ECLI:NL:RBSGR:2012:BW1991

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/9694 en 12/9697
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een inreisverbod en bewaring van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 april 2012 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling en het inreisverbod van een Ghanese vreemdeling, eiser, die in detentie verbleef. Eiser had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, welke op 16 oktober 2009 negatief was beoordeeld. Eiser werd opgedragen Nederland binnen 24 uur te verlaten, maar heeft hieraan geen gevolg gegeven, wat leidde tot het vermoeden dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Dit vormde de basis voor de maatregel van bewaring en het inreisverbod van twee jaar, zoals vastgelegd in artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000.

De rechtbank oordeelde dat de ernst van de aanleiding voor het opleggen van het inreisverbod was verdisconteerd en dat verweerder niet verplicht was om de maximale duur van twee jaar te motiveren, zolang eiser geen bijzondere individuele omstandigheden aanvoerde die een afwijking van deze termijn rechtvaardigden. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel en dat er ten onrechte geen termijn voor vertrek was verleend. Eiser had de gronden voor zijn bewaring niet betwist, en de rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was.

De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser tegen zowel de bewaring als het terugkeerbesluit en het inreisverbod ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/9694 (bewaring)
AWB 12/9697 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2012
inzake
[eiser],
geboren op [datum] 1977,
van Ghanese nationaliteit,
verblijvende te Zaandam in het detentiecentrum,
eiser,
gemachtigde mr. T.J. Kraus,
tegen
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. N.H.T. Janssen.
<b>Procesverloop</b>
Op 15 maart 2012 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 21 maart 2012 heeft eiser beroep ingesteld tegen zijn inbewaringstelling alsmede tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Voorts heeft hij om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 2 april 2012, waar eiser overeenkomstig het Besluit Videoconferentie (Stb. 2006, 275) vanaf zijn plaats van detentie per videoconferentie is gehoord op zijn beroep en ter zitting is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
<b>Overwegingen</b>
1. Eiser voert - kort samengevat - aan dat verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel. Volgens eiser is hem met betrekking tot het terugkeerbesluit ten onrechte geen termijn voor vertrek verleend. Ten aanzien van het inreisverbod heeft verweerder niet gemotiveerd waarom niet met een kortere termijn dan twee jaar is volstaan.
<u>Met betrekking tot het terugkeerbesluit</u>
2. Niet in geschil is dat bij besluit van 16 oktober 2009 negatief is beslist op eisers aanvraag om een verblijfsvergunning regulier. Daarbij is eiser aangezegd Nederland binnen 24 uur te verlaten. Eiser heeft aan deze aanzegging geen gevolg gegeven. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Op basis hiervan heeft verweerder eiser een termijn voor vrijwillig vertrek kunnen onthouden.
<u>Met betrekking tot de maatregel van bewaring</u>
3. Verweerder heeft aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd dat eiser:
- zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Eiser heeft deze gronden niet betwist.
4. De gronden van de bewaring rechtvaardigen het vermoeden dat eiser zich aan zijn verwijdering zal onttrekken dan wel dat hij deze zal belemmeren. In de persoonlijke omstandigheden van eiser heeft verweerder niet ten onrechte geen aanleiding gezien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel.
<u>Met betrekking tot het inreisverbod</u>
5. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat ernst van de aanleiding om tot het opleggen van een inreisverbod over te gaan in artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000 is verdisconteerd. Daarom kan verweerder in het onderhavige geval de maximale duur van twee jaar opleggen. Eerst als eiser bijzondere individuele omstandigheden aandraagt, dient verweerder te motiveren waarom hij niet afwijkt van het opleggen van de maximale duur van twee jaar. De rechtbank stelt vast dat eiser dergelijke omstandigheden niet heeft gesteld, zodat er voor verweerder geen aanleiding heeft bestaan de opgelegde termijn van twee jaar nader te motiveren. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 16 februari 29012, LJN: BV6424. De rechtbank volgt derhalve niet de uitspraak van de voorzieningenrechter van de nevenzittingsplaats Haarlem van 19 maart 2012, LJN: BV9575.
<u>Met betrekking tot beide besluiten</u>
6. De beroepen zijn ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu zich geen omstandigheden als omschreven in artikel 106 van de Vw 2000 voordoen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod ongegrond;
- wijst het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2012.
<HR NOSHADE>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen de bewaring bedraagt <b>één week</b> en tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod <b>vier weken</b> na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.</i>
Afschriften verzonden: