VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
uitspraak ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker, V-nummer [nummer]
(gemachtigde: drs. F.W. King),
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voorheen de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: W. Fairweather).
Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1973, bezit de Surinaamse nationaliteit.
Op 31 mei 2011 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet (Vw) 2000, met als doel 'verblijf vanwege gezinsleven conform artikel 8 van het EVRM'.
Op deze aanvraag is door verweerder op 6 september 2011 afwijzend beslist.
Tegen dit besluit heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend.
Bij schrijven van 7 september 2011 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt verzoeker hier te lande verblijf toe te staan totdat op het bezwaarschrift is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 15 februari 2012. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1 Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2 Niet in geschil is dat in het voorliggende geval het indienen van het bezwaarschrift geen schorsende werking heeft.
3 Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen omdat verzoeker niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), er niet een van de vrijstellingsgronden van artikel 17 van de Vw 2000 of van artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 van toepassing is en er voorts geen gronden zijn toepassing te geven aan artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 (de hardheidsclausule).
4 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft afgewezen omdat hij niet beschikt over een geldige mvv. Verzoeker beoogt verblijf bij zijn Nederlandse zoon [X]. Uitzetting is in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verzoeker verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar het arrest van Ciliz van het Europese Hof van de Rechten van de Mens van 11 juli 2000 (LJN: AE1680) en naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 15 augustus 2008 (AWB 08/1275).
5 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van die wet worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000, wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000, is van het mvv-vereiste vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.
Het beleid met betrekking tot vrijstellingen van het mvv-vereiste is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc hoofdstuk B1/4.1.1).
Het beleid met betrekking tot verblijf in het kader van gezinshereniging en gezinsvorming in het licht van artikel 8 van het EVRM is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc hoofdstuk B2/10).
6 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6.1 Niet betwist is dat verzoeker niet beschikt over een geldige mvv.
6.2 In geschil is enkel de vrijstellingsgrond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000.
6.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om verzoeker vrij te stellen van het mvv-vereiste op voornoemde grond, reeds omdat verzoeker zijn gestelde gezinsband met [X] niet heeft aangetoond met objectief verifieerbare stukken.
6.4 Voor zover verzoeker ter zitting heeft willen betogen dat hij in bewijsnood verkeert omdat de gemeente weigert verzoeker op te nemen in de gemeentelijke basisadministratie, overweegt de voorzieningenrechter dat dit betoog niet kan slagen. Er zijn immers meerdere manieren om aan te tonen dat verzoeker de vader is van en feitelijk gezinsleven uitoefent met [X], bijvoorbeeld middels DNA-onderzoek en verklaringen van derden.
6.5 Onderhavige zaak verschilt dan ook met de zaken met procedurenummers AWB 11/4540 BEPTDN (uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 oktober 2011) en AWB 11/18731 (uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 29 november 2011) waarop verzoeker ter zitting een beroep heeft gedaan.
In die zaken was immers de gezinsband niet in geschil evenmin dat sprake was van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
6.6 Reeds nu de gezinsband en het gezinsleven niet is aangetoond, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit strijdig is met artikel 8 van het EVRM. Gelet hierop kan het beroep op het eerdergenoemde arrest Ciliz alsmede de rechtbankuitspraak van 15 augustus 2008 evenmin doel treffen.
6.7 Nu de gestelde gezinsband en feitelijke invulling van het gezinsleven niet vaststaat, kan de voorzieningenrechter evenmin vaststellen in hoeverre de uit het Unieverdrag voortvloeiende rechten van [X] in het geding komen door verzoeker niet vrij te stellen van het mvv-vereiste.
Het beroep op artikel 20 van het Unieverdrag alsmede het arrest van het Europese Hof van Justitie van 8 maart 2011 in de zaak Ruiz Zambrano tegen België (nr. C-34/09) kan derhalve niet slagen.
6.8 Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat, zolang verzoeker zijn gestelde gezinsband met [X] niet aantoont, niet valt in te zien waarom verweerder, zoals verzoeker ter zitting heeft betoogd, hem zou moeten horen over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het gestelde gezinsleven.
6.9 Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. Voorts is niet gebleken van overige feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het bestreden besluit geen stand zouden kunnen houden.
6.10 De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaand overwogene geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Nu niet uitgesloten is dat verzoeker alsnog nadere stukken omtrent de gezinsband in geding brengt, wordt geen toepassing gegeven aan artikel 78 van de Vw 2000.
6.11 De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Erkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.