ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4071

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12 / 10287
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Motivering en beoordeling van de duur van een inreisverbod in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 april 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat aan eiser was opgelegd door de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Eiser was in vreemdelingenbewaring gesteld en had beroep ingesteld tegen het besluit van 2 maart 2012, waarbij hem een inreisverbod van twee jaar was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die de duur van het inreisverbod zouden kunnen beïnvloeden. Eiser stelde dat alle relevante omstandigheden van zijn individuele geval beoordeeld moesten worden, maar de rechtbank oordeelde dat zonder dergelijke bijzondere omstandigheden verweerder kon volstaan met de standaardduur van het inreisverbod.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het wettelijk kader, inclusief de Terugkeerrichtlijn, betrokken bij haar oordeel. Het is vastgesteld dat de verweerder, in dit geval de Minister, niet verplicht was om verder te motiveren waarom de standaardduur van twee jaar werd opgelegd, aangezien er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze standaardduur rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het aanvoeren van bijzondere omstandigheden in vreemdelingenzaken, en dat zonder dergelijke omstandigheden de standaardprocedures en -termijnen van toepassing blijven. Eiser heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak, waarbij de termijn voor het indienen van hoger beroep één week na verzending van de uitspraak bedraagt.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
zittinghoudende te Maastricht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 10287
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2012 in de zaak tussen
[eiser] eiser,
(gemachtigde: mr. R.P. van Empel-Bouman),
en
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Peeters).
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2012 heeft verweerder ten aanzien van eiser een terugkeerbesluit genomen en een inreisverbod opgelegd.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Aan dit beroep is procedurenummer AWB 12/ 10287 toegekend.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden.
Bij besluit van 2 maart 2012 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 12/10286.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 april 2012 waar beide beroepen zijn behandeld. Ter zitting heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.T.M. Oudenhoven, die waarneemt voor eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
De rechtbank ziet geen aanleiding het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring
(AWB 12/10286) en het beroep gericht tegen het terugkeerbesluit (AWB 12/10287) gezamenlijk te beoordelen. Derhalve worden de zaken gesplitst en ziet deze uitspraak enkel op het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod (AWB 12/10287).
Aan eiser is een terugkeerbesluit en inreisverbod uitgereikt. Eiser kan zich echter niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartegen aan dat op grond van artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn de duur van het inreisverbod volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval wordt bepaald. Verweerder heeft niet kenbaar gemotiveerd dat en op welke wijze rekening is gehouden met “alle relevante omstandigheden van het individuele geval”, waardoor het besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Eiser verwijst daartoe naar uitspraken van de rechtbank Amsterdam (28 februari 2012, Awb 12/2332) en de rechtbank Haarlem van 19 maart 2012 (Awb 12/3926 en 12/3925).
Verweerder heeft bij het bestreden besluit aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren. Voorafgaand aan dit besluit is eiser gehoord. Verweerder heeft daarbij aangegeven in de verklaring van eiser geen aanleiding te zien het besluit in te trekken. Ter zitting heeft verweerder dit toegelicht door te stellen dat de periode van twee jaar waarvoor het inreisverbod geldt, de standaardduur is als bedoeld in artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Hiervan wordt alleen afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Van zodanige omstandigheden is in het geval van eiser niet gebleken, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat er ten aanzien van de duur van het inreisverbod - dat blijkt ook uit het wettelijk kader - een op de bijzondere omstandigheden van het individuele geval toegespitst besluit aangewezen is.
Eiser is voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod gehoord. Hierbij heeft eiser het volgende verklaard;
“Ik begrijp van u dat ik een inreisverbod krijg voor de duur van twee jaar. Ik mag de Europese Unie niet meer betreden op het moment dat ik uitgezet ben uit de Europese Unie of deze gecontroleerd heb verlaten via een buitengrens. Als ik dit wel doe ben ik strafbaar en kan ik een half jaar gevangenisstraf verwachten. Ik begrijp van u dat ik rechtsmiddelen hiertegen in kan dienen. Ik begrijp dat ik ook een verzoek kan indienen tegen (tijdelijke) opheffing of verkorting van het inreisverbod. Verder begrijp ik dat ik gesignaleerd wordt in het Schengen Informatie systeem. Ik heb geen familie in Nederland. Ik heb wel familie in Italië. Ik wil verder niet blijven in Nederland of de EU.”
Hieruit leidt de rechtbank af dat eiser tijdens dit gehoor geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die leiden tot de conclusie dat de duur van het inreisverbod beperkt diende te worden vanwege bijzondere omstandigheden van het geval van eiser.
Zowel in het beroepschrift als ter zitting heeft eiser geen bijzondere omstandigheden aangevoerd maar enkel gesteld dat alle relevante omstandigheden van het individuele geval beoordeeld moeten worden.
Gebleken is dat als die bijzondere omstandigheden er niet zijn verweerder, zoals in dit geval, een inreisverbod van twee jaren oplegt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het vorenstaande en het wettelijk kader (inclusief de Terugkeerrichtlijn) er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met hetgeen ter onderbouwing van het bestreden besluit is gesteld.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. C.J.M. Brands, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2012.
w.g. C. Brands w.g. Seerden
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden:23 april 2012
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt één week na de datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, van de Awb of aan artikel 85, eerste of tweede lid, van de Vw 2000.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 88 van de Vw 2000 juncto artikel 8:81 van de Awb de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.