ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4190

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5385
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van taalanalyse en contra-expertise

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 april 2012 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Somalische nationaliteit, had op 5 november 2007 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel op 13 februari 2009 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de contra-expertise die eiser had laten uitvoeren, de door hem gestelde herkomst niet eenduidig bevestigde. De contra-expert concludeerde dat eiser 'most probably' was gesocialiseerd in Zuid-Somalië, maar dit was onvoldoende om de gestelde herkomst te bevestigen. De rechtbank benadrukte dat de gebruikte formuleringen in de contra-expertise, zoals 'most probably' en 'I think', niet de hoogst mogelijke zekerheid boden die vereist was om de herkomst van eiser te bevestigen. Eiser had geen concrete aanknopingspunten geboden om te twijfelen aan de conclusies van de taalanalyse die door Bureau Land en Taal (BLT) was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de minister zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat eiser zijn herkomst niet aannemelijk had gemaakt, waardoor hij niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 13 februari 2009, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.092,50.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 5385
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 april 2012
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Somalische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem,
tegen:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voorheen de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.C. van Keeken, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 5 november 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 13 februari 2009 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 7 maart 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.3 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder en de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 januari 2012 (201103293/1/V1).
1.4 Verweerder heeft bij brief van 9 maart 2012 een schriftelijke reactie gegeven.
1.5 Eiser heeft hierop bij brief van 12 maart 2012 gereageerd.
1.6 Partijen hebben toestemming gegeven het onderzoek te sluiten en zonder nadere zitting uitspraak te doen.
1.7 De rechtbank heeft vervolgens op 13 maart 2012 het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit Somalië. Nadat de opa van eiser overleed, erfde de vader van eiser een stuk grond. De vader van eiser werd hierna bedreigd door een militie genaamd Moryan, omdat deze de grond wilde hebben. Op 15 september 2007 is de vader van eiser door deze militie vermoord en is eiser samen met zijn moeder en zus aangevallen. Hierna heeft eiser 19 dagen ondergedoken gezeten bij een familie uit hetzelfde dorp. Omdat eiser de enige overgebleven man was in de familie, wilden ze hem ook vermoorden. Derhalve is eiser op 4 oktober 2007 uit Somalië gevlucht.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Verweerder heeft de omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder c en f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aan eiser tegengeworpen, aangezien eiser zich niet zo spoedig mogelijk na binnenkomst bij de autoriteiten heeft gemeld en eiser tevens geen documenten ter onderbouwing van zijn reisroute heeft overgelegd. Voorts wordt de door eiser gestelde herkomst uit Zuid-Somalië, gelet op de taalanalyse van 23 januari 2008, ongeloofwaardig geacht. Gelet hierop, worden de door eiser gestelde ondervonden problemen in [plaatsnaam], Somalië, ongeloofwaardig gevonden. Derhalve is door eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een vrees voor vervolging in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), dan wel dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29 Vw.
2.3 In beroep voert eiser hier in de eerste plaats tegen aan dat hem ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw is tegengeworpen. Hem kan geen verwijt worden gemaakt dat hij geen reisdocumenten heeft overgelegd, omdat zijn reisagente er met zijn koffer vandoor is gegaan. Eiser hoefde er ook geen rekening mee te houden dat de reisagente, die hem had verteld buiten de luchthaven op haar te blijven wachten, niet meer zou terugkeren.
2.4 Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet aan hem is toe te rekenen dat hij bij zijn aanvraag geen reisdocumenten heeft overgelegd. Dat de koffer van eiser in Nederland door de reisagente is meegenomen, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten voor het oordeel dat het ontbreken van deze documenten niet aan eiser is toe te rekenen, omdat eiser zich op dat moment binnen het grondgebied van Nederland bevond en derhalve de bescherming van de autoriteiten kon inroepen. Gelet hierop heeft verweerder het niet aannemelijk kunnen achten dat er sprake was van dwang of een afhankelijke positie ten opzichte van de reisagente op grond waarvan eiser zijn reisdocumenten af heeft moeten staan.
2.5 Indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen, identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas, documenten ontbreken en dat is toe te rekenen aan de vreemdeling, is volgens het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C4/3.6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), dit reeds voldoende voor de algemene conclusie dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder reeds daarom artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw terecht aan eiser heeft tegengeworpen.
2.6 Omdat uit het voorgaande voortvloeit dat verweerder op goede gronden de toets van de positieve overtuigingskracht heeft gehanteerd, behoeft de vraag of verweerder tevens terecht het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vw bij de beoordeling heeft betrokken, hier geen bespreking meer.
2.7 Verweerder heeft ten aanzien van eiser een taalanalyse laten verrichten door Bureau Land en Taal (BLT). Bij rapport van 23 januari 2008 is deze taalanalyse door BLT uitgebracht. Eiser heeft vervolgens een contra-expertise laten verrichten door de Taalstudio, welk rapport op 4 december 2008 is uitgebracht. BLT heeft vervolgens op 22 januari 2009 een weerwoord op de contra-expertise ingediend. De Taalstudio heeft hier op 7 maart 2011 op gereageerd. Op deze reactie is door BLT op 29 april 2011 gereageerd. Tot slot heeft de Taalstudio op 29 september 2011 een laatste reactie gegeven.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 16 april 2010, LJN: BM2266) vloeit het volgende voort. Indien bij verweerder twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan verweerder, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.
2.9 In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een in opdracht van verweerder door het BLT verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder gedeelde verantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst die bij voormeld bureau in dienst is en van wie de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en een extern ingeschakelde taalanalist die op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient verweerder, indien en voor zover hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van te vergewissen dat de taalanalyse -naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
2.10 Indien de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende vreemdeling, gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw op hem rustende last, de bij verweerder gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het ten behoeve van de taalanalyse gevoerde gesprek door een deskundige laten beoordelen. Indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise laat verrichten, zal de gerezen twijfel reeds daarom niet worden weggenomen. Indien de uitkomst van een contra-expertise de door de vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt - gelet op artikel 31, eerste lid, Vw - de gerezen twijfel in elk geval niet weggenomen.
2.11 Eiser heeft in beroep ten aanzien van de taalanalyse allereerst aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd wat de aanleiding was voor het laten verrichten van een taalanalyse door BLT.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat, zoals de Afdeling heeft overwogen in zijn uitspraak van 5 juli 2011, LJN: BT6424, het aanbod van verweerder aan een vreemdeling om een taalanalyse te laten verrichten een tegemoetkoming is in de op de vreemdeling rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken. Het is zijn keuze al dan niet in te gaan op dit aanbod. Gelet hierop was verweerder niet gehouden de bij hem gerezen twijfel over de door de vreemdeling gestelde herkomst nader te motiveren. Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
2.13 Vervolgens is door eiser aangevoerd dat het rapport taalanalyse van BLT van 23 januari 2008 niet op een objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. Ook de later ingediende toelichting, als bijlage gevoegd bij de reactie van BLT van 29 april 2011 op het weerwoord van de Taalstudio van 7 maart 2011, voldoet niet aan de eisen van inzichtelijkheid. Derhalve mocht verweerder de taalanalyse niet aan zijn besluit ten grondslag leggen.
2.14 Verweerder heeft erkend dat het rapport taalanalyse van BLT van 23 januari 2008 niet voldeed aan de eisen van inzichtelijkheid zoals die thans gesteld worden, maar zich op het standpunt gesteld dat dit door de toelichting van 29 april 2011 is hersteld en het rapport taalanalyse hiermee wel inzichtelijk is gemaakt. Indien de rechtbank aanleiding ziet het bestreden besluit op grond van de inzichtelijkheid te vernietigen, verzoekt verweerder de rechtbank dan ook om de rechtsgevolgen in stand te laten, nu het motiveringsgebrek later in de procedure is hersteld.
2.15 De rechtbank is met eiser van oordeel dat het rapport taalanalyse van 23 januari 2008 niet inzichtelijk en concludent is opgesteld. Volgens de taalanalist heeft eiser enige informatie verstrekt over zijn beweerde herkomstgebied, maar is de informatie die hij heeft verstrekt algemeen van aard en algemeen bekend. Voor deze conclusie is in het rapport van de taalanalyse geen enkele onderbouwing gegeven. De taalanalyse is in zoverre niet inzichtelijk. Volgens de taalanalist is eiser eenduidig niet te herleiden tot de spraakgemeenschap van Zuid-Somalië, omdat hij Somalisch spreekt, maar niet zoals gangbaar is in Zuid-Somalië, maar zoals dat gangbaar is in Centraal-Somalië (Puntland). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de taalanalist deze conclusie niet onderbouwd, maar wordt volstaan met een algemene beschrijving van de spraak van eiser en enkele voorbeelden van zijn uitspraak, woordkeuze en grammatica, zonder deze beschrijving en voorbeelden toe te lichten of te vergelijken met hetgeen ter zake in Zuid-Somalië gebruikelijk is. Ook in zoverre is de taalanalyse niet inzichtelijk.
2.16 Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de taalanalyse van 23 januari 2008 naar inhoud niet inzichtelijk is. Eiser heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat verweerder, door de taalanalyse aan het besluit van 13 februari 2009 ten grondslag te leggen, niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. Reeds hierom zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd.
2.17 De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of er vanuit een oogpunt van finale geschillenbeslechting aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.18 De vraag die dientengevolge voorligt is of de toelichting van 29 april 2011 op het rapport taalanalyse, de eerdere taalanalyse van 23 januari 2008, wel inzichtelijk maakt, zoals door verweerder is betoogd. In de toelichting die door BLT is gegeven bij de reactie van 29 april 2011 wordt door het BLT ingegaan op de uitspraak, woordkeuze en grammatica van eiser. Het BLT vergelijkt de spraak van eiser met de wijze waarop in Zuid-Somalië wordt gesproken. Het BLT wijst in de toelichting op de verschillen, waaruit het BLT de conclusie trekt dat eiser uitspraken, woorden en grammatica gebruikt die in Zuid-Somalië niet gangbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat het rapport taalanalyse, gelet op deze – later toegevoegde – toelichting, is het taalanalyserapport van 23 januari 2008 thans inzichtelijk is.
2.19 De rechtbank stelt vervolgens vast dat de deskundigheid van de contra-expert van de Taalstudio niet langer betwist wordt.
2.20 Eiser heeft aansluitend betoogd dat er, gelet op de contra-expertise van de Taalstudio van 4 december 2008, concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de juistheid van de taalanalyse van 23 januari 2008. Eiser acht het van groot belang dat de contra-expert vaststelt dat de spraak van eiser niet overeenkomst met het Somalisch zoals dat in Puntland wordt gesproken, zoals BLT concludeert, en dat hier door het BLT niet op is ingegaan.
2.21 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de contra-expertise niet de twijfel omtrent de herkomst van eiser heeft weggenomen en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2008 (LJN: BC9685). De contra-expert zal gemotiveerd moeten concluderen dat er geen twijfel bestaat ten aanzien van de door de vreemdeling gestelde herkomst. Volgens verweerder wordt in de onderhavige casus de twijfel niet weggenomen omdat de contra-expert niet concludeert dat de spraak van eiser eenduidig (“with certainty”) kan worden herleid tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Derhalve biedt de contra-expertise geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de taalanalyse.
2.22 De conclusie van de taalanalyse van BLT van 23 januari 2008 luidt als volgt:
De vreemdeling is eenduidig niet herleidbaar tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Hij spreekt Somalisch zoals dat gangbaar is in Centraal-Somalië (Puntland).
2.23 Eiser heeft een contra-expertise laten opstellen door een aan de Taalstudio verbonden deskundige. In het rapport van contra-expertise van 4 december 2008 wordt het volgende geconcludeerd:
Pagina 1: The applicant was MOST PROBABLY socialized in Southern Somalia, though not in [plaatsnaam].
Pagina 6: The applicant does not speak the Abgaal dialect (one of Benaadir, i.e. southern dialects), which is the only dialect spoken in the village of [plaatsnaam] (Middle Shabelle province). Most probably he speaks the Daarood dialect of Habargidir (I judge by his tone, but see also my reasoning in 7.2) which is spread along the boundary of the southern provinces of Hiiraan and Gagaduud. That is why I think that he was MOST PROBABLY socialized in Southern Somalia. Since his native dialect is strongly contaminated by one of the Benaadir dialects (it could well be Abgaal), I assume that he spend a rather long time in the claimed village of [plaatsnaam]. His knowledge of its surroundings also speaks well of this assumption.
2.24 In de reactie van de contra-expert van 7 maart 2011 op het weerwoord van BLT van 22 januari 2009 wordt - onder meer - het volgende vermeld:
In the contra-expertise I attributed the Daarood elements in the applicant’s speech to the Habargidir dialect, spoken not only in central parts of Somalia but also in many places within south Somalia, including Galgaduud and Hiiraan provinces in one of which, in my opinion, the applicant was mainly socialized.
Having determined that the applicant did not speak the benaadir dialect of abgaal, I took into account the numerous Benaadir (Abgaal) features in his speech which led me to the conclusion that he had spent a rather long time in the claimed village of [plaatsnaam].
The Benaadir elements (i.e. South Somalia) in the applicant’s speech are many. They are not the bulk of his speech, but they penetrate his phonology, lexicon, morphology and syntax. For an unbiased linguist this fact, along with the mainly Habargidir elements in the applicant’s speech, represent a solid ground for the conclusion that he was socialized in south Somalia.
My conclusion remains firm. The applicant was most probably socialized in South Somalia.
2.25 In de reactie van de contra-expert van 29 september 2011 op het schrijven van BLT van 29 april 2011 wordt - onder meer - het volgende vermeld:
I attributed the Daarood elements in the applicant’s speech to the Habargidir dialect, spoken not only in central parts of Somalia but also in may places within South Somalia.
Having ascertained that the applicant has not been socialized in the claimed place of origin ([plaatsnaam]), I arrived at the conclusion that he had most probably been socialized in Southern Somalia.
My conclusion remains firm: The applicant was MOST PROBABLY socialized in Southern Somalia, though not in [plaatsnaam].
2.26 Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat nu de uitkomst van de contra-expertise de door eiser gestelde herkomst niet eenduidig bevestigt, reeds daarom de twijfel over de door hem gestelde herkomst niet is weggenomen met het rapport contra-expertise. Immers, de contra-expert heeft aangegeven dat eiser ‘most probably’ (meest waarschijnlijk) ‘was socialized’ (was gesocialiseerd) in Zuid-Somalië, hetgeen geen bevestiging van de gestelde herkomst inhoudt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de conclusie zelf noch uit de onderbouwingen hiervan, blijkt dat de contra-expert bedoeld heeft met de hoogst mogelijke zekerheidsgraad de gestelde herkomst van eiser te bevestigen. De rechtbank wijst daarbij op de - hierboven aangehaalde - gebuikte formuleringen als ‘most probably’ en ’I think’ en ‘I assume’. Overigens is door eiser niet betwist de stelling van verweerder dat ook deskundigen die door de Taalstudio zijn ingeschakeld en die naar aanleiding van een onder verantwoordelijkheid van het BLT uitgevoerde taalanalyse een contra-expertise hebben uitgebracht, wel conclusies hebben getrokken met een hogere zekerheidsgraad dan ‘most probably’. Eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam van 5 december 2011 (LJN: BU9224), waarin is overwogen dat niet van een vreemdeling kan worden gevraagd een contra-expertise te overleggen die zijn afkomst zonder enige twijfel bevestigt, maakt het voorgaande niet anders, reeds omdat - zoals overwogen – niet gebleken is dat de contra-expert bedoeld heeft de herkomst van eiser eenduidig te bevestigen. Nu de contra-expert de gestelde herkomst van eiser niet eenduidig bevestigt, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft geboden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van het rapport taalanalyse van 23 januari 2008.
2.27 Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de contra-expert meerdere keren tot de volgende conclusie is gekomen: “The applicant was most probably socialized in Southern Somalia, though not in [plaatsnaam]”, hetgeen niet overeenkomt met de verklaring van eiser dat hij bijna zijn hele leven in [plaatsnaam] heeft gewoond.
2.28 Tot slot is door eiser nog aangevoerd dat de taalanalist die door het BLT is ingeschakeld, te weten SOM10, niet deskundig is. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam van 17 februari 2011 (AWB 09/42402) waarin de rechtbank overweegt dat er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de deskundigheid van de taalanalist SOM10.
2.29 Ter zitting heeft de rechtbank aan de orde gesteld de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2012 (LJN: BV2891), gewezen op het door verweerder ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam van 17 februari 2011. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat er geen aanleiding was voor het oordeel dat verweerder zich onvoldoende had vergewist van de deskundigheid van SOM10. Nu de minister onbestreden heeft gesteld dat BLT door middel van een zogenoemde cross check een kwaliteitscontrole op de taalanalyse heeft uitgevoerd die niet tot een van de taalanalyse afwijkend inzicht heeft geleid en in aanmerking genomen dat de uitkomst van de contra expertise de door de vreemdeling gestelde herkomst niet zonder meer bevestigt, heeft de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de vreemdeling haar gestelde herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt.
2.30 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de taalanalist van het BLT, te weten SOM10, als deskundig is aan te merken en verwijst daarbij naar een memo van het BLT van 7 maart 2012, waarin het volgende wordt vermeld: “In deze zaak is in 2008 een crosscheck (tweede analyse door een andere taalanalist) gedaan door taalanalist SOM13. Deze crosschecks worden uitgevoerd ten behoeve van de interne kwaliteitscontrole en worden doorgaans niet in het externe dossier gevoegd. De resultaten van deze crosscheck gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen en conclusies zoals neergelegd in het rapport van SOM10.” Gelet op deze memo, in samenhang met de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2012, ziet verweerder geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van SOM10.
2.31 De rechtbank is, gelet op de inhoud van het door verweerder overgelegde memo van BLT, in samenhang bezien met de reeds besproken conclusies van BLT en de contra-expert van de Taalstudio, van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich onvoldoende heeft vergewist van de deskundigheid van SOM 10 en verweerder zich onder verwijzing naar het rapport taalanalyse deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn gestelde herkomst uit Zuid Somalië niet aannemelijk heeft gemaakt en zijn asielrelaas daarom ongeloofwaardig is, waardoor eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29 Vw.
2.32 Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.16 is overwogen is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank ziet echter, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.18 tot en met 2.31 is overwogen, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten.
2.33 Nu de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren zal verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb in de kosten worden veroordeeld, die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere schriftelijke toelichting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het besluit van 13 februari 2009;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 13 februari 2009 geheel in stand blijven; en
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.092,50 te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, rechter, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2012.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.