
above).
(…)
310. (…) he has no experience of living under al-Shabaab’s repressive regime.”
2.9.2 De rechtbank volgt verweerder in de stelling dat de hiervoor geciteerde (passages uit) rechtsoverwegingen in onderlinge samenhang moeten worden bezien. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hiervoor geciteerde passages worden afgeleid dat het EHRM voor de beantwoording van de vraag of de vreemdeling recente ervaring met het leven in Somalië heeft, doorslaggevend acht of de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder
Al-Shabaab en daarom in staat is “to play the game”, zodat hij kan voorkomen in de aandacht van Al-Shabaab te komen.
De omstandigheid dat volgens het beleid voor de beantwoording van de vraag of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt, dat hij niet in staat kan worden geacht zich te handhaven onder de regels van Al-Shabaab, niet alleen van betekenis is of de vreemdeling al dan niet recentelijk is vertrokken uit Somalië maar ook of de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder Al-Shabaab, leidt daarom niet tot het oordeel dat in het WBV een onjuiste invulling is gegeven aan het arrest van het EHRM.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit rechtsoverweging 277 van het arrest van het EHRM kan worden afgeleid dat, indien de vreemdeling afkomstig is uit Centraal- en Zuid- Somalië en aan hem geen vestigingsalternatief wordt tegengeworpen, het volgens het EHRM aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij geen recente ervaring heeft met het leven in Somalië. Dat in het beleid is opgenomen dat de bewijslast omtrent het zich kunnen handhaven onder de regels van Al-Shabaab op eiser rust, sluit naar het oordeel van de rechtbank dus eveneens aan bij het arrest.
2.9.3 Niet in geschil is dat eiser ervaring heeft met het leven onder de regels van
Al-Shabaab. Nu in rechte vast staat dat het asielrelaas van eiser (waaronder ook de gestelde problemen die zijn echtgenote na zijn vertrek van de zijde van Al-Shabaab zou hebben ondervonden) ongeloofwaardig is, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich niet zou kunnen handhaven onder de regels van Al-Shabaab, zodat hij bij terugkeer geen risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Met de enkele stelling dat Al-Shabaab de opvolger van de Islamitische rechtbanken is en een nog strenger regime voert, is door eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zich bij terugkeer niet zal kunnen handhaven onder Al-Shabaab. Daarbij acht de rechtbank relevant dat de – in de eerdere asielprocedure geloofwaardig geachte – problemen die hij van de zijde van de Ismalitische rechtbanken heeft ondervonden nadat zijn zoon Abdi door hen was geronseld, reeds in 2006 hebben plaatsgevonden.
De (gestelde) omstandigheid dat eiser het niet eens is met de denkbeelden en praktijken van
Al-Shabaab, leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit eisers verklaringen is immers niet gebleken dat hij zijn opvatting over Al-Shabaab in Somalië actief heeft uitgedragen of zich openlijk tegen hen heeft gekeerd. Voor zover eiser in dit verband heeft beoogd te betogen dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, overweegt de rechtbank dat de voor eiser relevante wijziging van het recht slechts betrekking heeft op de vraag of hij bij terugkeer een reëel risico loop op schending van artikel 3 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat in dit kader geen ruimte voor een beoordeling van de vraag of eiser in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw 2000.
2.10.1 De rechtbank zal voorts beoordelen of door eiser nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als omschreven in rechtsoverweging 2.1 zijn aangevoerd.
2.10.2 Het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn vat de rechtbank op als een beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3º, van de
Vw 2000. In die bepaling is artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn sinds
1 juli 2010 geïmplementeerd.
2.10.3 Gelet op jurisprudentie van het EHRM kan de vreemdeling aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3º, van de Vw 2000 bescherming ontlenen, indien hij erin slaagt aannemelijk te maken dat sprake is van een zodanige mate van geweld dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land, of in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt slachtoffer te worden van dat geweld.
Van nieuw gebleken feiten of omstandigheden kan in dit verband sprake zijn, indien de vreemdeling aantoont dat ten tijde van de totstandkoming van het besluit van gelijke strekking de algemene veiligheidssituatie in zijn land van herkomst zodanig is verslechterd, dat niet op voorhand uitgesloten is dat deze verslechterde situatie kan afdoen aan het eerdere besluit in zoverre dat ziet op toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3º, van de Vw 2000.
2.10.4 Jurisprudentie kan volgens bestendige jurisprudentie van de Afdeling geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid zijn.
Het rapport van de Danish Immigration Service Somalia van augustus 2007 dateert van voor het besluit in eisers eerdere asielprocedure en is reeds daarom geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid.
De overige door eiser ingeroepen stukken dateren van na het eerdere besluit en zijn in die zin nieuw. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze stukken, in onderlinge samenhang bezien, echter niet dat de veiligheidssituatie in de provincie Hiraan ten opzichte van het eerdere besluit zodanig is verslechterd dat niet op voorhand is uitgesloten dat deze verslechterde situatie kan afdoen aan het vorige besluit.
In eisers eerdere asielprocedure heeft de Afdeling in de uitspraak van 22 november 2010 verwezen naar haar uitspraak van 9 september 2010 (LJN: BN6705) waarin is geoordeeld dat zich ten tijde van belang in Hiraan geen uitzonderlijke situatie voordeed. In de door eiser ingeroepen stukken ziet de rechtbank geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen. De stukken kunnen daarom niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
2.10.5 Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2011 (LJN: BQ7947), overweegt de rechtbank voorts dat het meeromvattende karakter van het afwijzende besluit maakt dat daarbij wel moet worden betrokken of verweerder indien nodig bevoegd is om eiser uit te zetten, maar niet op welke wijze een mogelijke uitzetting geëffectueerd zal kunnen worden. Dat brengt mee dat wel de bevoegdheid tot uitzetting in beginsel aan de orde kan komen in deze procedure, maar niet de wijze waarop deze uitzetting indien nodig geëffectueerd kan worden. Niet in geschil is dat eiser niet afkomstig is uit Mogadishu. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de situatie in Mogadishu ziet op de wijze waarop uitzetting zal kunnen worden geëffectueerd en is hiermee geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid.
2.11 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
2.12 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere
partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mr. W.J.B. Cornelissen en mr. drs. H. den Haan, rechters, en door de voorzitter en F. Geerling als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing