ECLI:NL:RBSGR:2012:BW2711
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.J. Paris
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van het vaderschap en de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit
In deze zaak verzocht [verzoeker] de rechtbank om vast te stellen dat hij sinds zijn geboorte, althans vanaf 15 mei 2001, de Nederlandse nationaliteit bezit. [verzoeker] is geboren in 1984 als natuurlijk kind van een Duitse moeder en een Nederlandse vader, wiens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld door het Amtsgericht Wedding op 22 maart 2001. De vader heeft [verzoeker] echter nooit erkend en is op 28 augustus 2007 overleden. De Minister van Buitenlandse Zaken had eerder de paspoortaanvraag van [verzoeker] afgewezen, omdat hij niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. De IND heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen, met de argumentatie dat de buitenlandse gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet leidt tot verkrijging van de Nederlandse nationaliteit onder de toen geldende Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (WNI). De officier van justitie heeft zich aangesloten bij de conclusie van de IND.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de WNI een limitatieve opsomming geeft voor de verkrijging van het Nederlanderschap. De familierechtelijke relatie die ontstaat door de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is niet opgenomen in deze opsomming. Pas per 1 april 2003 is deze mogelijkheid opgenomen in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), maar deze wet heeft geen terugwerkende kracht. De rechtbank concludeert dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen, omdat de juridische basis voor het verkrijgen van de nationaliteit niet aanwezig is. De beschikking is gegeven door mr. R.J. Paris en openbaar uitgesproken op 5 april 2012.