Parketnummer 09/753909-11
Datum uitspraak: 30 maart 2012
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
GBA-adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 maart 2012.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.F. Grégoire, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. A.F. Baas heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 5 december 2011, in elk geval in het jaar 2011 te Gouda en/of Den Haag en/of Utrecht en/of Groningen en/of elders in Nederland en/of in Antwerpen, in elk geval in Belgie,
een ander, genaamd [X], (telkens) door dwang en/of geweld en/of een of meer feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of een of meer feitelijkheden en/of door afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (in de prostitutie),
die [X] (telkens) met een of meer van de voornoemde middelen hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (in de prostitutie) en/of seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij verdachte wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die [X] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (in de prostitutie) en/of seksuele handelingen met of voor een
derde tegen betaling
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [X]
die [X] (telkens) met een of meer van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen hem verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [X] met of voor een derde
die [X] vanuit Nederland heeft meegenomen naar Belgie met het oogmerk die [X] er toe te brengen zich aldaar (in Antwerpen) beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
immers heeft verdachte (telkens):
* die [X] in de prostitutie laten werken in Den Haag en/of in Groningen, in elk geval in Nederland en/of
* die [X] heeft bedreigd middels toevoeging van de woorden: "We gaan het checken, als het niet klopt, maak ik je vandaag nog af, jij houdt mij voor de gek" en/of "ik maak je kapot", althans woorden van een gelijke dreigende aard of strekking, en/of
* die [X] meermalen geslagen en/of geschopt en/of hardhandig vastgepakt en/of aan de haren getrokken en/of
* die [X] (nagenoeg voortdurend) gecontroleerd door haar telkens te (laten) bellen om te achterhalen waar zij was en/of wat zij deed en/of met wie zij was en/of met wie zij contact had en/of door haar te observeren en/of te volgen en/of inlichtingen in te winnen omtrent de door die [X] gegenereerde prostitutieomzet en/of het aantal klanten dat zij had en/of door middels een sleutel van de prostitutiekamer waar die [X] werkzaam was (welke verdachte in bezit had) die kamer binnen te gaan en/of
* die [X] dwingend aangegeven dat zij in de prostitutie moest (blijven) werken en/of
* (voor een (belangrijk) deel) de inkomsten uit de prostitutie van die [X] heeft verkregen en/of
* die [X] (ten behoeve van die prostitutie) heeft gehuisvest en/of
* die [X] heeft meegenomen naar Antwerpen althans met haar naar Antwerpen is gereisd ((mede) om haar aldaar in de prostitutie te laten werken) en/of aldaar heeft getracht (voor haar en/of met haar) een prostitutiekamer te huren;
art 273f lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 5 december 2011, in elk geval in het jaar 2011 te Gouda en/of Den Haag en/of Utrecht en/of Groningen en/of elders in Nederland opzettelijk een persoon (te weten [X]), (telkens) heeft geslagen en/of geschopt en/of hardhandig heeft vastgepakt en/of aan de haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 26 november 2011 te Groningen [X] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [X] dreigend de woorden toegevoegd :"Als het niet klopt maak ik je vandaag nog af, je houdt mij voor de gek", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs.
De rechtbank acht de tenlastegelegde bedreiging bewezen op grond van de inhoud van de op 26 november 2011 te 00.23 uur respectievelijk 04.00 uur afgeluisterde telefoongesprekken, waarvan verdachte ter terechtzitting heeft erkend daaraan te hebben deelgenomen. Dat de desbetreffende uitingen niet alleen dreigend bedoeld zijn geweest maar ook door [X] dreigend moeten zijn opgevat volgt niet alleen uit de inhoud en de context van die uitingen, maar ook uit de omstandigheid dat in het gesprek van 00.23 uur op de achtergrond een jammerende en huilende vrouw te horen is, waarvan de rechtbank aannemelijk acht -nu het tegendeel niet is gebleken- dat dit [X] betreft.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [X] meermalen heeft mishandeld, waarbij één van die mishandelingen op of omstreeks 4 december 2011 heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst daarvoor naar de verklaring van [getuige], die [X] op 4 december 2011 heeft gezien en toen heeft vastgesteld dat die [X] een dikke kaak had alsmede een blauw oog, waarbij [X] aan haar, [getuige], heeft verklaard dat zij, [X], de nacht daarvoor door verdachte was geslagen, tegen de grond gegooid en geschopt. Ook gebruikt de rechtbank tot het bewijs de bevindingen van de verbalisant [verbalisant], die -naar hij relateert- op 4 december 2011 [X] aan de telefoon heeft gehad waarbij die [X] mededeelde zojuist problemen te hebben gehad met een jongen, door wie zij een eerdere keer ook was mishandeld. Tenslotte stelt de rechtbank, voor wat betreft deze gebeurtenis, vast dat verdachte, wanneer hij in een -afgeluisterd- telefoongesprek met [getuige] op 4 december 2011 wordt geconfronteerd met de mededeling dat zij ([getuige]) vaak genoeg heeft gezien dat verdachte [X] helemaal bont en blauw heeft geslagen en dat hij daartoe het recht niet heeft, daar op reageert door te zeggen dat die [getuige] daar gelijk in heeft terwijl verdachte in dat gesprek op geen enkele wijze weerspreekt dat hij [X] heeft mishandeld.
De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte [X] heeft mishandeld in de nacht van 25 op 26 november 2011 te Groningen. [X] heeft die nacht verbleven in een kamer die zij had gehuurd teneinde aldaar prostitutie te bedrijven. In de ochtend van 26 november 2011 heeft de verhuurder van die kamer, [verhuurder], geconstateerd dat [X] zich samen met verdachte op die kamer bevond, dat te zien was dat er "rottigheid" op die kamer was geweest en dat [X] een blauw oog had. Nadat [verhuurder] daarvan melding bij de politie heeft gemaakt heeft de politie eveneens geconstateerd dat [X] enorme bloeduitstortingen in haar gezicht had en dit ook fotografisch vastgelegd. [X] zelf heeft verklaard dat zij inderdaad in de desbetreffende nacht is mishandeld. Daarmee resteert de vraag of het verdachte is geweest die voor die mishandeling verantwoordelijk is. Daaromtrent wordt het volgend overwogen
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij in de nacht van 25 op 26 november 2011 herhaaldelijk de kamer waar [X] verbleef heeft betreden, en hij heeft ook verklaard verantwoordelijk te zijn voor de door de verhuurder geconstateerde schade, die het gevolg zou zijn geweest van een ruzie tussen hem en [X]. Dat het ook verdachte moet zijn geweest die [X] in die nacht heeft mishandeld, valt af te leiden uit de onderschepte telefoongesprekken en gewisselde SMS-berichten. Die geven immers het volgende beeld (met zakelijke weergave van de teksten):
4.00 uur: verdachte zegt tegen [X] dat hij haar kapot gaat maken, hij gaat 50 Euro van haar pakken en naar een andere hoer.
4.01 uur: [X] zegt tegen verdachte dat hij echt niet ziet wat ze voor hem gedaan heeft, dat ze echt haar best doet.
4.37 uur: [X] SMS'st dat zij het erg vindt van ons geld waar voor ze heeft geneukt, wat haar zo veel moeite kostte, dat ze walgt van haarzelf dat ze ooit akkoord is gegaan en dat ze gaat slapen.
4.40 uur: [X] SMS'st: jij zou zien hoeveel ik voor jou over heb en hoeveel ik van jou hou dan zou jij mij op handen dragen. Ik wou dat ik jou haatte zoals jij mij haat.
4.44 uur: [X] SMS'st: Ik zal nooit vergeven dat jij mij kapot hebt geslagen en mijn hart hebt gebroken vandaag terwijl ik echt eerlijk met jou was en mijn best zo heb gedaan.
Uit het vorenstaande volgt dat verdachte en [X] in deze periode voortdurend met elkaar in contact stonden waarbij over en weer sprake was van verwijten, terwijl [X] om 4.44 uur meldt dat zij op die dag door verdachte kapot is geslagen.
Verdachte heeft betoogd dat niet hij, maar een klant van [X] haar mishandeld zou hebben, doch de rechtbank acht dit (alternatieve) scenario niet aannemelijk. Verdachte heeft immers verklaard dat hij, hoewel in de buurt van [X], niets van een mishandeling door een ander heeft gemerkt. Dit is op zich al niet aannemelijk, maar nog minder aannemelijk is dat [X] niets van een mishandeling van een klant aan verdachte per telefoon of SMS zou hebben gemeld als daarvan inderdaad sprake was geweest. Weliswaar verklaart ook [X] dat zij die nacht door een klant mishandeld is, doch aan die verklaring hecht de rechtbank geen geloof, enerzijds omdat [X], zelfs kort na de beweerde mishandeling, geen enkele nadere informatie over de beweerde mishandelende klant kan geven en anderzijds omdat zij op dit punt wisselende verklaringen heeft afgelegd. Op 30 november 2011 heeft zij immers tegenover de politie te Antwerpen verklaard dat zij het blauwe oog (dat naar haar zeggen ook al door de politie Groningen was gefotografeerd) had opgelopen omdat zij in Nederland met een meisje op straat had gevochten.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat het verdachte is geweest die [X] in de nacht van 25 op 26 november 2011 te Groningen heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan.
De rechtbank acht de tenlastegelegde mensenhandel niet bewezen voor zover die op een andere periode en plaats betrekking heeft dan op de nacht van 25 op 26 november 2011 te Groningen. De rechtbank acht dit feit wel bewezen voor wat betreft die nacht. Daartoe is het volgend redengevend.
Zoals reeds in het vorenstaande is overwogen heeft [X] zich in de nacht van 25 op 26 januari 2011 in een daartoe te Groningen gehuurde kamer beschikbaar gesteld voor het tegen betaling verrichten van seksuele handelingen met derden. Dergelijke handelingen hebben ook inderdaad, zo is door [X] verklaard, plaatsgevonden. Zij heeft het daarvoor ontvangen geld nog diezelfde nacht al dan niet gedeeltelijk aan verdachte ter beschikking gesteld, zo verklaren zowel [X] als verdachte.
Uit de in de desbetreffende nacht onderschepte telefoongesprekken en SMS-berichten tussen verdachte en [X] (waarvan een deel al in het vorenstaand is weergegeven) valt af te leiden dat verdachte [X] die nacht nagenoeg voortdurend heeft gecontroleerd en geobserveerd, en haar ook dwingend heeft aangegeven dat zij er voor moest zorgen klanten te ontvangen en daarvoor geld in ontvangst nemen. In dat kader hebben ook de in het voorgaande bewezen verklaarde bedreigingen plaatsgevonden, die kennelijk mede dienden om [X] te bewegen zich die nacht -ondanks het feit dat zij daar grote weerzin tegen voelde, zoals expliciet blijkt uit het sms'je van die nacht om 01.33 uur- te blijven prostitueren. Ook heeft verdachte gebruik gemaakt van de gevoelens van [X] voor hem. Dat blijkt ondermeer uit eerderbedoeld sms'je dat het enige dat ze wil is dat ze een goede toekomst krijgen en dat ze het, ondanks haar weerzin, voor hem doet. Tenslotte heeft verdachte [X] die nacht mishandeld, wat -nu enige andere reden daarvoor niet is gebleken- slechts verband kan hebben gehouden met de prostitutiewerkzaamheden van [X] in die nacht. Op grond van dit alles acht de rechtbank bewezen dat [X] in elk geval in de desbetreffende nacht niet vrijwillig prostitutie heeft bedreven doch daartoe door verdachte is bewogen met voornoemde middelen.
De rechtbank verklaart bewezen - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - dat verdachte:
in de nacht van 25 op 26 november 2011 te Groningen
een ander, genaamd [X], door geweld en dreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling,
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [X]
immers heeft verdachte (telkens):
* die [X] in de prostitutie laten werken in Groningen en
* die [X] bedreigd middels toevoeging van de woorden: "We gaan het checken, als het niet klopt, maak ik je vandaag nog af, jij houdt mij voor de gek" en "ik maak je kapot", althans woorden van een gelijke dreigende aard of strekking, en
* die [X] geslagen en
* die [X] (nagenoeg voortdurend) gecontroleerd door haar telkens te bellen om te achterhalen wat zij deed en met wie zij was en inlichtingen in te winnen omtrent de door die [X] gegenereerde prostitutieomzet en het aantal klanten dat zij had en
* die [X] dwingend aangegeven dat zij in de prostitutie moest (blijven) werken en
* (voor een (belangrijk) deel) de inkomsten uit de prostitutie van die [X] heeft verkregen;
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 5 december 2011, in Nederland opzettelijk [X], heeft geslagen en geschopt waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
op 26 november 2011 te Groningen [X] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [X] dreigend de woorden toegevoegd :"Als het niet klopt maak ik je vandaag nog af".
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdachte is deswege strafbaar, nu er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De bewezenverklaarde feiten roepen een beeld op van de verhouding tussen verdachte en [X] dat geheel afwijkt van het beeld dat de beide betrokkenen daarvan hebben geschetst. Volgens verdachte en [X] gaan zij met elkaar om als geliefden, die -zoals altijd- wel eens ruzie maken, en dan mogelijk dingen zeggen die zij niet echt bedoelen, maar waarin steeds sprake is van gelijkwaardigheid en vrijwilligheid van al hetgeen er in de relatie voorvalt.
De feiten zoals de rechtbank die heeft bewezenverklaard wijzen in een geheel andere richting. Vastgesteld moet worden dat tussen verdachte en [X] in het geheel geen sprake was van een gelijkwaardige relatie, doch van een relatie waarin slechts verdachte het voor het zeggen had en [X] zich diende te onderwerpen aan zijn wensen en grillen. Dat [X] dat niet wil toegeven maakt eens te meer duidelijk onder welke druk van verdachte zij heeft gestaan en -gelet op de laatste ontwikkelingen zoals ter terechtzitting gebleken- mogelijk nog steeds staat.
De bewezenverklaarde feiten zijn onmiskenbaar zeer ernstig. Het mishandelen van [X], zoals herhaaldelijk is voorgekomen, vormt op zich reeds een ernstige inbreuk op haar lichamelijke en geestelijke integriteit, ook als er daarnaast geen sprake zou zijn geweest van uitbuiting. Maar dat laatste is eveneens tegen verdachte bewezen verklaard, zij het dat die bewezenverklaring op een korte periode betrekking heeft, maar wel een periode waarin het feitelijk verloop van de contacten tussen verdachte en [X] op de voet kon worden gevolgd. De inhoud van die contacten zijn onthutsend, omdat daaruit duidelijk wordt met welk een totale minachting van de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn vriendin verdachte zijn eigen persoonlijk gewin en genoegen boven alles stelt. Om maar aan geld te komen intimideerde en bedreigde hij [X] en bewoog hij haar om zich te prostitueren, terwijl zij er voortdurend blijk van gaf dat niet te willen, er van te walgen, het vies te vinden, en alleen haar best te doen omwille van verdachte. De beloning daarvoor van de zijde van verdachte bestond in het afnemen van haar geld en, aan het eind van de nacht, een ernstige mishandeling.
Verdachte heeft op geen enkel moment, ook niet ter terechtzitting, enig inzicht aan de dag gelegd in het verwerpelijke en strafwaardige van zijn handelingen ten opzichte van [X]. In die houding is hij kennelijk gesteund doordat hij wist dat [X] zelf heeft verklaard dat er in hun relatie niets aan de hand was, waarbij hij er aan voorbij gaat dat aan die verklaring, gelet op al hetgeen overigens bekend is geworden, naar objectieve maatstaven geen enkel geloof toekomt.
Op feiten als de thans bewezen verklaard kan, gelet op de ernst daarvan, in beginsel slechts worden gereageerd met een straf die vrijheidsbeneming van aanmerkelijke duur met zich brengt. In de persoon van verdachte zijn -nog afgezien van zijn houding waaruit geen enkel verantwoordelijkheidsgevoel voor het gebeurde volgt- geen argumenten gevonden die aan dat beginsel kunnen afdoen. Uit het omtrent verdachte opgemaakte voorlichtingsrapport valt af te leiden dat de justitiële geschiedenis van verdachte een aanhoudend patroon te zien geeft van grensoverschrijdende gedragingen in contacten met het andere geslacht. Reeds in 2007 is in een NIFP-rapport opgetekend dat verdachte moet worden beschouwd als een narcistische pleger, waarbij in de loop van de carrière steeds meer geweld gebruikt wordt en het slachtoffer de schuld krijgt van de grensoverschrijding. De thans bewezenverklaarde feiten bevestigen dat beeld en het risico op recidive wordt dan ook als hoog ingeschat.
Ter terechtzitting is gebleken verdachte niet ontvankelijk is voor ondersteuning of behandeling, omdat hij meent dat hem niets mankeert. Hij heeft geen werk, geen inkomen en geen dagbesteding. Hij heeft geweigerd mee te werken aan NIFP-rapportage.
Uit zijn strafblad blijkt dat hij al veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest en tevens dat hij reeds eerder is veroordeeld voor gewelds- en zedendelicten, waarbij verdachte soms ook binnen een proeftijd recidiveert.
Onder deze omstandigheden kan geen andere reactie volgen dan een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, nu van een deels voorwaardelijke straf met voorwaarden (bijvoorbeeld op het gebied van behandeling) geen positief effect te verwachten valt.
De hoogte van de op te leggen vrijheidsstraf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, nu verdachte van een deel van de hem tenlastegelegde mensenhandel zal worden vrijgesproken.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57, 273f, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
Onder verdachte zijn op 6 december 2012 een telefoontoestel, twee SIM-kaarten en een geldbedrag van € 358,80 in beslag genomen.
Niet is gebleken dat het in beslag genomen geldbedrag is verkregen uit het door verdachte gepleegde strafbare feit of dat met behulp van de andere goederen enig bewezenverklaard feit is begaan. Zo komt het imeinummer van de inbeslaggenomen telefoon niet overeen met het imeinummmer zoals dat blijkt uit de tapverslagen.
De in beslag genomen voorwerpen zijn dan ook niet vatbaar voor verbeurdverklaring, zodat de rechtbank de teruggave aan verdachte van deze voorwerpen zal gelasten.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
mishandeling, meermalen gepleegd;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 4 genummerde voorwerpen, te weten:
1. 1 stk geheugensim;
2. geld Nederlands, waarde 358,80;
3. 1 stk geheugensim;
4. 1. stk telefoontoestel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt en mr. I.J.K. van der Meer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. van Beek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2012.
Mr. Van der Meer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.