vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 391155 / HA ZA 11-1083 van
[eiseres],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
eiseres,
advocaat eerst mr. P.A.L.C. Lamme, thans mr. J. Geelhoed te Naaldwijk,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LEIDEN,
zetelende te Leiden,
gedaagde,
advocaat mr. R. Lever te Leiden,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 394146 / HA ZA 11-1482 van
[eiseres],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
eiseres,
advocaat eerst mr. P.A.L.C. Lamme, thans mr. J. Geelhoed te Naaldwijk,,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LEIDEN,
zetelende te Leiden,
gedaagde,
advocaat mr. R. Lever te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Gemeente genoemd worden.
1.De procedure
in de zaak 11-1083
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 maart 2011, met productie;
- de nadere conclusie van [eiseres] van 11 mei 2011, met producties 2-12;
- de conclusie van antwoord in oppositie, met producties 1-11;
- het tussenvonnis van 8 juni 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 13 oktober 2011;
- de brief van mr. P.A.L.C. Lamme namens [eiseres] van 14 november 2011, met productie 13-15;
- de antwoordakte van de Gemeente van 24 december 2011, met producties 12-15;
- de akte uitlating van [eiseres] van 25 februari 2012.
in de zaak 11-1482
1.2.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 mei 2011, met producties 1-12;
- de conclusie van antwoord in oppositie, met producties 1-11;
- het tussenvonnis van 8 juni 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 13 oktober 2011;
- de brief van mr. P.A.L.C. Lamme namens [eiseres] van 14 november 2011, met productie 13-15 (1);
- de antwoordakte van de Gemeente van 24 december 2011, met producties 12-15 (2);
- de akte uitlating van [eiseres] van 25 februari 2012 (3).
1.3.Ten slotte is in beide zaken een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
in beide zaken
2.1.[eiseres] is eigenaresse van de onroerende zaken aan de [A-straat] en de [B-straat] te [plaats A].
2.2.In 2003 heeft [eiseres] achter de videotheek aan de [A-straat], met een ingang aan de [B-straat], inpandig 13 appartementen gebouwd, zonder dat zij hiertoe beschikte over een daartoe strekkende bouwvergunning.
2.3.Bij brief en besluit van 21 januari 2009 hebben burgemeester en wethouders van de Gemeente (hierna: B&W) [eiseres] gelast om binnen 13 weken na verzending van de lastgeving "er voor te zorgen dat de met artikel 40 van de Woningwet eerste lid, de aanhef en onder a en b van de Woningwet strijdige situatie ongedaan wordt gemaakt, dat wil zeggen dat de dertien clandestiene appartementen gelegen achter de videotheek aan de [A-straat] worden verwijderd en verwijderd gehouden, en de bouwkundige situatie wordt teruggebracht in de oorspronkelijke legale toestand, te weten de laatstvergunde situatie". Voorts is hierbij [eiseres] bestuursdwang aangezegd met de bepaling dat de kosten van bestuursdwang op haar zouden worden verhaald.
2.4.Tegen dit besluit heeft [eiseres] bij brief van 16 maart 2009 een bezwaarschrift ingediend. B&W hebben dit bezwaar bij besluit van 27 oktober 2009 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [eiseres] geen beroep ingesteld.
2.5.Op 9 juli 2009 heeft sloopbedrijf [A] Sloop B.V. (hierna: [A] Sloop) aan de Gemeente een offerte uitgebracht voor de sloop van de 13 appartementen. De offerte sluit op een bedrag van € 50.410,- exclusief BTW. Deze offerte heeft de Gemeente aanvaard.
2.6.Op 4 januari 2010 heeft [A] Sloop haar werkzaamheden gestart. Deze werkzaamheden hebben enkele weken geduurd.
2.7.Bij brief van 10 maart 2010 hebben B&W naar aanleiding van de toepassing van bestuursdwang aan [eiseres] een bedrag van € 76.711,48 in rekening gebracht. Dit bedrag is onbetaald gebleven.
2.8.Op 3 november 2010 hebben B&W een dwangbevel tot betaling van voormeld bedrag van € 76.711,48, te vermeerderen met rente en kosten, uitgebracht. Dit dwangbevel is bij exploot van 10 februari 2011 aan het adres [C-straat te plaats A] betekend. Hierbij is [eiseres] bevel gedaan tot betaling van € 79.163,95, bestaande uit een hoofdsom van
€ 76.711,48, € 580,06 aan rente, € 1.500,- aan incassokosten, € 285,- aan BTW en € 87,41 aan explootkosten.
2.9.In opdracht van [eiseres] heeft de heer [B] van Visiplan B.V. te Delft een onderzoek verricht naar de - volgens [eiseres] - door [A] Sloop teveel uitgevoerde sloopwerkzaamheden. Van de bevindingen heeft Visiplan B.V. op 12 januari 2011 rapport uitgebracht.
3.Het geschil
in beide zaken
3.1.[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
Ihet dwangbevel buiten effect stelt, dan wel de hoogte van de kosten van de bestuursdwang vaststelt op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
IIde in rekening gebrachte incassokosten buiten effect stelt, dan wel deze kosten vaststelt op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
IIIde Gemeente veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.Hieraan legt [eiseres], sterk samengevat, ten grondslag dat het dwangbevel op de volgende gronden buiten effect dient te worden gesteld:
1)Het exploot is op het verkeerde adres en daardoor niet aan [eiseres] in persoon betekend.
2)De Gemeente is de in 1993 met [eiseres] gemaakte afspraken met betrekking tot de bestemming van het perceel achter de videotheek niet nagekomen.
3)De Gemeente heeft de appartementen en de bewoning daarvan sinds december 2003 impliciet gedoogd.
4)Vanaf 2004 hebben partijen onderhandelingen gevoerd, waarbij legalisering van de appartementen altijd het uitgangspunt is geweest (opgewekt vertrouwen).
5)De Gemeente heeft ondanks de afspraak om tot 1 oktober 2007 te blijven onderhandelen, deze onderhandelingen op 17 juli 2007 abrupt afgebroken.
6)De Gemeente heeft geweigerd afschriften van rekeningen, constateringsrapporten en offertes naar [eiseres] te sturen.
7)De Gemeente heeft meer gesloopt dan waarop de last betrekking heeft.
8)De Gemeente heeft het door [eiseres] ingediende verzoek tot voorlopige voorziening onmogelijk gemaakt, dan wel gefrustreerd door de voorzieningenrechter onjuist te informeren.
9)De hoogte van de kosten van de toegepaste bestuursdwang is onevenredig bezwarend en in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
10)De in rekening gebrachte incassokosten zijn buitensporig hoog en staan in geen verhouding tot de redelijk te maken kosten.
3.3.De gemeente voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
in de zaak 11-1083
Dagvaarding nietig?
4.1.Allereerst is aan de orde het verweer van de Gemeente dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard. Zij voert hiertoe aan dat de dagvaarding niet de gronden van de eis bevat en daarmee niet voldoet aan artikel 111 lid 2 aanhef en onder d Rv. [eiseres] heeft niet vóór de eerste roldatum dit gebrek hersteld. Zij heeft weliswaar nadien een nadere conclusie ingediend waarin de gronden van de eis zijn vermeld, doch dat acht de Gemeente in strijd met de goede procesorde.
4.2.De rechtbank passeert dit betoog. De Gemeente is door het ontbreken van de gronden van de eis in de dagvaarding niet onredelijk in haar belangen geschaad. Zij heeft immers bij conclusie van antwoord kunnen reageren op de nadere conclusie van [eiseres]. Het nemen van deze conclusie acht de rechtbank in dit specifieke geval niet in strijd met de goede procesorde, gelet op het volgende.
4.3.Het dwangbevel is op 10 februari 2011 met toepassing van artikel 47 Rv. betekend, door achterlating in een gesloten envelop aan het adres [C-straat te plaats A]. Op dat adres stond [eiseres] echter sinds 7 januari 2011 niet meer ingeschreven en evenmin had zij daar nog woonplaats als bedoeld in artikel 1:10 BW. Uit een en ander volgt dat het dwangbevel niet rechtsgeldig is betekend, welk handelen voor risico komt van de Gemeente. [eiseres] heeft, zo heeft zij onweersproken gesteld, pas op 29 maart 2011 kennis kunnen nemen van het dwangbevel, waarna zij nog dezelfde dag daartegen in verzet is gekomen door het uitbrengen van de dagvaarding. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet in strijd met de goede procesorde dat [eiseres] de gronden van de eis niet in de dagvaarding, maar in de nadere conclusie heeft vermeld.
[eiseres] niet ontvankelijk?
4.4.Volgens de Gemeente dient [eiseres] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzet, aangezien de verzettermijn op 24 maart 2011 is geëindigd, terwijl de dagvaarding in deze zaak op 29 maart 2011 is uitgebracht.
4.5.Aangezien de overtreding waarvoor bestuursdwang is uitgeoefend dateert van vóór 1 juli 2009, is ingevolge artikel IV, eerste lid, van de Vierde tranche Awb, daarop het vóór 1 juli 2009 geldende recht van toepassing. Ingevolge artikel 5:26 Awb (oud) staat gedurende zes weken na de dag van betekening verzet tegen het dwangbevel open. Onder verwijzing naar hetgeen onder 4.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] tijdig in verzet is gekomen tegen het dwangbevel. Het beroep op niet-ontvankelijkheid moet dan ook worden verworpen.
4.6.Vervolgens komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de door [eiseres] aangevoerde gronden van het verzet (de punten 1 tot en met 10 als weergegeven onder 3.2).
4.7.Punt 1) behelst geen grond voor het buiten effect stellen van het dwangbevel, maar ziet op de vraag of [eiseres] ontvankelijk is in het verzet. Daarop heeft de rechtbank reeds onder 4.5 beslist.
4.8.Voor de verdere beoordeling stelt de rechtbank voorop dat zij in de onderhavige procedure slechts kan oordelen over de rechtmatigheid van de wijze van tenuitvoerlegging van het besluit tot toepassing van bestuursdwang van 21 januari 2009 en in het verlengde daarvan van de gemaakte kosten. Als maatstaf voor kostenverhaal geldt ingevolge artikel 5:25 Awb (oud) dat de toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijner laste behoren te komen. Nu [eiseres] geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van B&W om het bezwaar van [eiseres] tegen het besluit tot toepassing van bestuursdwang ongegrond te verklaren, dient de rechtbank ervan uit te gaan dat laatstgenoemd besluit (zowel wat de wijze van de totstandkoming als de inhoud betreft) juist is. Hierop stuiten de stellingen van [eiseres] onder de punten 2) tot en met 5) en 8) af.
4.9.Punt 6) vormt geen zelfstandige grond om het dwangbevel buiten effect te stellen.
Daarmee resteren de punten 7) en 9). Het gaat hierbij om de vraag of de Gemeente een juist bedrag aan sloopkosten in rekening heeft gebracht en of de gemeente meer gesloopt heeft dan waartoe zij krachtens de aanzegging tot bestuursdwang bevoegd was. Dat zijn ook de punten die, zoals namens [eiseres] ter comparitie is verklaard, de kern vormen van haar verzet tegen het dwangbevel.
4.10.Naar aanleiding van de comparitie is [eiseres] in de gelegenheid gesteld per brief, zo mogelijk gedocumenteerd:
- toe te lichten op welke gronden de hoogte van de sloopkosten wordt bestreden;
-te onderbouwen op welke gronden de werkzaamheden genoemd onder 2.2 tot en met 2.4 van het rapport van Visiplan B.V. vallen buiten de aanzegging tot toepassing van bestuursdwang van 21 januari 2009 alsmede aan te geven welk deel van de sloopkosten aan deze werkzaamheden moet worden toegerekend.
4.11.De hiervoor bedoelde onderdelen 2.2 tot en met 2.4 van het rapport van Visiplan B.V. luiden als volgt:
"2.2.Opbouw scheidingsconstructie videotheek en bedrijfshal
De scheidingswand tussen de videotheek en de bedrijfshal (brandcompartiment) was brandvertragend afgetimmerd met gipskartonplaten op een houten regelwerk, met steenwol tussen de regels. Van de scheidingsconstructie is de brandvertragende aftimmering volledig verwijderd.
2.3.Opbouw van de buitenwanden
De buitenwanden tussen de bedrijfshal (brandcompartiment) en de belendingen waren brandvertragend afgetimmerd met gipskartonplaten op een houten regelwerk, met steenwol tussen de regels. Van de buitenwanden in de bedrijfshal is de brandvertragende aftimmering volledig verwijderd. de achtergevel van de bedrijfshal is voorzien van een enkele damwandplaat als wind- en waterdichte afwerking.
2.4.Opbouw verdiepingsvloer bedrijfshal.
De verdiepingsvloer van de bedrijfshal was een houten balklaag met vloerbeschot en afgetimmerd aan de onderzijde met een plafond van gipskartonplaten. De gehele verdiepingsvloer van de bedrijfshal in het gedeelte naast de videotheek, is geheel verwijderd."
4.12.De rechtbank constateert dat [eiseres] niet nader heeft onderbouwd dat de onder 2.2 en 2.3 van het rapport bedoelde werkzaamheden vallen buiten de aanzegging tot toepassing van bestuursdwang. Met betrekking tot de onder 2.4 van het rapport genoemde verdiepingsvloer heeft [eiseres] zich eerst in de akte uitlating van 25 februari 2012 op het standpunt gesteld dat uit de door de Gemeente bij antwoordakte overgelegde producties niet blijkt dat het (uit het oogpunt van veiligheid) noodzakelijk was om de verdiepingsvloer te slopen, teminder nu deze verdiepingsvloer volgens [eiseres] reeds bestond ten tijde van de bouw van de appartementen en dan ook geen deel uitmaakte van de te slopen appartementen. [eiseres] ziet er hierbij echter aan voorbij dat het op haar weg lag te onderbouwen dat het slopen van de verdiepingsvloer buiten de aanzegging tot toepassing valt, hetgeen [eiseres] niet, althans onvoldoende heeft gedaan. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat een betrokken bestuursorgaan bij het bepalen van de wijze waarop toepassing aan een aangezegde bestuursdwang wordt gegeven, grote beleidsvrijheid toekomt.
4.13.In haar brief van 14 november 2011 heeft [eiseres] onder meer gesteld dat de in de bedrijfshal aanwezige tegelvloer ten onrechte is gesloopt. Dat deze werkzaamheden buiten aanzegging tot bestuursdwang vallen, is echter op geen enkele wijze onderbouwd. In ieder geval blijkt dit niet uit de door [eiseres] overgelegde brief van Visiplan B.V. van 10 november 2011. De rechtbank volgt [eiseres] dan ook niet in haar stelling.
4.14. [eiseres] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat aangezien de inboedel geen bouwkundig of installatietechnisch onderdeel uitmaakt van het gebouw, de kosten van het afvoeren van deze inboedel dan ook ten onrechte aan haar in rekening zijn gebracht. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Uit het slopen van de appartementen vloeit immers logischerwijze voort dat de daarin aanwezige inboedel moest worden verwijderd.
4.15.De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen [eiseres] in haar brief van 14 november 2011 heeft opgemerkt over het verwijderen van asbest. De Gemeente heeft reeds in haar conclusie van antwoord betoogd dat aan [eiseres] geen kosten van verwijdering van asbest in rekening zijn gebracht, omdat het asbest zich bevond in het gedeelte van de loods dat eigendom van de Gemeente is. Dit betoog is onweersproken gebleven.
4.16.[eiseres] stelt zich in haar brief van 14 november 2011 verder op het standpunt dat
doordat er teveel is gesloopt, er constructieve voorzieningen moesten worden aangebracht, zodat de met die voorzieningen gepaard gaande kosten in redelijkheid niet aan haar in rekening kunnen worden gebracht. [eiseres] heeft echter niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat er teveel is gesloopt. Bovendien maakt de rechtbank uit de door de Gemeente bij antwoordakte overgelegde producties, in onderlinge samenhang gelezen, op dat de constructieve voorzieningen noodzakelijk waren omdat bij de bouw van de appartementen bouwkundige aanpassingen aan de dakconstructie waren aangebracht, die ertoe hebben geleid dat de loods na het slopen van de appartementen, inclusief de verdiepingsvloer, onvoldoende veilig was. Een en ander brengt mee dat [eiseres] de kosten van deze constructieve voorzieningen zal moeten dragen.
4.17.Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] niet, althans onvoldoende onderbouwd dat de aan haar in rekening gebrachte sloopkosten te hoog zijn. Uit het feit dat de Gemeente geen schriftelijke offerteaanvraag heeft overgelegd en uitsluitend [A] heeft benaderd, vloeit niet zonder meer voort dat de door [A] in rekening gebrachte kosten te hoog zijn. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat [eiseres], indien zij van mening is dat zij de sloopwerkzaamheden voor een lager bedrag had kunnen uitvoeren, de meerkosten had kunnen besparen door aan de last te voldoen.
4.18.Daarmee resteert ter bespreking punt 10) van de gronden van het verzet. [eiseres] stelt dat de in rekening gebrachte incassokosten buitensporig hoog zijn en in geen verhouding staan tot de redelijk te maken kosten. De rechtbank deelt dit standpunt niet. In het dwangbevel is een bedrag van € 1.500,-, exclusief BTW, aan incassokosten opgenomen. Naar de Gemeente onweersproken heeft aangevoerd, is de Gemeente deze kosten aan de deurwaarder verschuldigd. De hoogte daarvan acht de rechtbank niet in strijd met de aanbevelingen in het rapport Voorwerk II.
4.19.Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat de vordering moet worden afgewezen.
4.20.Bij deze uitkomst past dat [eiseres] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De vordering met betrekking tot de nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten zal eveneens worden toegewezen. De proceskosten worden aan de zijde van de Gemeente als volgt begroot:
- griffierecht € 568,-
- salaris advocaat € 2.235,- (2 1/2 punt à € 894,- volgens tarief IV)
totaal: € 2.803,-
4.21.Afgezien van het beroep op vernietiging van de dagvaarding in de zaak 11-1083 zijn beide zaken identiek. Uit de punten 10 en 11 van de dagvaarding in de zaak 11-1482 maakt de rechtbank op dat [eiseres] deze zaak heeft aangebracht voor het geval dat het beroep op vernietiging van de dagvaarding in de zaak 11-1083 zou worden gehonoreerd. Nu dit beroep niet is gehonoreerd, moet de vordering in de zaak 11-1482 reeds wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
4.22.Gelet op hetgeen onder 4.21 is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om [eiseres] te veroordelen in de kosten van de procedure, met dien verstande het salaris van de advocaat van de Gemeente wordt begroot op nihil, zodat [eiseres] uitsluitend het griffierecht van
€ 568,- dient te vergoeden. De vordering van de Gemeente met betrekking tot de nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten zal worden toegewezen.
5.De beslissing
in de zaak 11-1083
5.1.wijst de vordering af;
5.2.veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Gemeente tot op deze uitspraak begroot op € 2.803,-, welk bedrag dient te worden vermeerderd met
€ 199,- indien betekening noodzakelijk zal zijn en met € 131,- indien betekening achterwege blijft, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de dagtekening van dit vonnis indien [eiseres] deze kosten niet binnen veertien dagen na de dagtekening van dit vonnis heeft voldaan;
5.3.verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.wijst de vordering af;
5.5.veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Gemeente tot op deze uitspraak begroot op € 568,-, welk bedrag dient te worden vermeerderd met
€ 199,- indien betekening noodzakelijk zal zijn en met € 131,- indien betekening achterwege blijft, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de dagtekening van dit vonnis indien [eiseres] deze kosten niet binnen veertien dagen na de dagtekening van dit vonnis heeft voldaan;
5.6.verklaart de veroordeling onder 5.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.
(1) Hoewel de kop van de brief als rolnummer uitsluitend 11-1083 vermeldt, gaat de rechtbank ervan uit dat deze brief ook is bedoeld voor de zaak 11-1482, aangezien de brief is ingediend naar aanleiding van de bij comparitie gegeven instructie in beide zaken.
(2) De antwoordakte vermeldt als rolnummer uitsluitend 11-1083. Gelet op de noten 1 en 3 gaat de rechtbank ervan uit dat deze antwoordakte eveneens in beide zaken is ingediend.
(3) Deze akte uitlating vermeldt beide zaak- en rolnummers.