ECLI:NL:RBSGR:2012:BW2715

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/39458
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating en uitlevering van vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet en Uitleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 maart 2012 uitspraak gedaan in een procedure waarbij de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is afgewezen. Eiser, van Somalische nationaliteit, had eerder in de Verenigde Staten gewoond en was in Nederland aangekomen na een periode in Somalië. De rechtbank oordeelde dat de procedure over toelating samenloopt met een uitleveringsprocedure, waarbij de Uitleveringswet prevaleert boven de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de vraag of tot uitzetting kan worden overgegaan, samenhangt met de beslissing over de uitlevering. In dit geval was de uitlevering van eiser aan de Verenigde Staten al goedgekeurd door de minister van Veiligheid en Justitie, die had gemotiveerd dat dit niet zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser had geen rechtens te respecteren belang bij de beoordeling van zijn aanvraag, aangezien de uitlevering al had plaatsgevonden en er geen rechtsmiddelen waren aangewend tegen de beslissing van de minister. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/39458
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1968], van Somalische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te ‘s-Gravenhage.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 25 december 2008 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 27 oktober 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2011. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was mr. B. Stapert, advocaat te Amsterdam, als getuige ter zitting aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Asielrelaas
Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
Eiser heeft vanaf 1993 tot 2008 in de Verenigde Staten gewoond. Hij beschikte daar over een verblijfsvergunning, een zogenaamde ‘green card’. Hij is van 20 januari 2008 tot 18 april 2008 in Somalië geweest. In die periode is eiser getrouwd. Hij werd door gewapende bandieten van de Marehan stam benaderd omdat ze dachten dat hij veel geld had. Eiser heeft 1500 dollar betaald en is vervolgens gevlucht en teruggekeerd naar de Verenigde Staten. Hij heeft daar tot 26 november 2008 verbleven. Eiser is uit de Verenigde Staten vertrokken in verband met de economische situatie daar. Hij is een maand in Saoedi-Arabië geweest en vervolgens naar Nederland gereisd. Eiser vreest bij terugkeer naar de Verenigde Staten dat hij in de gevangenis terecht zal komen omdat hij te lang in het buitenland heeft verbleven en omdat hij zijn ‘green card’ heeft vernietigd.
Overwegingen
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Op 8 november 2009 is eiser op verzoek van de Verenigde Staten aangehouden. De Amerikaanse autoriteiten hebben verzocht om de uitlevering van eiser in verband met een verdenking van aan terrorisme gerelateerde delicten. Bij uitspraak van 31 mei 2010 heeft de rechtbank het verzoek toelaatbaar geacht. Het beroep in cassatie tegen deze uitspraak is bij arrest van 15 februari 2011 door de Hoge Raad der Nederlanden verworpen (LJN: BO9998). Bij beschikking van
14 juli 2011 heeft de minister voor Veiligheid en Justitie vervolgens besloten de uitlevering van eiser toe te staan. Tegen deze beschikking zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Op
11 augustus 2011 is eiser daadwerkelijk uitgeleverd aan de Verenigde Staten.
2.1. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder i, van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling in een land van eerder verblijf zal worden toegelaten totdat hij elders duurzame bescherming zal hebben gevonden.
2.2. Verweerder heeft zijn beleid met betrekking tot deze bepaling neergelegd in paragraaf C4/3.9 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Volgens het beleid wordt een asielaanvraag op grond van deze bepaling afgewezen indien de vreemdeling vanuit zijn land van herkomst niet rechtstreeks naar Nederland is gekomen en voor zijn komst in een ander land genoegzame bescherming genoot of had kunnen genieten tegen refoulement, hij in dat land verbleef onder ter plaatse als niet abnormaal aan te merken omstandigheden en gebleken is dat dit land hem zal toelaten totdat hij elders duurzame bescherming zal hebben gevonden.
3. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag afgewezen met toepassing van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder i, van de Vw 2000, omdat is gebleken dat eiser vanaf 1993 tot 2008 in de Verenigde Staten heeft gewoond en in het bezit was van een zogenaamde ‘green card’.
4.1. De rechtbank ziet zich ambtshalve geplaatst voor de vraag of eiser nog een rechtens te respecteren belang heeft bij de beoordeling van het onderhavige beroep tegen de afwijzing van de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser is immers na de afwijzing van zijn aanvraag uitgeleverd aan de Verenigde Staten.
4.2. Eiser heeft aangevoerd dat hij wel degelijk een rechtens te respecteren belang heeft bij de beoordeling van het beroep, nu eisers uitlevering aan de Verenigde Staten zal leiden tot schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), hetzij in de Verenigde Staten zelf, dan wel indirect door uitzetting naar Somalië.
4.3. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. In een geval als hier aan de orde, waarin de procedure over toelating samenloopt met een uitleveringsprocedure, prevaleert de Uitleveringswet als bijzondere regeling boven de Vw 2000. De vraag of tot uitzetting kan worden overgegaan lost zich dan op in de beslissing over de uitlevering. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 juli 2004 (LJN: AQ5615). In dit geval is de procedure over de uitlevering inmiddels geëindigd en is bij beschikking van 14 juli 2011 besloten de uitlevering toe te staan. In die beschikking heeft de minister van Veiligheid en Justitie uitgebreid gemotiveerd dat eisers uitlevering naar de Verenigde Staten niet zal leiden tot een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. Tegen deze beschikking zijn verder geen rechtsmiddelen aangewend. Gelet hierop heeft eiser dan ook geen rechtens te respecteren belang bij een toetsing van het besluit tot afwijzing van zijn aanvraag op dit onderdeel.
4.4. Ook de beoordeling van de vraag of eiser een risico loopt om na afloop van zijn strafzaak door de Amerikaanse autoriteiten uitgezet te worden naar Somalië dient, gelet op de genoemde uitspraak van de Afdeling, in het kader van de uitleveringsprocedure plaats te vinden. Op dat onderdeel is dan ook geen procesbelang (meer) aanwezig van de kant van eiser. Bovendien is op dit moment in het geheel niet duidelijk wat de uitkomst zal zijn van eisers strafrechtelijke procedure in de Verenigde Staten en dus evenmin welke gevolgen dit zal hebben voor eiser. In ieder geval is in deze procedure onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiser, of hij nu wel of niet veroordeeld wordt, door de Amerikaanse autoriteiten zal worden uitgezet naar Somalië. Eiser heeft er weliswaar in algemene zin op gewezen dat gelet op de “Patriot Act” niet kan worden uitgesloten dat eiser zal worden uitgezet, maar hij heeft niet nader onderbouwd dat dit risico in dit concrete geval aanwezig is.
De rechtbank acht in dit verband van belang dat de Amerikaanse autoriteiten blijkens een zich in het dossier bevindende brief van het US Department of Justice hebben toegezegd dat zij de Nederlandse autoriteiten ervan op de hoogte zullen stellen indien het voornemen zou ontstaan om eiser naar Somalië uit te zetten. Mocht deze situatie zich voordoen, dan zal eiser - voor zover op dat ogenblik nog gewenst - alsnog een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 kunnen indienen, waarop verweerder dan zal dienen te beslissen.
5. De conclusie is dan ook dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van het onderhavige beroep. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/39458,
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter, en H.J. Dondorp en J.J.P. Bosman, rechters, in aanwezigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: LFF
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.