ECLI:NL:RBSGR:2012:BW2487

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
414513 - KG ZA 12-234
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schorsing van de executie van een verstekvonnis in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 april 2012 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser vorderde tot schorsing van de executie van een verstekvonnis. Eiser, die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland had, was op 23 januari 2009 aangehouden voor een woninginbraak en was op 7 april 2009 bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. Eiser stelde dat hij de Nederlandse taal niet machtig was en pas op 8 februari 2012 kennis had genomen van de inhoud van het verstekvonnis, waarna hij op 17 februari 2012 hoger beroep instelde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de betekening van het verstekvonnis op 3 augustus 2009 aan eiser was gedaan, en dat hij geacht moest worden kennis te hebben genomen van de inhoud daarvan, ondanks zijn taalproblemen. De voorzieningenrechter verwees naar jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat een verdachte geacht wordt op de hoogte te zijn van de inhoud van een schriftelijke mededeling. De voorzieningenrechter concludeerde dat de termijn voor het instellen van hoger beroep was verstreken en dat de executie van het verstekvonnis rechtmatig was. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 414513 / KG ZA 12-234
Vonnis in kort geding van 2 april 2012
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende in de PI [X.], locatie [Y.],
eiser,
advocaat mr. M.H.H. Meulemeesters te Utrecht,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. V. van Dam te 's-Gravenhage.
1 De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 26 maart 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser, die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft (gehad), is op 23 januari 2009 op heterdaad aangehouden bij een woninginbraak in Nederland. Hij is in verzekering gesteld en vervolgens in bewaring genomen. Eiser, bijgestaan door een tolk in de Franse taal, is op 24 en 29 januari 2009 door de politie gehoord en hij heeft een bekennende verklaring afgelegd. Op 4 februari 2009 is de vordering gevangenhouding afgewezen. Bij vonnis van 7 april 2009 is eiser bij verstek door de politierechter van de rechtbank Den Bosch veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. Voorts is aan eiser een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 575,-, te vervangen door elf dagen hechtenis.
1.2. De mededeling van het vonnis van de politierechter (hierna: het verstekvonnis) is op 3 augustus 2009 in [Z.] (België) in persoon aan eiser betekend.
De akte van betekening vermeldt, voor zover hier relevant, het volgende:
"Je prends acte et connaissance ce 03/08/2009 de la condamnation portant le numéro KLR -U -2009027331.
J'ai 14 jours pour faire appel."
Aan de akte was de (onvertaalde) verstekmededeling gehecht met daarin onder meer de dagtekening van het vonnis, de benaming van het strafbaar feit, de plaats en tijdstip waarop het zou zijn begaan en de opgelegde straf en maatregel.
1.3. Ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis is op 27 oktober 2010 tegen eiser een Europees arrestatiebevel uitgevaardigd. Naar aanleiding hiervan is op 9 februari 2011 bij het Amtsgericht Amberg in Duitsland, alwaar eiser om een andere reden gedetineerd zat, een terechtzitting gehouden. Blijkens het van deze terechtzitting opgemaakte proces-verbaal heeft eiser, voor zover relevant, het volgende verklaard:
"ich hätte in den Niederlanden eine Geldstrafe zahlen sollen. Die Höhe wei? ich nicht mehr genau. Ich bin mir aber sicher, dass es nicht mehr als 600,-- EUR waren. Ich konnte mich um die Zahlung der Geldstrafe nicht kümmern, da ich mich hier in Deutschland in Untersuchungshaft befand."
1.4. Bij beslissing van 21 februari 2011 heeft het Oberlandesgericht Nürnberg de overlevering van eiser bevolen. Deze beslissing, die ook in het Frans is vertaald, vermeldt in de Franse vertaling, voor zover hier relevant, het volgende:
"Le mandat d'arrêt européen (...) est basé sur la condamnation suivante :
Jugement du tribunal de 's-Hertogenbosch en date du 7.4.2009 pour vol commis par deux ou plusieurs personnes coopérant, le coupable s'étant introduit dans le lieu par infraction, portant sur cinq mois d'emprisonnement dont 138 jours qui restent à purger."
1.5. Na afloop van zijn detentie in Duitsland is eiser op 8 februari 2012 naar Nederland overgebracht.
1.6. Op 17 februari 2012 heeft eiser tegen het verstekvonnis hoger beroep ingesteld.
1.7. Bij faxbrief van 29 februari 2012 heeft de officier van justitie aan de advocaat van eiser meegedeeld dat de executie van het verstekvonnis niet zal worden opgeschort.
2. Het geschil
2.1. Eiser vordert, zakelijk weergegeven, gedaagde te veroordelen tot schorsing c.q. opschorting van de executie van het verstekvonnis dan wel in goede justitie een voorziening te treffen, zulks op straffe van een dwangsom.
2.2. Daartoe stelt eiser het volgende. Aangezien eiser de Nederlandse taal niet machtig is, heeft hij uit de kennelijk in 2009 aan hem betekende akte niet kunnen afleiden dat aan hem een straf is opgelegd. Pas op 8 februari 2012 heeft eiser kennis genomen van de wezenlijke inhoud van het verstekvonnis van 7 april 2009. Aangezien eiser vervolgens op 17 februari 2012 tijdig hoger beroep heeft ingesteld, is het verstekvonnis niet onherroepelijk en de tenuitvoerlegging ervan derhalve onrechtmatig. Dit klemt temeer aangezien eiser op grond van het Internationaal verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (Bupo-verdrag) recht heeft op een beoordeling in twee instanties.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. In deze procedure moet worden beoordeeld of het openbaar ministerie terecht heeft geoordeeld dat eiser na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn hoger beroep tegen het verstekvonnis in zijn strafzaak heeft ingesteld. Indien naar het oordeel van de voorzieningenrechter die termijnoverschrijding niet vaststaat, zal immers de executie van het verstekvonnis van 7 april 2009 ingevolge artikel 557, derde lid, aanhef en onder 2o, in verbinding met de laatste volzin van het tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moeten worden geschorst. Het geschil dat partijen verdeeld houdt, spitst zich dus toe op de vraag of het verstekvonnis onherroepelijk is geworden.
3.2. Op grond van artikel 408 lid 2 Sv diende het hoger beroep tegen het verstekvonnis te worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak aan hem bekend was.
3.3. Vaststaat dat de mededeling met daarin de wezenlijke inhoud van het verstekvonnis op 3 augustus 2009 aan eiser is betekend. Het bezwaar van eiser dat hij van deze inhoud geen kennis kon nemen omdat hij de Nederlandse taal niet machtig is, kan niet worden gevolgd. Met verwijzing naar Hoge Raad 31 augustus 2004, LJN: AP0167, neemt de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat een verdachte, als hem een schriftelijke mededeling bereikt, in het algemeen geacht moet worden van de inhoud van die mededeling op de hoogte te zijn. Hij wordt verondersteld van de mededeling te hebben kennisgenomen en, zo hij daarbij hulp nodig heeft, ligt het op zijn weg zich daarvan te voorzien en rust op hem het risico als hij dat nalaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kon eiser uit de in het Frans opgemaakte akte genoegzaam afleiden dat het een veroordeling betrof en dat hij veertien dagen de tijd had om hoger beroep in te stellen. Het lag dan ook op zijn weg om, desgewenst, nader onderzoek in te stellen. Niet is gesteld of gebleken op welke grond niet van hem kon worden gevergd een dergelijk onderzoek in te stellen. Een en ander klemt temeer nu eiser op grond van zijn aanhouding in januari 2009 en de daaropvolgende politieverhoren erop bedacht moest zijn dat hem een veroordeling door de Nederlandse strafrechter boven het hoofd hing.
3.4. Indien desalniettemin zou moeten worden aangenomen dat eiser door de betekening op 3 augustus 2009 onvoldoende op de hoogte is geraakt van het verstekvonnis, dan geldt de overleveringsprocedure in Duitsland als een omstandigheid op grond waarvan bij eiser bekendheid met het verstekvonnis moet worden verondersteld. Deze bekendheid zou reeds kunnen worden afgeleid uit de ter zitting van 9 februari 2011 door eiser afgelegde verklaring, waaruit volgt dat hij ten minste van een deel van de veroordeling - de schadevergoedingsmaatregel - op de hoogte was. Nu niet is gesteld of gebleken dat eiser de Franse vertaling van de uitspraak van 21 februari 2011 niet heeft ontvangen, doet ook de daarin aangehaalde inhoud van het arrestatiebevel vermoeden dat eiser van de inhoud van het verstekvonnis op de hoogte is geweest. Indien het eiser op grond van die procedure al niet duidelijk zou zijn geweest waarvoor zijn overlevering werd verzocht, had het op zijn weg gelegen om daarnaar navraag te doen.
3.5. Slotsom van het voorgaande is dat de beroepstermijn van het verstekvonnis geacht moet worden een aanvang te hebben genomen op 9 augustus 2009 dan wel op (uiterlijk) 21 februari 2011. In beide gevallen geldt dat het door eiser op 17 februari 2012 ingestelde hoger beroep na het verstrijken van de beroepstermijn is ingesteld en dat het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis kon overgaan. Deze tenuitvoerlegging komt niet in strijd met het recht op een tweede instantie ingevolge het Bupo, aangezien het voor rekening en risico van eiser komt dat hij niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld.
3.6. De vordering van eiser zal worden afgewezen en hij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.391,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2012.
WJ