ECLI:NL:RBSGR:2012:BW3604

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/758101-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingskwesties en niet-ontvankelijkheid OM in kinderpornozaak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het bezit van kinderpornografie en mensenhandel. De officier van justitie had aangekondigd vrijspraak te vragen voor de mensenhandel, maar had geen dossier aan de rechtbank verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging voor mensenhandel, omdat zij niet had voldaan aan de opdracht om getuigen te horen en geen dossier had overgelegd. Wat betreft de kinderpornozaak oordeelde de rechtbank dat de verdachte gedurende een periode van anderhalf jaar vier films met kinderpornografische inhoud in zijn bezit had. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte nooit eerder met justitie in aanraking was gekomen en dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank besloot dat de schuldigverklaring in de kinderpornozaak geen reden mocht zijn om de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te weigeren aan de verdachte, gezien de geringe ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die rechten studeert. De rechtbank paste artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe, wat betekent dat er geen straf of maatregel werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/758101-09
Datum uitspraak: 11 april 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
GBA-adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 april 2010 en 28 maart 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Peters en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. P.W. Hermens, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging tenlastelegging, gemerkt A1.
3. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair.
Het onderzoek ter terechtzitting van de zaak tegen verdachte is aangevangen op 7 april 2010. De rechtbank heeft het onderzoek toen geschorst en de zaak naar de rechter-commissaris verwezen voor het op verzoek van de verdediging horen van een aantal getuigen over de specifieke betrokkenheid van verdachte bij het hem onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
De rechtbank stelt vast dat betreffende getuigen niet door de rechter-commissaris zijn gehoord en dat de officier van justitie de rechtbank voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting van 28 maart 2012 geen dossier over feit 1 heeft verstrekt.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie kenbaar gemaakt dat zij de rechter-commissaris heeft meegedeeld dat zij voornemens was om voor dit feit vrijspraak te vorderen en dat er daarom geen belang meer was om de getuigen te horen. Om diezelfde reden heeft de officier van justitie geen dossier betreffende dit feit aan de rechtbank verstrekt.
Uit het stelsel van de wet volgt dat de rechtbank tot een einduitspraak moet komen als het onderzoek ter terechtzitting eenmaal is aangevangen. De rechtbank kan evenwel op basis van de huidige stand van zaken onmogelijk tot een inhoudelijke beslissing over het onder 1 ten laste gelegde feit komen.
Het nu, onder voornoemde omstandigheden, opnieuw aanhouden van de behandeling om de getuigen alsnog te doen horen en kennis te nemen van het dossier zou te zeer in strijd komen met de beginselen van een goede procesorde.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het handelen van de officier van justitie, te weten het voorkomen dat door de rechtbank gelaste getuigen worden gehoord en het niet verschaffen van het dossier aan de rechtbank, een zodanige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert, dat de officier van justitie met betrekking tot feit 1 niet-ontvankelijk is in haar recht op verdere vervolging.
3. Bewijsoverwegingen
3.1 Inleiding.
Begin 2009 is tegen de broer van verdachte de verdenking gerezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan verkrachting. Op grond van deze verdenking heeft de politie op 23 januari 2009 de woning waar verdachte en zijn broer woonden, gelegen aan de [adres], doorzocht. Bij deze doorzoeking is onder meer een laptop van verdachte in beslag genomen.
Op grond van de bevindingen van de politie uit verder onderzoek is tegen verdachte de verdenking gerezen dat hij films met daarop kinderpornografische afbeeldingen op zijn laptop heeft gehad en dat hij die afbeeldingen heeft verspreid door deze op zijn telefoon te zetten en aan een ander te laten zien.
De rechtbank dient de vraagt te beantwoorden of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit en verspreiding van kinderpornografische afbeeldingen.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen verklaart dat verdachte enige filmpjes waarop seksuele handelingen worden verricht met minderjarige meisjes, in bezit heeft gehad en heeft verspreid.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het bezit van kinderpornografische afbeeldingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het verspreiden van dit soort afbeeldingen heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt, zodat hij van dit deel van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging1
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beoordeling van het bewijs dienen.
Films
Op 23 januari 2009 is door de digitale recherche onderzoek gedaan naar de laptop van verdachte.2 Uit dit onderzoek is gebleken dat op de laptop onder meer een viertal films stonden die door de politie zijn voorzien van de nummers 2009-113-1-3GP-22, 2009-113-1-MP4-6, 2009-113-1-MP4-7 en 2009-113-1-MP4-31.3
Op de film met nummer 2009-113-1-3GP-22 is te zien dat een meisje, [A], geboren op [geboortedatum] 1991, een man oraal bevredigt.4 Op de films met de nummers 2009-113-1-MP4-6 en 2009-113-1-MP4-7 is te zien dat een meisje, terwijl zij naakt is, seksuele handelingen verricht met twee mannen. Beide mannen laten zich oraal door haar bevredigen en een van de mannen brengt zijn penis in haar vagina.5 Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit meisje [B] is.6 [B] is geboren op [geboortedatum] 1990.7 Op de film met nummer 2009-113-1-MP4-31 is te zien dat het truitje van een meisje, [C], geboren op [geboortedatum] 1991, door een jongen wordt beetgepakt en naar beneden wordt getrokken waardoor haar borst zichtbaar wordt.8
Periode
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geregeld bestanden van de computer van zijn broer op zijn computer zette en dat hij, toen hij een keer in de submappen van die bestanden keek, zag dat er een lijst met films op stond. Vervolgens heeft hij twee van de films geopend. Eén daarvan was de film waarin [B] seksuele handelingen verrichtte. Ter terechtzitting heeft verdachte verder gezegd dat hij niet meer precies wist wanneer hij die films had gezien. Wat hij daarover op 7 en 8 juli 2009 tegenover de politie heeft verklaard, namelijk dat de films toen al twee à drie jaar op zijn computer stonden, is juist, aldus verdachte.9
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte in elk geval op 1 juli 2007 wist dat de films op zijn computer stonden en dat de films dus vóór 1 juli 2007 moeten zijn gemaakt.
Kinderpornografie
Uit de hiervoor vermelde geboortedata van de meisjes [A], [B] en [C] volgt, dat zij de leeftijd van 18 jaren nog niet hadden bereikt toen de films werden gemaakt. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de films vanwege de leeftijd van de meisjes en de handelingen die zij op de films verrichten, zijn aan te merken als kinderpornografie in de zin van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht.
Conclusie ten aanzien van bezit kinderpornografie
De rechtbank acht op grond van de in het voorgaande beschreven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 juli 2007 tot en met 23 januari 2009 schuldig heeft gemaakt aan het bezit van kinderpornografie.
Hoewel verdachte de betreffende filmpjes heeft verkregen via (en vermoedelijk met instemming van) zijn broer, is de rechtbank niet gebleken van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden, dat verdachte kan worden verweten dat hij dit feit in vereniging met zijn broer heeft gepleegd. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Verspreiden kinderpornografie
Verdachte heeft tijdens zijn verhoren bij de politie op 8 en 9 juli 2009 verklaard dat hij de film waarop [B] te zien is, op zijn telefoon heeft gezet en dat hij deze aan een ander, ene [D], heeft laten zien. De rechtbank acht alleen deze bekennende verklaring niet voldoende voor het bewijs dat de in de tenlastelegging opgenomen films op de telefoon van verdachte hebben gestaan en dat hij deze aan een ander heeft getoond. De politie heeft de door verdachte genoemde [D] als getuige gehoord, maar die heeft ontkend dat hij verdachte kende of het filmpje heeft gezien. Voorts is de telefoon waar de films op zouden staan nooit aangetroffen. De inhoud van de chatgesprekken tussen verdachte en zijn broer over het tonen van 'gangbang' films door verdachte aan een ander kan niet dienen als steunbewijs. Uit deze chatgesprekken valt namelijk niet af te leiden over welke films gesproken wordt en bovendien komt ook die informatie van verdachte zelf. Ander steunbewijs is niet voorhanden.
Dit brengt met zich mee dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte de films heeft verspreid. De rechtbank zal verdachte van dit deel van het hem ten laste gelegde dan ook vrijspreken.
Verhoor verdachte bij de politie
Nu de rechtbank de verklaring van verdachte, zoals hij die bij de politie heeft afgelegd, niet voor het bewijs gebruikt, behoeft het verweer van verdachte, dat die verklaring niet betrouwbaar is omdat die onder druk van de verhorende rechercheurs is afgelegd, geen nadere bespreking.
3.5 De bewezenverklaring
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat verdachte:
in de periode van 1 juli 2007 tot en met 23 januari 2009 te [woonplaats] en te [plaats], een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten:
film 2009-113-1-3GP-22, waarop is te zien dat een meisje, [A], dat de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, een man oraal bevredigt;
en
films 2009-113-1-MP4-6 & 2009-113-1-MP4-7, waarop is te zien dat een meisje, [B], dat de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, seksuele handelingen verricht met twee mannen. Het meisje is geheel ontbloot. Beide mannen laten zich oraal door haar bevredigen en een van de mannen brengt zijn penis in haar vagina;
en
film 2009-113-1-MP4-31, waarop is te zien dat van een meisje, [C], dat de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, het truitje door een jongen wordt beetgepakt en naar beneden getrokken waardoor haar borst zichtbaar in beeld komt;
bij welke vorenbedoelde afbeeldingen telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, in bezit heeft gehad.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht verdachte op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden beslissing is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft over een periode van ruim anderhalf jaar vier films van naar de letter van de wet kinderpornografische aard, in zijn bezit gehad. Het gaat om films die door zijn broer zijn gemaakt en waarop is te zien dat meisjes die jonger dan 18 jaar zijn, (vrijwillig) seksuele handelingen verrichten met onder meer verdachtes broer. Bij het bepalen van de strafmaat gaat de rechtbank uit van de verklaring van verdachte, dat hij een deel van deze films één keer kort heeft bekeken en dat hij daarna heeft verzuimd deze films van zijn computer te halen, nu die verklaring geen weerlegging vindt in het dossier. Dat de films door verdachtes broer en diens mededaders onder andere zouden zijn gebruikt om klanten te werven voor prostitutiedoeleinden, zoals door de officier van justitie - zonder nadere onderbouwing in het onderhavige dossier - naar voren is gebracht, kan niet aan verdachte worden verweten.
Het verwijt dat verdachte dus kan worden gemaakt is dat hij deze vier films één keer heeft bekeken en dat hij ze daarna niet van zijn computer heeft verwijderd, terwijl hij dat volgens de wet wel verplicht was.
De bepaling van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht beoogt jeugdigen te beschermen tegen seksueel misbruik en de exploitatie daarvan. Verdachte heeft aan dergelijk misbruik, gelet op het voorgaande en bezien tegen de achtergrond van andere kinderpornografiezaken waar de rechtbank geregeld een oordeel over dient te vellen, slechts in zeer beperkte mate bijgedragen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Justitieel documentatieregister (strafblad) betreffende verdachte van 23 februari 2012. Hieruit blijkt dat verdachte tot die datum niet wegens enig ander feit met politie of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank houdt eveneens rekening met het tijdsverloop tussen de aanvang van de vervolging en de uiteindelijke berechting van verdachte. De berechting van een zaak in eerste aanleg dient in beginsel te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de vervolging, de zogeheten 'redelijke termijn' als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank neemt hierbij als uitgangspunt de datum van 8 juli 2009, toen verdachte voor het eerst is verhoord over de kinderpornografische afbeeldingen. Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan zes maanden. Ook dit zal de rechtbank meewegen bij het bepalen van de strafmaat.
Zoals ter terechtzitting voorts door de verdediging aangevoerd en door de officier van justitie niet is weersproken, was al voor het uitbrengen van de dagvaarding tegen verdachte bekend dat in de verhoren van de slachtoffers van de ten laste gelegde mensenhandel de naam van verdachte in het geheel niet was gevallen. Kennelijk had het onderzoek naar de mensenhandel tot dan noch daarna enig voor verdachte belastend materiaal opgeleverd aangezien de officier van justitie de vervolging van verdachte voor deze zaak niet heeft willen doorzetten. Dat verdachte gedurende lange tijd tevens de mensenhandelzaak boven zijn hoofd had hangen, maakt de inbreuk op zijn belang bij een berechting binnen redelijke termijn nog groter. Ook die omstandigheid betrekt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat.
Verdachte studeert inmiddels rechten. Hij heeft zijn Bachelor diploma behaald en is voornemens om een Master te volgen. Dat de onderhavige zaak - inclusief de verdenking van mensenhandel - op zijn strafblad komt te staan, treft hem derhalve al zwaar. Het is immers niet uitgesloten dat het verdachte na zijn studie zal beperken in zijn beroepskeuze. Ook hiermee houdt de rechtbank rekening bij het bepalen van de strafmaat.
Dit alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat toepassing dient te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaring Omtrent het Gedrag
Daarnaast merkt de rechtbank nog het volgende op.
Op basis van het thans geldende beleid wordt bij de beoordeling van een verzoek tot afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (verder: VOG) in het geval van zedendelicten een onbeperkte zogenoemde terugkijktermijn gehanteerd. Een veroordeling voor een zedendelict kan daarom in theorie levenslang een reden vormen voor de weigering tot afgifte van een VOG.
Naar het oordeel van de rechtbank zou de onderhavige schuldigverklaring in de kinderpornozaak en de vermelding van de mensenhandelzaak, geen reden mogen zijn om de afgifte van een VOG te weigeren aan verdachte. De rechtbank baseert dat met name op de geringe ernst van het verwijt, alsmede op de benadeling van verdachte door de aanpak van het openbaar ministerie in de mensenhandelzaak. Het weigeren van de afgifte van een VOG aan de verdachte op grond van - uitsluitend - de onderhavige strafzaak zou, gezien het voorgaande, een dermate grote inbreuk opleveren op het privéleven van de verdachte, dat een dergelijke beslissing naar het oordeel van de rechtbank strijdig zou zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. Met het oog hierop adviseert de rechtbank de verdachte om - zo nodig - in de toekomst bij een eventuele aanvraag van een VOG een kopie van dit vonnis mee te zenden, zodat het Centraal Orgaan VOG bij de beoordeling rekening kan houden met het oordeel van de rechtbank omtrent de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede de redenen voor de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de zaak betreffende de mensenhandel.
7. De toepasselijke wetsartikelen
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 9a, 57 en 240b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank,
ten aanzien van feit 1 primair en feit 1 subsidiair:
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman en mr. A.M.G. van de Kragt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. van Beek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL 1583/2009/1893, van de regiopolitie Haaglanden, gedateerd 10 februari 2011, met bijlagen (doorgenummerd van blz. 1 tot en met 194.
2 Proces-verbaal, p. 105-109; proces-verbaal, p. 4, 2e alinea.
3 Een geschrift, bijlage filmoverzicht [verdachte], p. 194.
4 Proces-verbaal van bevindingen, p. 121.
5 Proces-verbaal van bedingen, p. 115-118.
6 Verklaring verdachte ter terechtzitting.
7 Proces-verbaal van bevindingen, p. 125, 2e alinea.
8 Proces-verbaal van bevindingen, p. 119-120.
9 Verklaring verdachte ter terechtzitting.