ECLI:NL:RBSGR:2012:BW3357

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/9812
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting en verlenging van vreemdelingenbewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, op 16 april 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlenging van de vreemdelingenbewaring van eiser, geboren in 1968 en van Surinaamse nationaliteit. Eiser was op 1 september 2011 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eerdere beroepen tot opheffing van de bewaring waren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 23 februari 2012 een besluit tot verlenging van de bewaringstermijn was genomen, ingaande op 2 maart 2012, waartegen eiser op 22 maart 2012 beroep heeft ingesteld en schadevergoeding heeft verzocht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de benodigde documentatie voor de uitzetting van eiser ontbreekt en dat verweerder nog bezig is om deze documenten via de Surinaamse autoriteiten te verkrijgen. De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van documentatie een legitieme grond vormt voor de verlenging van de bewaring, en dat de wettelijke bepalingen geen vereiste stellen voor concrete aanwijzingen dat de autoriteiten van het land van uitzetting binnen korte tijd overgaan tot afgifte van een document voor grensoverschrijding. Dit zou in strijd zijn met de mogelijkheid om de bewaring na zes maanden met maximaal twaalf maanden te verlengen.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser de verplichting heeft om mee te werken aan zijn uitzetting, wat verder gaat dan alleen het aanvragen van een laissez-passer. Eiser moet ook documenten overleggen die het onderzoek naar zijn nationaliteit en identiteit kunnen bespoedigen. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende heeft meegewerkt aan zijn uitzetting, wat de verlenging van de maatregel rechtvaardigt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter R.J.A. Schaaf in aanwezigheid van griffier P. Bijen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/9812
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2012
inzake
[eiser],
geboren op [datum] 1968,
van Surinaamse nationaliteit,
verblijvende te Zaandam in de penitentiaire inrichting (detentieboot),
eiser,
gemachtigde mr. A.J. Eertink,
tegen
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder.
<b>Procesverloop</b>
Op 1 september 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 20 september 2011, 9 november 2011 en 27 februari 2012 zijn eerdere beroepen strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring ongegrond verklaard.
Op 23 februari 2012 heeft verweerder een besluit tot verlenging van de bewaringstermijn genomen, ingaande op 2 maart 2012.
Eiser heeft op 22 maart 2012 beroep tegen dit besluit ingesteld. Voorts heeft hij om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 26 maart 2012 een voortgangsrapportage ingezonden. Eiser heeft hierop gereageerd bij fax van 28 maart 2012.
De rechtbank heeft vervolgens het vooronderzoek gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven.
<b>Overwegingen</b>
1. Eiser betwist de gronden van het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn.
2. Niet in geschil is dat de benodigde documentatie ontbreekt en dat verweerder nog doende is om dergelijke documenten via de Surinaamse autoriteiten in zijn bezit te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit gegeven al dat het ontbreken van documentatie aan de verlenging van de bewaring na zes maanden ten grondslag kan worden gelegd.
3. Op zich is juist dat een maatregel van bewaring na zes maanden in beperkte mate verlengd kan worden. De beperking zit hierin dat de uitzetting meer tijd zal vergen op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of op grond dat de voor uitzetting benodigde documenten uit derde landen nog ontbreken. Voorts is de duur van de verlenging beperkt tot maximaal 12 maanden. Artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 en artikel 15, vijfde en zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn bieden geen aanknopingspunten voor het standpunt dat er concrete aanwijzingen dienen te zijn dat de autoriteiten van het land waarnaar de vreemdeling wordt uitgezet binnen niet al te lange tijd overgaan tot de afgifte van een document voor grensoverschrijding. Dit zou in strijd komen met de mogelijkheid om de bewaring na zes maanden met maximaal 12 maanden te verlengen. De rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, volgt op dit onderdeel dan ook niet de uitspraak van de nevenzittingsplaats Amsterdam van 10 januari 2012, LJN: BV1735.
4. Op eiser rust de verplichting om mee te werken aan zijn uitzetting. Deze verplichting reikt verder dan medewerking verlenen aan de aanvraag tot verstrekking van een laissez passer en een presentatie. Van eiser mag ook verwacht worden dat hij documenten overlegt die het onderzoek naar zijn nationaliteit en identiteit kunnen bespoedigen. Dat de Surinaamse autoriteiten inmiddels over een kopie van zijn verlopen paspoort beschikken, ontslaat eiser niet van de verplichting om al datgene te doen wat zijn uitzetting kan bespoedigen. Door op dit vlak geen inspanningen te verrichten, werkt hij in zoverre niet mee. Verweerder heeft dit aan de verlenging van de maatregel ten grondslag kunnen leggen.
5. Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard. Het ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslist wordt als volgt.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf als rechter in tegenwoordigheid van P. Bijen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2012.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen
<HR NOSHADE>
<i>Tegen deze uitspraak kan binnen één week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. .</i>
Afschrift verzonden: