RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/9346 (voorlopige voorziening)
AWB 12/9342 (beroep)
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2012
[verzoeker],
geboren op [datum] 1990,
van Somalische nationaliteit,
verblijvende te [plaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. M.J.C. van den Hoff,
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. D.B. Deckers.
Bij besluit van 19 maart 2012 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) afgewezen. Voorts is aan verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Verzoeker heeft op 19 maart 2012 tegen dit besluit beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende het beroep een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 3 april 2012, waar verzoeker is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker eerder, te weten op 28 september 2009, een asielaanvraag heeft gedaan. Bij besluit van 12 maart 2010 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 22 december 2010, AWB 10/13374, heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep van verzoeker is bij uitspraak van 20 april 2011, 201100782/1/V2, door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) kennelijk ongegrond verklaard. Hierdoor staat het besluit van 12 maart 2010 in rechte vast.
5. Aan de onderhavige aanvraag heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat hij afkomstig is uit [plaatsnaam 1] in Centraal- en Zuid-Somalië. Dit gebied was ten tijde van zijn vertrek in juni 2009 in handen van Al Shabaab. Verzoeker stelt zich bij terugkeer niet te kunnen handhaven onder dit regime. In beroep heeft hij zijn verklaring gewijzigd, in die zin dat [plaatsnaam 1] ten tijde van zijn vertrek niet onder controle was van Al Shabaab, maar van Hizbul Islam. Verzoeker had indertijd problemen ondervonden van Al Shabaab en veronderstelde daarom dat [plaatsnaam 1] onder controle van Al Shabaab stond. Verzoeker beroept zich in dit verband op informatie uit een e-mailbericht van 16 maart 2012 van [naam 1], Policy & Protection van UNOCHA Somalia, UN Somalia, en op een e-mailbericht van 20 maart 2012 van VluchtelingenWerk, met daarin vervat een e-mailbericht van 19 maart 2012 van [naam 2], Senior Security Information Analyst, Somalia SIOC, Mogadishu.
6. Onder verwijzing naar het onherroepelijke besluit van 12 maart 2010 hecht verweerder geen geloof aan de verklaring van verzoeker dat [plaatsnaam 1] in juni 2009 in handen was van Hizbul Islam. Uit dit besluit blijkt voorts dat geen geloof wordt gehecht aan de verklaringen van verzoeker omtrent zijn problemen met Al Shabaab. Volgens verweerder moet verzoeker in staat worden geacht zich ook thans te handhaven onder de regels van Al Shabaab.
7. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aangevoerde moet worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter inhoudelijk worden getoetst.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder, naar aanleiding van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) in de zaken Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk van 28 juni 2011, LJN: BR5143, en het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 17 mei 2011 over de situatie in Somalië, beleid heeft vastgesteld dat is neergelegd in Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2011/13 (hierna: de WBV 2011/13). In dit beleid is, voor zover hier van belang, bepaald dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit Centraal- en Zuid-Somalië en die aannemelijk maken dat zij niet in staat kunnen worden geacht zich te handhaven onder de regels van Al-Shabaab, in beginsel in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Dit geldt ook voor de personen die afkomstig zijn uit een gebied dat niet onder controle staat van Al-Shabaab, maar die dit gebied enkel kunnen bereiken via een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab.
9. Nu verzoeker afkomstig is uit Centraal- en Zuid-Somalië en heeft gesteld dat hij zich bij terugkeer niet kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab, dient WBV 2011/13 te worden aangemerkt als een voor verzoeker relevante wijziging van het recht. Gelet hierop is het beginsel dat de rechter niet opnieuw over een besluit van gelijke strekking oordeelt in zoverre het gaat om feiten waarmee het gewijzigde recht wordt ingeroepen, niet aan de orde. Aldus bestaat aanleiding voor een inhoudelijke rechterlijke toets van het bestreden besluit.
10. De voorzieningenrechter zal de e-mailberichten die verzoeker na het indienen van zijn beroep- en verzoekschrift heeft overgelegd, met toepassing van artikel 83 van de Vw bij de beoordeling betrekken. Deze e-mailberichten kunnen relevant zijn voor de beoordeling en verweerder heeft te dien aanzien ter zitting een nader standpunt kunnen innemen.
11. In het dossier is enige onduidelijkheid ontstaan over de juiste benaming van de plaats waar verzoeker vandaan komt. Verzoeker spreekt van “[plaatsnaam 1]”, terwijl er aanwijzingen zijn dat de naam “[plaatsnaam 2]” dient te zijn. Verzoeker heeft verklaard dat de naam [plaatsnaam 1] vertaald wordt als “nummer 50”. Deze verklaring, in combinatie met zijn verklaringen over de locatie en omgeving van zijn plaats van herkomst, maakt het voor de voorzieningenrechter evident dat verzoeker hiermee duidt op het zeer nabijgelegen vliegveld met de naam K50. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat met de namen “[plaatsnaam 2]” en “[plaatsnaam 1]” dezelfde plaats wordt bedoeld. De voorzieningenrechter zal hierna de benaming “K50” gebruiken.
12. De vraag die voor ligt is of de verklaringen van verzoeker, onderbouwd met e-mailberichten, voldoende gewicht in de schaal leggen om thans uit te gaan van de situatie dat hij in juni 2009 K50 heeft verlaten toen dat niet onder de invloedssfeer van Al-Shabaab stond. Verweerder is in het bestreden besluit immers uitgegaan van de aanname dat K50 óók in juni 2009 onder controle van Al-Shabaab stond. Indien deze aanname thans aan reële twijfel onderhevig blijkt te zijn, dan lijdt het besluit aan een motiveringsgebrek.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de informatie uit de e-mailberichten afkomstig is van gezaghebbende bronnen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat UNOCHA Somalia en Somalia SIOC bronnen zijn waar ook de minister van Buitenlandse Zaken zich baseert, blijkens bijvoorbeeld het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van 29 februari 2012. Dat de e-mailberichten geen inzage geven in de wijze waarop ONUCHA Somalia en Somalia SIOC hun informatie hebben verkregen, maakt niet dat op voorhand geen waarde aan de verstrekte informatie kan worden gehecht.
14. Voor zover hier van belang, wordt in het e-mail van UNOCHA Somalia van 16 maart 2012 over de situatie in K50 in juni 2009 het volgende vermeld:
<i>“(…) K50 is a village and an airstrip and (was) during that period controlled bij Hisbul Islam. Even after the merger with Al Shabaab, HI remained strong in the area. There is absolutely no possibility of knowing who the village elder was for that time period. The over all person in command during that time who was under [naam 3] was [naam 4], the military commander in charge. “ </i>
15. Voor zover hier van belang, wordt in het e-mailbericht van Somalia SIOC van 19 maart 2012 over de situatie in K50 in juni 2009 het volgende vermeld:
<i>“(…) According to our information, between 2008 and 2009 K50 airport was controlled by a warlord called [naam 5], though al-Shabaab had access to it as well. [naam 5] also had an agreement with [naam 6] who controlled the broader K50 area. [naam 6] was with Hizbul Islam during that period, so Hizbul Islam effectively controlled the wide K50 area directly and K50 Airport indirectly.”</i>
16. De e-mailberichten die verzoeker heeft overgelegd geven een afdoende indicatie dat K50 ten tijde van het vertrek van verzoeker in handen was van Hizbul Islam en niet van Al-Shabaab. De informatie van UNOCHA Somalië en van Somalia SIOC wordt verder niet eenduidig weerlegd door andere bronnen, zoals het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van oktober 2009. De voorzieningenrechter slaat er in dit verband mede acht op dat verweerder, blijkens het rapport van nader gehoor van 13 maart 2012, aan verzoeker heeft voorgehouden dat volgens algemene bronnen K50 in het district Afgooye ligt en dat dit district indertijd in handen was van Hizbul Islam. Verweerder heeft met deze informatie nadien niets meer gedaan en is afgegaan op de oorspronkelijke verklaringen van verzoeker dat K50 ten tijde van zijn vertrek in handen was van Al-Shabaab.
17. Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker voldoende onderbouwd heeft betwist dat K50 in juni 2009 in handen was van Al-Shabaab. Tegen deze achtergrond heeft verweerder een onjuiste motivering ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Het standpunt dat verzoeker eerder en zonder problemen onder het regime van Al-Shabaab heeft kunnen functioneren, kan namelijk geen stand meer houden.
Hieruit vloeit voort dat de conclusie dat verzoeker zich ook thans moet kunnen handhaven in K50 ook onhoudbaar is.
18. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het bestreden besluit te vernietigen. Mitsdien zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
19. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt tezamen voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift en verzoekschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
20. Ten aanzien van het inreisverbod overweegt de voorzieningenrechter ambtshalve het volgende.
21. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder aan het uitvaardigen van het inreisverbod in het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat tegen verzoeker eerder op 12 maart 2010 een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, waaraan verzoeker geen gehoor heeft gegeven. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de afwijzing van deze opvolgende aanvraag mede tot gevolg heeft dat verzoeker op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 een inreisverbod wordt opgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000, kan, in een geval als het onderhavige, een inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking worden uitgevaardigd. Het inreisverbod, zoals dat in het bestreden besluit is opgenomen als onderdeel van de meeromvattende beschikking, kan derhalve niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde wettelijke bepalingen. De voorzieningenrechter acht zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroepschrift voor zover dit ziet op het inreisverbod. De voorzieningenrechter zal daarom het beroepschrift van verzoeker, voor zover dit ziet op het inreisverbod, aan verweerder doorsturen ter behandeling als een bezwaarschrift.
- wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af;
- acht zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep voor zover dit ziet op het inreisverbod;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf als rechter in tegenwoordigheid van J.H. van Wordragen-van Kampen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012.
<HR NOSHADE>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak – voor zover daarbij op het beroep is beslist - hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt <b>één week</b> na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.</i>