ECLI:NL:RBSGR:2012:BW3705

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/8250
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste informatieverstrekking door de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 april 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beslissing van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.W. Koevoets, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van zijn vreemdelingenbewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt over het aantal door de Chinese autoriteiten afgegeven laissez-passers (lp's). Eiser heeft betoogd dat er in 2011 slechts twee lp's zijn afgegeven, terwijl verweerder heeft gesteld dat het er ongeveer vijf waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel de informatieverstrekking door verweerder kwalijk was, dit niet heeft geleid tot gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank oordeelde dat eiser niet ernstig geschaad is in zijn verdediging en dat er zicht is op uitzetting naar China. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.529,50. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door de overheid in vreemdelingenzaken, maar ook dat niet elke fout leidt tot een gegrond beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 12/8250, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
[eiser], eiser,
gemachtigde: mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam,
en
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Söylemez, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiser op 3 mei 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2. Bij faxbericht van 9 maart 2012 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, nadat de rechtbank het vorige beroep van eiser tegen het voortduren van zijn bewaring bij uitspraak van 13 januari 2012 ongegrond heeft verklaard.
1.3. De zaak is op 22 maart 2012 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser en mr. W.L.C. Rijk, kantoorgenoot van zijn gemachtigde, zijn ter zitting verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen L. Rijkers, tolk Mandarijn.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst.
1.4. De rechtbank heeft bij de schorsing van het onderzoek partijen in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken.
Bij faxberichten van 28 maart 2012, 29 maart 2012, 2 april 2012, 4 april 2012 en 6 april 2012 hebben partijen nadere informatie verstrekt en gereageerd op elkaars standpunten. Naar aanleiding van een faxbericht van eiser van 6 april 2012 heeft verweerder verklaard niet langer toestemming te verlenen voor het doen van uitspraak zonder nadere zitting.
1.5. De zaak is op 12 april 2012 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. De kantoorgenoot van eisers gemachtigde, mr. W.L.C. Rijk, is ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), gelezen in samenhang met het eerste lid van deze bepaling, verklaart de rechtbank het beroep tegen het voortduren van de vrijheidsontneming gegrond indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.2. Het standpunt van eiser.
2.2.1. De bewaring van eiser duurt inmiddels tien maanden. Er is geen aanwijzing voor het bezit van identiteitsdocumenten en eiser heeft consistent verklaard over het ontbreken van dergelijke documenten. Dit maakt hem afhankelijk van het verkrijgen van een laissez-passer (hierna: lp). Eiser heeft zich voldoende ingespannen ter verkrijging van een lp, zo heeft eiser zijn lp-aanvraag volledig ingevuld en heeft daarbij meerdere brieven geschreven naar de Chinese ambassade met het verzoek hulp te bieden bij het verkrijgen van documenten. Hieruit blijkt dat eiser bereid is terug te keren. Voorts zijn er in de afgelopen vijf jaar geen Chinezen met behulp van een lp uitgezet, dit geldt voor zowel gedocumenteerde Chinezen als ongedocumenteerde Chinezen. In november 2011 is er een toezegging gedaan door de Chinese autoriteiten, echter dat betrof een volledig gedocumenteerd persoon. Zelfs in dat geval is er geen lp afgegeven. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam van 19 mei 2011, LJN BQ5262.
2.2.2. Ter zitting van 22 maart 2012 heeft eiser aangevoerd dat een laatste uitzetting op basis van een lp plaatsvond in 2008. De laatste lp-toezegging dateert van november 2011. Eiser kan niet worden uitgezet op basis van een paspoort of een EU-staat. Ook als eiser zou kunnen komen aan een geboorteakte of een kopie van zijn paspoort, gevoegd bij het huisnummer en de postcode van een adres van eiser in China, dan nog leidt dat niet tot uitzetting.
Voorts is van belang, zoals ook overwogen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in november 2008, dat het aantal afgegeven lp's wordt afgezet tegen het aantal (van honderden) aanvragen. Er zijn in 2011 slechts twee lp's afgegeven.
2.2.3. Bij faxberichten van 29 maart 2012, 4 april 2012 en 6 april 2012 heeft eiser aangevoerd dat er in 2011 slechts twee lp's zijn verstrekt aan volledig gedocumenteerde vreemdelingen. Sinds november 2011 zijn er geen lp's meer afgegeven of toegezegd, ondanks de vele aanvragen. Er is eigenlijk gezien het geringe aantal afgegeven lp's en de vele aanvragen geen zicht meer op uitzetting, zoals de Afdeling dat beoordeelde op 26 november 2008 (LJN: BG5708). Onder andere de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Rotterdam van 26 maart 2012, AWB 12/6802, toont aan dat hoewel er een kopie paspoort is, er al zes maanden niet beslist is op de lp-aanvraag. Eiser betwist de stelling van verweerder dat er in 2011 vijf mensen naar China uitgezet zijn met een lp. In het faxbericht van 6 april 2012 heeft eiser zich beroepen op de zitting van 3 april 2012 bij de Afdeling, waarin verweerder heeft erkend dat het om twee afgegeven lp's gaat en niet om ongeveer vijf lp's. Nu verweerder ook in de onderhavige zaak heeft gesteld dat het om ongeveer vijf lp's gaat, tegenover de stelling van eiser dat het om twee lp's gaat, heeft verweerder zijn inlichtingenplicht als bedoeld in de artikelen 8:28 en 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ernstig geschonden en concludeert eiser tot opheffing van de bewaring en toekenning van schadevergoeding.
2.2.4. Ter zitting van 12 april 2012 heeft eiser zijn standpunt herhaald dat verweerder eiser en de rechtbank bewust verkeerd heeft geïnformeerd door aan te geven dat er in 2011 ongeveer vijf personen met een lp naar China zijn uitgezet, terwijl het er maar twee zijn.
Eiser uitzetten op een EU-staat is niet mogelijk omdat daarvoor identiteitsdocumenten benodigd zijn, en die zijn er niet en kunnen ook niet door inspanningen worden verkregen.
2.3. Het standpunt van verweerder.
2.3.1. Ter zitting van 22 maart 2012 heeft verweerder, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Het zicht op uitzetting is aanwezig binnen redelijke termijn. In december 2011 zijn twee lp's afgegeven voor gedocumenteerde Chinezen, in 2012 zijn vijf Chinezen uitgezet op basis van een EU-staat. Eiser kan meer doen om aan relevante documentatie of informatie te komen. Eiser kan zich hiervoor wenden tot de plaatselijke gemeente waar eiser vandaan komt, zijn, vroegere school en plaatsen waar eiser heeft gewerkt. Tot dusver heeft eiser zich alleen gewend tot de ambassade. Als eiser een kopie bezit van een paspoort of een identiteitsbewijs, kan hij worden uitgezet op basis van een EU-staat.
2.3.2. Bij faxbericht van 28 maart 2012 heeft verweerder twee door de Chinese autoriteiten verstrekte lp's overgelegd. Voorts heeft verweerder gesteld dat er in 2011 ongeveer vijf gedocumenteerde Chinezen gedwongen zijn verwijderd op een lp. Bij faxbericht van 2 april 2012 betwist verweerder de conclusies van eiser, waaronder dat er in 2011 slechts twee personen met een lp zijn uitgezet naar China; het zijn er volgens verweerder ongeveer vijf. Voorts merkt verweerder op dat er een medewerkingsplicht rust op eiser.
2.3.3. Ter zitting van 12 april 2012 heeft verweerder aangevoerd dat er sprake is van een verschil van informatie, maar dat er geen sprake is van bewust verkeerde informatieverstrekking zijdens verweerder aan eiser en de rechtbank. Verweerder kan geen duidelijkheid geven waarom er op het ene moment over ongeveer vijf lp's wordt gesproken terwijl er slechts twee zijn afgegeven.
Voorts kan eiser ook op een EU-staat worden uitgezet, dat kan parallel lopen met een lp-procedure.
2.4. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1. De beroepsgrond dat het zicht op uitzetting ontbreekt binnen redelijke termijn, faalt. Ook als de rechtbank eiser volgt in zijn standpunt dat er voor hem geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn op basis van een lp, heeft eiser geen feiten aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat redelijkerwijs niet valt te verwachten dat eiser wordt uitgezet op basis van een EU-staat. Eiser stelt weliswaar dat het voor hem onmogelijk is aan relevante documenten te komen, maar heeft geen feiten aannemelijk gemaakt waaruit dat volgt. Dit volgt niet uit het tevergeefs aanschrijven van brieven aan de Chinese ambassade noch uit het in de stukken vermelde enkele beroep op het Chinese een-kind-beleid en de uit de stukken volgende enkele niet nader onderbouwde stelling dat eiser in China geen vrienden of familie heeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem, ook als hij actief en volledig meewerkt, onmogelijk is om aan documenten te komen, bijvoorbeeld via de lokale overheid in voormalige woonplaatsen, scholen, werkgevers en via familie, kennissen of vrienden.
2.4.2. Uit het verhandelde ter zitting van 12 april 2012 leidt de rechtbank af dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over het aantal uitzettingen naar China op basis van een lp. De rechtbank volgt verweerder niet voor zover hij zich op het standpunt stelt dat dit niet aan hem is te wijten omdat de onder verweerders verantwoordelijkheid handelende Dienst Terugkeer en Vertrek uit zijn systeem in eerste instantie niet kan afleiden wat het juiste aantal is en hij dat wel kan in tweede instantie (kennelijk naar aanleiding van vragen van de Afdeling).
Met eiser acht de rechtbank het door verweerder verkeerd informeren van eiser en de rechtbank, mede gelet op de hiervoor gegeven verklaring, zonder meer kwalijk. Dit leidt evenwel niet tot gegrondverklaring van het beroep. Anders dan eiser betoogt, acht de rechtbank niet aannemelijk dat verweerder willens en wetens onjuiste informatie heeft verstrekt. Hoewel de rechtbank met eiser van oordeel is dat verweerder in staat behoort te zijn in een geval als in deze zaak direct de juiste informatie te verstrekken, volgt daaruit niet dat verweerder in deze zaak al in eerste instantie wist hoe hij dit kon doen, maar dat desondanks niet heeft willen doen.
Evenmin ziet de rechtbank in de onjuiste inlichtingen anderszins reden tot gegrondverklaring van het beroep. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat eiser niet ernstig is geschaad in het kunnen voeren van een behoorlijke verdediging terzake het standpunt waarop de onjuiste inlichtingen betrekking hebben, zijnde het aantal uitzettingen in 2011 op basis van een lp. Bij faxbericht van 29 maart 2012 heeft eiser niet langer weersproken dat in 2011 twee uitzettingen hebben plaatsgevonden op basis van een lp en heeft eiser het eerst na de zitting van 22 maart 2012 verwoorde standpunt dat dit vijf uitzettingen betreft, weersproken. Ter zitting van 12 april 2012 heeft verweerder de onjuistheid van dat standpunt erkend en zich wederom gesteld op het - niet langer door eiser weersproken - standpunt dat het twee uitzettingen betreft. Derhalve is de rechtbank bij haar oordeel niet uitgegaan van feiten of omstandigheden waarover eiser zich niet naar behoren heeft kunnen uitlaten.
2.4.3. In verweerders procesvoering, mede in aanmerking genomen dat verweerder gelet op het beroepschrift al ter zitting van 22 maart 2012 meer informatie had kunnen verstrekken in welk geval de rechtbank niet onaannemelijk acht dat het schorsen van het onderzoek niet nodig was geweest, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van deze procedure. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vast op € 1.529,50 ( 1 punt voor aan het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de behandeling ter zitting van 22 maart 2012, 1 punt voor de nadere inlichtingen en reacties daarop en 0,5 punt voor de nadere zitting van 12 april 2012, met een wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 437,-). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op de voet van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
2.5. Het beroep is derhalve ongegrond.
Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.6. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1.529,50 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan eiser.
Aldus gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, en door deze en mr. A.J. den Besten, griffier, ondertekend.