Zittinghoudende te Amsterdam
V-nummers: [V-nr], [V-nr] en [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
[eiseres],
geboren op [1971], eiseres, mede namens haar kinderen:
[kind 1], geboren op [1994], en
[kind 2], geboren op [1995],
allen van Azeri nationaliteit, hierna samen te noemen: eisers
gemachtigde: mr. M. Spapens, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. Hollebrandse, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 2 oktober 2009 heeft verweerder de aanvraag van eisers van 7 februari 2008 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 29 oktober 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2011 en op 15 februari 2012. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig een tolk in de Azeri taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Asielrelaas
Eisers hebben het volgende relaas aan hun aanvraag ten grondslag gelegd. Eiseres werkte als nieuwslezeres voor de Azerbeidjaanse staatsomroep, die tot augustus 2006 werd geleid door het parlementslid [persoon 1]. [persoon 1] werd ontslagen en vervangen door [persoon 2]. Eiseres werd vervolgens overgeplaatst naar de radio. In september 2006 werd zij er door [persoon 2] (vals) van beschuldigd dat zij het nieuws verkeerd had voorgelezen, in het nadeel van de regering. Zij werd vervolgens driemaal opgeroepen om bij de politie te verschijnen, op 27 september 2006, 25 februari 2007 en 19 september 2007. Zij werd door de politie onder druk gezet om een verklaring voor te lezen op radio of televisie dat haar voormalige baas [persoon 1] hen - toen hij nog bij de Staatsomroep werkte - aanzette om negatief over de regering te berichten. Eiseres wilde dit niet omdat dit niet waar was. Bij haar derde bezoek aan de politie werd ze mishandeld en verkracht en heeft ze toegestemd de verklaring voor te lezen. Daarover zijn geen nadere afspraken gemaakt. Op 7 november 2007 is haar zoon [kind 2] ontvoerd. Eiseres werd gebeld door de ontvoerders en heeft wederom toegestemd de verklaring voor te lezen. Op 9 november 2007 is de zoon vrijgelaten en is het gezin met behulp van een vriendin gevlucht.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 31, tweede lid onder f, van de Vw 2000.
2. Verweerder heeft aan eiseres tegengeworpen dat zij toerekenbaar geen documenten ter staving van haar identiteit, nationaliteit en reisroute heeft overgelegd, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000. Daaraan heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft haar identiteitskaart thuis laten liggen en zij heeft evenmin het in 2007 aan haar verstrekte paspoort overgelegd. Zij heeft geen enkel indicatief bewijs van haar reisroute overgelegd. Ook heeft zij geen consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen over haar reis afgelegd. Zo heeft zij niet kunnen verklaren met welke vliegtuigmaatschappij en welke vlucht zij naar Nederland is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid kan worden gevolgd in dat standpunt. Hetgeen eiseres hier tegenin heeft gebracht - dat zij uit angst niet aan haar ouders durft te vragen de identiteitskaart alsnog op te sturen en dat zij afhankelijk was van haar reisagent - maakt niet dat het niet aan eiseres valt toe te rekenen dat zij voornoemde documenten niet heeft overgelegd. Verweerder heeft daarom in redelijkheid de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 tegengeworpen.
3. Volgens paragraaf C14/2.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 dient, indien sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000, van de verklaringen van de vreemdeling een positieve overtuigingskracht uit te gaan om de verklaringen alsnog als aannemelijk te beschouwen.
4. Aan de orde is daarom de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat van het relaas van eiseres geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Verweerder heeft aan dat standpunt een ten aanzien van eiseres opgemaakt individueel ambtsbericht (iab) van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 4 augustus 2009, aangevuld op 2 oktober 2009, ten grondslag gelegd. Uit dit iab blijkt dat eiseres onjuiste verklaringen heeft afgelegd.
5. Een iab van het ministerie van Buitenlandse Zaken is een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Een dergelijk advies dient op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Verweerder mag daarom bij de beoordeling van de aanvraag in beginsel van het advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
6. Eiseres heeft de inhoud van het iab betwist en ter onderbouwing daarvan in de beroepsfase een groot aantal stukken overgelegd. Verweerder heeft ter zitting van 15 februari 2012 betoogd dat deze stukken niet op grond van artikel 83 van de Vw 2000 bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken. Verweerder heeft daartoe, onder verwijzing naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 juni 2011 (201102129/V2) en 9 februari 2012 (LJN: BV 3719), aangevoerd dat alle stukken op verzoek van eiseres zijn opgemaakt en sommige dateren van lange tijd na het bestreden besluit, terwijl niet valt in te zien waarom deze niet eerder zijn overgelegd. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Eiseres heeft in de aanvraagfase stukken overgelegd ter onderbouwing van haar relaas. Op grond van die stukken heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken (mede) onderzoek gedaan, wat heeft geresulteerd in het iab. Om de conclusies uit het iab te kunnen betwisten, heeft eiseres vervolgens nieuwe stukken opgevraagd in Azerbeidzjan. Deze situatie - waarbij het ministerie van Buitenlandse Zaken ten aanzien van het relaas van eiseres bronnen heeft geraadpleegd en eiseres daar vervolgens haar bronnen tegenover heeft gesteld - is naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk te stellen met de gevallen uit de rechtspraak waar verweerder naar verwijst. Het vereiste dat de in beroep overgelegde stukken niet ten behoeve van de procedure opgemaakt mogen zijn, leidt er in de onderhavige situatie toe dat eiseres geen mogelijkheden zou hebben om het iab te betwisten. Van belang is voorts dat het iab dateert van twee maanden voor de bestreden beschikking. De rechtbank is van oordeel - gelet op de aard van de op te vragen informatie - dat eiseres niet kan worden tegengeworpen dat zij in die korte periode geen stukken heeft kunnen overleggen, noch dat zij op dat moment nog niet gedetailleerd kon aankondigen welke stukken nog te verwachten waren. De rechtbank is daarom van oordeel dat de in de beroepsfase overgelegde documenten op grond van artikel 83 van de Vw 2000 bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken.
7.1. Eiseres heeft in de aanvraagfase twee oproepen overgelegd om bij de politie te verschijnen, van 21 februari 2007 en 14 september 2007. Dit betreft de oproepen voor de tweede en de derde keer dat eiseres volgens haar relaas op het politiebureau is geweest, op
25 februari 2007 en op 19 september 2007. Die laatste keer stelt zij te zijn mishandeld en verkracht. Uit het iab blijkt dat deze oproepen echt zijn en dat zij op genoemde data op het politiebureau heeft moeten verschijnen.
In het iab is ten aanzien daarvan verder opgenomen dat is gebleken dat eiseres beide keren werd opgeroepen als slachtoffer van een conflict met haar buurvrouw [persoon 3].
7.2. Eiseres heeft aangevoerd dat zij nooit een conflict met de buren heeft gehad en geen [persoon 3] kent. Eiseres heeft bij de beroepsgronden van 2 maart 2010 en van 16 juni 2010 verklaringen van buren overgelegd dat zij de genoemde persoon evenmin kennen. Ook heeft zij een bewijs van inschrijving overgelegd van de woningbouwvereniging waarin melding wordt gemaakt van een akte, die door de buren is samengesteld, waaruit blijkt dat in de straat waar eiseres woonde en in de buurt van die straat niemand met de naam [persoon 3] is ingeschreven of ingeschreven is geweest. Eiseres heeft aangevoerd dat, voor zover het iab is gebaseerd op informatie van de autoriteiten, daaraan geen waarde kan worden gehecht, nu eiseres door bij de autoriteiten werkzame personen is verkracht en mishandeld en zij om die reden niet de ware toedracht van de oproepingen zullen prijsgeven. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er een fictief conflict met een fictief persoon is opgevoerd.
7.3. De rechtbank stelt vast dat eiseres verklaringen heeft overgelegd van buurtbewoners waaruit blijkt dat zij de in het iab genoemde persoon niet kennen. Het iab bevat naast de enkele vaststelling dat er sprake zou zijn van een conflict geen nadere feiten, bijvoorbeeld over de aard van het conflict of wanneer dit heeft plaatsgevonden. Zoals blijkt uit de onderliggende stukken van het iab hebben de geraadpleegde bronnen (bron 1, 2 en 5) ten aanzien van het bestaan van voornoemd conflict geen buurtonderzoek verricht. Daarbij is van belang dat dezelfde bronnen bij de beantwoording van vraag 5 van het iab - of eiseres op het door haar genoemde adres heeft gewoond - wel buurtonderzoek hebben verricht en met buren van eiseres hebben gesproken. Uit de gecensureerde stukken die de rechtbank heeft ingezien, blijkt dat de informatie uit het iab niet door buurtbewoners, bekenden van eiseres of van [persoon 3], of door [persoon 3] zelf is bevestigd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het iab op dit punt onvolledig is. Het enkele feit dat de door eiseres overgelegde verklaringen van buren geen informatie uit objectieve bron zijn, zoals door verweerder is aangevoerd, kan daar niet aan afdoen gelet op het hiervoor weergegeven samenstel van omstandigheden en mede in aanmerking genomen dat er voor eiseres geen andere mogelijkheden bestonden om het iab op dit punt te betwisten.
8. Verder heeft eiseres gedurende de aanvraagfase een (origineel) krantenartikel van de krant Musavat overgelegd van 7 november 2007, waaruit blijkt dat de zoon van eiseres [kind 2] vermist was. Bij de zienswijze is een artikel overgelegd uit de Musavat van
10 november 2007 waarin is meegedeeld dat de zoon weer terecht is. Tussen partijen is niet in geschil dat er in de periode van 7 tot en met 10 november 2007 artikelen over de - met naam genoemde - zoon van eiseres in de Musavat hebben gestaan. Verweerder heeft dit niet bestreden. In het iab is geconcludeerd dat er in de periode 7 - 10 november 2007 geen artikelen met betrekking tot de ontvoering van de zoon in de Musavat hebben gestaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze informatie juist is, omdat de artikelen gaan over de vermissing en niet over de ontvoering van de zoon. De rechtbank is echter met eiseres van oordeel dat het bevreemdingwekkend is dat de bronnen van het iab in het geheel niet hebben vermeld dat er in de genoemde periode wel artikelen over de zoon van eiseres in de Musavat zijn verschenen. Naar het oordeel van de rechtbank is ook dit een aanknopingspunt voor twijfel aan de volledigheid van het iab.
9. Verder is in het iab (vraag 3) navraag gedaan naar de voormalige functie van eiseres bij de staatstelevisie. Bevestigd is dat eiseres daar in de door haar genoemde periode heeft gewerkt, eerst voor de televisie en vervolgens voor de radio. Vervolgens is gevraagd naar de reden van vertrek van eiseres en de verdere politieke carrière van [persoon 1]. De informatie op beide vragen is afkomstig van dezelfde bron (bron 1 heeft dit bevestigd verkregen van bron 3). Eiseres heeft bij de zienswijze stukken overgelegd waaruit volgt dat het antwoord op de vraag over [persoon 1], inhoudende dat hij ambassadeur in Wit-Rusland zou zijn geworden, onjuist is. Uit een email van 2 oktober 2010 blijkt dat bron 1 deze fout heeft erkend en de door eiseres naar voren gebrachte informatie, dat [persoon 1] nog steeds parlementslid is, heeft bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit afbreuk aan de betrouwbaarheid van de informatie die bron 1 heeft verkregen van bron 3. Aan het overige gedeelte van het antwoord op vraag 3 van het iab kan daarom ook niet de door verweerder gewenste waarde worden gehecht.
10. Uit het voorgaande volgt dat het iab het relaas van eiseres op verschillende punten ondersteunt en dat eiseres ten aanzien van voornoemde punten waarop het iab haar relaas bestrijdt voldoende concrete aanknopingspunten heeft aangedragen om te concluderen dat het iab onvolledig is. Onder deze omstandigheden heeft verweerder niet in redelijkheid onder verwijzing naar het iab kunnen oordelen dat van het relaas van eiseres geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
11. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
13. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50,-- (zegge: duizend tweeënnegentig euro en vijftig cent), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MP
Coll.: AvT
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.