ECLI:NL:RBSGR:2012:BW2966

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/9859
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van een Oekraïense eiseres

In deze zaak gaat het om een beroep van een Oekraïense eiseres tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 13 april 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, die is geregistreerd onder AWB 12/9859. De eiseres had eerder, op 4 februari 2011, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 14 februari 2011 werd afgewezen. Dit besluit werd door de rechtbank op 14 maart 2011 ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelt nu dat deze afwijzing ook als terugkeerbesluit moet worden beschouwd. Aangezien de eiseres niet heeft aangetoond dat zij de Europese Unie heeft verlaten na deze datum, blijft het terugkeerbesluit van kracht.

De rechtbank oordeelt dat het terugkeerbesluit van 22 maart 2011 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt, waardoor het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard. Wat betreft het inreisverbod, dat voortvloeit uit het terugkeerbesluit, stelt de rechtbank vast dat dit inreisverbod niet is opgenomen in artikel 75 van de Vreemdelingenwet. Dit betekent dat er geen rechtstreeks beroep mogelijk is tegen het inreisverbod, maar dat er bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank besluit daarom om het beroep tegen het inreisverbod door te zenden aan de verweerder voor behandeling als bezwaar.

De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 12/9859
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], geboren op [1979], van gestelde Oekraïense nationaliteit, eiseres
gemachtigde: mr. P.R. Klaver, advocaat te Bergen op Zoom,
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. S.Faddach
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2012 heeft verweerder aan eiseres het besluit opgelegd dat zij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Het besluit omvat tevens een inreisverbod voor de periode van twee jaar.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2012. Eiseres is niet verschenen. Haar gemachtigde is met bericht niet verschenen, maar heeft bij faxbericht van 30 maart 2012 gronden ingediend. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres voert aan dat het niet noodzakelijk was om aan haar een terugkeerbesluit en inreisverbod op te leggen. Eiseres stelt dat zij niet is gehoord en dat verweerder het besluit niet heeft gemotiveerd. Ten aanzien van de duur van het inreisverbod voert eiseres aan dat de ernst van de situatie deze niet noodzakelijk maakt en dat geen rekening is gehouden met medische en andere humanitaire factoren.
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 4 februari 2011 een aanvraag heeft ingediend voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 14 februari 2011 is deze aanvraag afgewezen en is tevens aan eiseres te kennen gegeven dat zij Nederland dient te verlaten. Bij uitspraak van 14 maart 2011 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats onder meer het beroep tegen het besluit van 14 februari 2011 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze afwijzing tevens als terugkeerbesluit te worden aangemerkt. Nu is gesteld noch gebleken dat eiseres na 14 februari 2011 de Europese Unie heeft verlaten, is dit terugkeerbesluit nog steeds van kracht. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het terugkeerbesluit van 22 maart 2011 niet als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan gelden. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het terugkeerbesluit, dient daarom niet ontvankelijk te worden verklaard.
3. Nu het terugkeerbesluit, waarin het inreisverbod is vervat, niet als besluit kan worden aangemerkt, is het inreisverbod naar het oordeel van de rechtbank geen onderdeel van een besluit, maar een zelfstandig besluit.
4. De rechtbank stelt vast dat het inreisverbod niet is opgenomen in artikel 75 van de Vw, zodat tegen een inreisverbod geen rechtstreeks beroep, maar bezwaar openstaat. De rechtbank zal het beroep, voor zover dat is gericht tegen het inreisverbod, aan verweerder doorzenden om als bezwaar te worden behandeld.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk;
- zendt het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, door aan verweerder om dit als bezwaar te behandelen;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.E. Scheepers-Van Die, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 april 2012.
griffier rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de maatregel van bewaring, kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.