ECLI:NL:RBSGR:2012:BW3658

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/19408
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvangaanvraag asielzoekers op basis van medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 april 2012, betreft het een beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De rechtbank oordeelt dat de medische omstandigheden van eiseres, die aan beide aanvragen ten grondslag zijn gelegd, in de periode tussen de aanvragen niet wezenlijk zijn veranderd. De rechtbank stelt vast dat de mededeling van een arts van GGZ, dat de opname kan eindigen en dat opvang noodzakelijk is om een crisissituatie te voorkomen, niet kan worden aangemerkt als een gewijzigde omstandigheid die tot een ander besluit kan leiden. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van 31 mei 2011 als een herhaalde aanvraag moet worden beschouwd, aangezien deze aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden bevat die van invloed zijn op de beslissing van verweerder. De rechtbank wijst erop dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de medische klachten van eiseres een acute noodsituatie opleveren, en dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot voortzetting van de verstrekkingen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de partijen op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 19408
Uitspraak van de meervoudige kamer van 19 april 2012 in de zaak tussen
[eisers]
hierna gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om te worden toegelaten tot de opvang, afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Voorts hebben eisers de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat eisers worden toegelaten tot de voorzieningen van het COA op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer 11/19412.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2011, waar namens eiseres haar gemachtigde is verschenen die tevens eiser heeft bijgestaan, die in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.F. Leeuwin.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is eveneens op
23 november 2011 op een zitting behandeld (zaaknummer AWB 11/19412).
Overwegingen
1. Op 21 april 2011 hebben eisers aan verweerder gevraagd om opvang te verlenen. Aan deze aanvraag hebben eisers toewijzende uitspraken van de voorzieningenrechter (zaaknummers AWB 10/44343 en 11/989) ten grondslag gelegd die verband hielden met een beroepsprocedure over een reguliere verblijfsvergunning van eisers alsmede de bijzondere medische omstandigheden van eiseres. Bij besluit van 2 mei 2011 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat eisers uitgeprocedeerd zijn in hun asielprocedures en dus niet behoren tot één van de categorieën van vreemdelingen zoals genoemd in artikel 1, aanhef en sub d, van de Rva 2005 in samenhang met artikel 3, tweede en derde lid, van de Rva 2005. Voorts heeft verweerder het standpunt ingenomen dat een beroep op bijzondere omstandigheden niet kan slagen omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de medische klachten van eiseres een acute medische noodsituatie opleveren. Volgens verweerder is er dus geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden die nopen tot voortzetting van de verstrekkingen ondanks dat eisers daarop geen recht hebben.. In dit verband is tevens gewezen op de ingevolge artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) voor eiseres bestaande aanspraak op voortgaande medisch noodzakelijke zorg. Tegen het besluit van 2 mei 2011 hebben eisers geen rechtsmiddel aangewend.
2. Op 31 mei 2011 hebben eisers wederom een verzoek tot opvang gedaan wegens zeer bijzondere omstandigheden. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat eiseres volgens de GGZ Friesland, waar eiseres vrijwillig is opgenomen in een gesloten inrichting, met ontslag kan maar dat opvang noodzakelijk is om te voorkomen dat zij wederom in een crisissituatie terecht komt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
3. Eisers hebben in beroep betoogd dat verweerder ten onrechte de aanvraag van
31 mei 2011 als een herhaalde aanvraag heeft aangemerkt waarbij geen nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb zijn aangevoerd.
4. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de aanvraag van 31 mei 2011 als een herhaalde aanvraag moet worden aangemerkt nu eisers met deze aanvraag, evenals de aanvraag van 21 april 2011, beoogd hebben toegang te verkrijgen tot onder meer de opvang als bedoeld in de Rva 2005.
5. Vervolgens ligt ter beoordeling voor de vraag of verweerder terecht en op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat eisers aan deze herhaalde aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb ten grondslag heeft gelegd, die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere besluit aanleiding kunnen geven. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de medische omstandigheden van eiseres, die aan beide aanvragen ten grondslag zijn gelegd, in de tussen beide aanvragen gelegen periode niet wezenlijk zijn veranderd. Eiseres was ten tijde van de tweede aanvraag nog steeds opgenomen in een inrichting van GGZ Friesland. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers desgevraagd toegelicht dat de gewijzigde omstandigheden zijn gelegen in de opname van eiseres bij de GGZ en dat er een crisissituatie zal ontstaan wanneer die opname beëindigd wordt. Aangezien eiseres al was opgenomen ten tijde van de eerste aanvraag kan deze opname naar het oordeel van de rechtbank niet als een nieuwe omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden aangemerkt. De mededeling van een arts van GGZ in een brief van 19 mei 2011 dat de opname kan eindigen en dat eiseres opgevangen moet worden ter voorkoming van een crisissituatie, heeft verweerder terecht niet aangemerkt als een gewijzigde omstandigheid van zodanige aard dat dit tot een ander besluit aanleiding kan geven. Deze mededeling bevat immers enkel een inschatting van de medische situatie van eiseres als de opvang wordt beëindigd, maar er blijkt niet uit van een gewijzigde medische situatie.
6. De rechtbank overweegt ten overvloede nog als volgt.
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit nog toegelicht dat eiseres ook na ontslag uit de inrichting van de GGZ aanspraak heeft, dan wel kan maken op voortgaande medisch noodzakelijke zorg op grond van artikel 10 van de Vw 2000. Nu niet gesteld of gebleken is dat een medische noodsituatie slechts voorkomen kan worden door toewijzing van de gevraagde opvang, kan niet gesteld worden dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die nopen tot voortzetting van de verstrekkingen ondanks dat eisers daarop geen recht hebben.
8. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit niet kan slagen, zodat de rechtbank dit beroep ongegrond zal verklaren.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. F.H. Machiels (voorzitter), M.C.M. Hamer en B.J. Zippelius, in aanwezigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2012.
w.g. mr. C.H.M. Bartholomeus,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 april 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.