ECLI:NL:RBSGR:2012:BW2295

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/753807-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in explosiezaak Alphen aan den Rijn

In de zaak van de explosie in een flatwoning in Alphen aan den Rijn op 6 december 2010, waarbij de rechtbank op 12 april 2012 uitspraak deed, is de verdachte vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte op de hoogte was van het voornemen van [X] om een ontploffing te veroorzaken, wat gemeen gevaar voor goederen en/of personen met zich meebracht. De feiten wezen uit dat [X] op het moment van de explosie op straat werd aangetroffen, en dat er sms-berichten en telefoongesprekken tussen hem en de verdachte hadden plaatsgevonden. De officier van justitie stelde dat de verdachte op de hoogte was van de dreiging, maar de rechtbank vond geen bewijs dat de verdachte de uitlatingen van [X] serieus had genomen. De verdachte had verklaard dat ze de sms-berichten pas later had gezien en dat ze de inhoud niet als verontrustend beschouwde. De rechtbank nam ook in overweging dat [X] eerder over zelfmoord had gesproken zonder daadwerkelijk tot actie over te gaan, wat de geloofwaardigheid van zijn uitlatingen ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit en sprak haar vrij.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/753807-10
Datum uitspraak: 12 april 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 maart 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. Bos en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. L. Tricoli, advocaat te Alphen aan den Rijn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 6 december 2010 te Alphen a/d Rijn en/of (elders) in Nederland, kennis dragende van het voornemen van [X], althans een persoon, tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of personen te duchten is, op een tijdstip waarop het plegen van dat misdrijf nog had kunnen worden voorkomen, opzettelijk heeft nagelaten daarvan tijdig voldoende kennis te geven, hetzij aan (een) ambtena(a)r(en) van justitie of politie, hetzij aan de bedreigde(n), zulks terwijl genoemd misdrijf op 6 december 2011 is gevolgd.
3. Inleiding
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, waarover geen discussie heeft bestaan en gebruikt deze als vertrekpunt bij de beoordeling van de tenlastelegging.
Op 6 december 2010 om 13.01 uur heeft in een flatwoning op de 6e etage van het flatgebouw, gelegen aan de [adres] te Alphen aan den Rijn, een explosie plaatsgevonden, gevolgd door een uitslaande brand. Op dit adres woonden [X] en zijn partner [Y], alsook verdachte en haar twee kinderen. Direct na de explosie is [X] op straat liggend aangetroffen, alwaar bleek dat hij was overleden. Naast zijn lichaam op straat werd eveneens zijn mobiele telefoon aangetroffen. De politie heeft naar aanleiding van deze explosie een onderzoek ingesteld en heeft daarbij ook de mobiele telefoon van [X] uitgelezen.
Uit dat onderzoek is onder meer gebleken dat op 6 december 2010 tussen 06.11 uur en 11.22 uur zes maal door [X] een sms-bericht is verzonden naar verdachte. Voorts heeft verdachte die ochtend tweemaal, om 12.45 uur en 12.54 uur, telefonisch contact gehad met [X]. Daarna, om 12.57 uur, heeft [X] verdachte nogmaals een sms-bericht verzonden met de tekst "Ik wil echt niet", waarop verdachte heeft gereageerd met een sms-bericht met de tekst "Dan doe het niet en hou op".
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat - gelet op de sms-berichten van die ochtend tussen [X] en verdachte, haar wisselende verklaringen tegenover de politie daarover en de verklaring van de getuige [getuige ] - verdachte op de hoogte was van het voornemen van [X] om een ontploffing te veroorzaken. Zij heeft de voorgenomen explosie niet voor volstrekt ongeloofwaardig gehouden, droeg derhalve kennis van dit voornemen, zoals bedoeld in artikel 136 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft toen opzettelijk nagelaten om tijdig, te weten op een tijdstip waarop het plegen van dit misdrijf nog kon worden voorkomen, hierover de autoriteiten of de bedreigden in de flat te waarschuwen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
De raadsman heeft allereerst naar voren gebracht dat de verklaringen van verdachte moeten worden uitgesloten van het bewijs in verband met een overtreding van de Salduz-voorschriften, daar verdachte niet tijdig is gewezen op de mogelijkheid zich te laten bijstaan door een advocaat.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het vermoeden had of had kunnen hebben dat [X] een dergelijk ernstig misdrijf aan het voorbereiden was.
Ten slotte heeft hij aangevoerd dat - zelfs als verdachte daarvan een redelijk vermoeden hiervan had kunnen of moeten hebben - het tijdbestek vanaf het moment dat zij van het voorgenomen misdrijf had kunnen of moeten afweten tot het tijdstip van de feitelijke explosie te kort was om de autoriteiten of de bedreigden nog zo tijdig te kunnen informeren, dat daardoor dat misdrijf nog had kunnen worden voorkomen.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte op 6 december 2010 kennis droeg van het voornemen van [X] om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, waarbij gemeen gevaar voor goederen en /of personen was te duchten.
Artikel 136 van het Wetboek van Strafrecht dient op dit punt aldus te worden uitgelegd dat het bewijs dat verdachte kennis draagt van een voornemen tot het plegen van een van de genoemde misdrijven inhoudt dat bewezen kan worden dat hij ervan vernomen heeft en het niet voor volstrekt ongeloofwaardig houdt. ( zie ook LJN AR4173, Rechtbank Arnhem dd. 19-10-2004)
In deze zaak moet dan bewezen worden dat verdachte op 6 december 2010 uit de sms-berichten en de twee telefoongesprekken met [X] - ander contact met [X] is er die dag immers niet geweest - heeft vernomen dat hij het voornemen had tot het veroorzaken van een explosie, waarbij gemeen gevaar voor goederen en/of personen zou ontstaan én dat zij dat voornemen niet voor volstrekt ongeloofwaardig heeft gehouden.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden waaruit kan blijken dat verdachte door [X] op enige wijze is betrokken bij zijn voornemen om op 6 december 2010 een explosie te veroorzaken in de flat waar zij beiden woonden.
Voorts neemt de rechtbank bij de beoordeling van de hierboven omschreven te beantwoorden vraag de bestaande relatie tussen verdachte en [X] nadrukkelijk mee in de overweging. Die relatie is immers mede bepalend voor de beantwoording van de vraag hoe verdachte de door [X] gedane uitlatingen heeft kunnen en mogen interpreteren.
Met betrekking tot die relatie blijkt uit verdachte's verklaringen, dat zij in augustus 2010 nog een relatie had met de zoon van [Y] en dat zij daarom met haar kinderen bij [X] en [Y] is komen inwonen. Kort daarna is de relatie met haar vriend verbroken en bemerkte ze dat [X] zich verliefd richting haar begon te gedragen. Zo probeerde hij voortdurend haar gedragingen te volgen en viel hij haar regelmatig lastig met sms-jes en e-mails, en bovendien doorzocht hij haar kamer, haar ondergoed en de inhoud van haar computer, wat hij ook aan haar toegaf. Verdachte heeft verder verklaard dat zij [X] zeer beslist als partner heeft afgewezen, en dat hij niet naar haar wilde luisteren. Hij heeft hierna persoonlijke foto's van haar op haar computer gezocht en haar gedreigd deze foto's op internet (de website Aris) te plaatsen. Daar gingen de eerste sms-jes op 6 december 2010 over. Zij was hier aanvankelijk boos over geweest, maar later interesseerde het haar niet meer, zo heeft ze verklaard.
Dat [X] zich verliefd gedroeg jegens verdachte wordt bevestigd door een aantal getuigen: [Y], de partner van [X], verklaart dit, en ook [dochter], de dochter van [Y], en eveneens [getuige], ex-collega van verdachte. Getuige [getuige] heeft ook nog verklaard dat zijzelf wel eens 's nachts een sms-je van [X] heeft ontvangen waarin hij aan haar vroeg waar verdachte was.
Over de ontvangen sms-berichten op 6 december 2010 heeft verdachte verklaard dat zij die sms-berichten pas in de lunchpauze rond 12.30 uur heeft gezien, omdat haar telefoon tijdens de werkuren in een kluisje lag, en dat ze deze toen niet goed heeft gelezen en er aanvankelijk ook weinig aandacht aan heeft geschonken, omdat zij al zo vaak sms-jes van hem ontving en omdat ze deze zag als een voortdurende poging van [X] om daarmee haar liefde af te dwingen of om haar ergens anders toe te dwingen, danwel om eenvoudigweg haar aandacht te trekken.
Over de twee telefonische contacten blijkt uit het dossier, dat verdachte kort voor de explosie nog tweemaal kort met [X] gebeld heeft. Het eerste gesprek, om 12.45 uur, is onder meer gegaan over de vraag of zij wilde bellen met het bedrijf [bedrijf] waar zijn partner werkte. Dit blijkt ook uit een kort hierna, om 12.50 uur, verzonden sms van [X], met daarin een telefoonnummer, dat van [bedrijf] zou zijn. In het tweede gesprek, om 12.54 uur, heeft verdachte, zo heeft ze verklaard, [X] over gas en een explosie horen praten, en daarop heeft zij -naar haar zeggen niet serieus gemeend, maar met hem meepratend - tegen hem gezegd de ramen te openen om te luchten voordat zijn partner zou thuiskomen. Zij heeft na dit laatste gesprek met getuige [getuige] over die uitlatingen van [X] gesproken en gevraagd wat zij daarvan dacht, waarna beiden weer aan het werk zijn gegaan.
Over de duiding van deze gesprekken geeft verdachte de volgende verklaring. Gelet op de toon waarop [X] in die twee telefoongesprekken sprak - een toon die verdachte als normaal en in ieder geval op geen enkele wijze als verontrustend omschreef - en gelet op haar vaste en ook uitgesproken overtuiging dat [X] een hinderlijke en irritante man was, die een spelletje met haar aan het spelen was, en gelet op hun beider voorgeschiedenis, waarin hij zich ook na haar afwijzing als een verliefde en dwingerige man jegens haar bleef gedragen, heeft verdachte zijn uitlatingen over gas en een explosie niet serieus genomen en heeft zij hem nog per sms laten weten dat hij wat hij niet wilde doen, dan ook niet moest doen en dat hij moest ophouden.
Uit de verklaringen van verdachte en [getuige] blijkt verder dat [X] ongeveer een maand voor de explosie al eens over zelfmoord had gesproken en dat zijn uitlatingen door hen beiden toen ook niet serieus zijn genomen; op dat moment hebben ze hem zelfs een beetje uitgelachen en hem gezegd dat hij geen anderen tot slachtoffer moest maken als hij zelfmoord wilde plegen.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
Gelet op de relatie tussen verdachte en [X] zoals deze gebleken is uit de diverse hierboven weergegeven verklaringen en het feit dat [X] eerder over zelfmoord heeft gesproken zonder daartoe in werkelijkheid te zijn overgegaan, in samenhang met de eerder gedane vaststelling dat [X] verdachte niet van tevoren heeft betrokken bij zijn plan een explosie te veroorzaken, acht de rechtbank de verklaring van verdachte aannemelijk geworden, dat zij de inhoud van de sms-jes en het telefoongesprek waarin op zelfmoord door het veroorzaken van een ontploffing in zijn eigen flat werd gehint, op die ochtend van 6 december 2010 geheel niet serieus heeft genomen, en dat zij deze informatie -zoals eerder- heeft opgevat als een roep om aandacht, ofwel -in andere woorden - dat zij die informatie, gelet op eerdere ervaringen, op dat moment voor volstrekt ongeloofwaardig heeft gehouden.
De rechtbank betrekt bij dit oordeel ook de omstandigheden dat verdachte enerzijds direct na het laatste telefoongesprek met [X] de geloofwaardigheid van zijn mededelingen heeft besproken met haar collega [getuige], die [X] ook persoonlijk kende, en dat beiden geen aanleiding zagen tot bezorgdheid, en dat verdachte anderzijds ook zelf een direct belang had bij de beoordeling van de vraag of [X] serieus was, nu zij medebewoonster van die flat was, waar zich haar eigendommen en die van haar kinderen bevonden. Dat zij desondanks geen grote bezorgdheid heeft getoond over de berichten van [X] versterkt de rechtbank in haar oordeel dat zij die berichten toen volstrekt niet serieus heeft genomen.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte op 6 december 2010 kennis droeg van het voornemen van [X] om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, waarbij gemeen gevaar voor goederen en /of personen was te duchten. Hierdoor komt de rechtbank niet meer toe aan de bespreking van de overige verweren.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het haar ten laste gelegde.
4. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.N. Pabbruwe, voorzitter,
mrs. T.L. Fernig-Rocour en W.N.L. Donker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.G. Terwel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2012.