Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/7605
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats],
(gemachtigde: mr. S.P. van der Beek-Verdoorn),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Kuilderd).
Bij besluit van 8 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aan eiser geweigerd op de grond dat hij niet in Nederland, maar in Zweden woont.
Bij besluit van 27 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 30 januari 2012 heeft eiser nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en is op 1 december 1996 als load engineer in dienst getreden van [A] te [B], Zweden. In 2004 is aan eiser meegedeeld dat hij geen werkzaamheden meer mag verrichten voor de militaire afdeling van zijn werkgever [A] en per 24 maart 2005 is eiser op de civiele afdeling van [A] tewerkgesteld.
2. Bij brief van 27 november 2009 heeft [A] het ontslag van eiser aangezegd. De hiertegen door eiser aangespannen procedure heeft er uiteindelijk toe geleid dat de Zweedse Arbeidsrechtbank te Stockholm bij vonnis van 28 januari 2011 het dienstverband tussen eiser en [A] per 3 februari 2011, althans voorlopig, heeft ontbonden.
3. Op 7 februari 2011 heeft eiser in Nederland een WW-uitkering aangevraagd. Bij het primaire besluit van 8 maart 2011 heeft verweerder die uitkering geweigerd op de grond dat eiser in Zweden woonachtig is. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vastgehouden aan die weigering, waartegen eiser in beroep is gekomen.
4.1 Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat Nederland als zijn woonland dient te worden aangemerkt. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat het nimmer zijn bedoeling is geweest zich definitief in Zweden te vestigen en dat hij sinds 29 november 2010 weer in Nederland woont. Eiser verricht in Nederland sollicitatieactiviteiten en heeft zich beschik-baar gesteld voor de Nederlandse arbeidsmarkt. Eiser meent dat hij op grond van artikel 65 van Verordening (EG) nr. 883/2004 recht heeft op een WW-uitkering. Ook heeft eiser een beroep gedaan op het arrest Bergemann.
4.2 Eiser heeft in beroep tevens aangegeven dat hij zich op 2 maart 2010 bij [A] heeft ziekgemeld en dat de Zweedse uitvoeringsorganisatie Forsakringskassan sindsdien aan hem ziekengeld uitkeert wegens situatieve arbeidsongeschiktheid. In dat verband heeft eiser ter zitting van de rechtbank medegedeeld dat hij op grond van de ziekmelding van 2 maart 2010, met een kleine onderbreking in december 2010, tot aan zijn indiensttreding bij [C] B.V. per 1 oktober 2011, Zweeds ziekengeld uitgekeerd heeft gekregen.
5. De rechtbank constateert dat partijen er niet over van mening verschillen dat eiser per de datum hier in geding, te weten 3 februari 2011, enkel beoordeeld naar de vigerende bepalingen van de Nederlandse WW, geen aanspraak kan maken op een werkloosheids-uitkering krachtens die wet. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Aangezien eiser zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervulde voor een in het buitenland gevestigde werkgever, staat ook voor de rechtbank vast dat eiser nationaalrechtelijk bezien geen rechten aan de WW kan ontlenen.
6. Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of eiser op grond van de Verordening (EG) nr. 883/2004 (hierna: de Verordening) wel aanspraak kan maken op een WW-uitkering. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1 Artikel 11, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één lidstaat zijn onderworpen.
7.2 Artikel 11, tweede lid, van de Verordening bepaalt -kort gezegd en voor zover hier van belang- dat de personen die een uitkering ontvangen omdat of als gevolg van het feit dat zij een werkzaamheid uitvoeren in loondienst, beschouwd worden als personen die die werkzaamheid verrichten. Deze regel geldt niet voor uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of aan nabestaanden, prestaties in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten, of prestaties bij ziekte voor behandeling voor onbepaalde tijd.
7.3 Artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening bepaalt dat behoudens de artikelen 12 tot en met 16 voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat van toepassing is.
8. De rechtbank stelt vast dat het Zweeds ziekengeld dat eiser ontvangt, niet kan worden geschaard onder de uitzonderingen als genoemd in de laatste volzin van artikel 11, tweede lid, van de Verordening, zodat eiser, als ontvanger van het Zweeds ziekengeld overeenkomstig hetgeen is bepaald in de eerste volzin van artikel 11, tweede lid, van de Verordening, moet worden gekwalificeerd als ware hij een persoon die een werkzaamheid uitvoert in Zweedse loondienst.
9. Uitgaande van deze vaststelling komt de rechtbank in het licht van de aanwijsregel van artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening tot geen andere conclusie, dan dat voor eiser op de datum in geding van 3 februari 2011 de wetgeving van lidstaat Zweden van toepassing was. De exclusieve werking zoals die blijkt uit het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van de Verordening, maakt dat slechts de wetgeving van één lidstaat van toepassing is, in dit geval de Zweedse, en sluit daarom de Nederlandse wetgeving uit.
10. Het beroep van eiser op artikel 65 van de Verordening, welk artikel aanwijsregels geeft voor het verstrekken van werkloosheidsuitkeringen aan werklozen die in een andere dan de bevoegde lidstaat wonen, slaagt niet, omdat eiser uit hoofde van zijn Zweeds uitkeringsrecht wegens ziekte niet als werkloze kan worden beschouwd. Het beroep van eiser op het arrest Bergemann (HvJ EG 22 september 1988, zaak 236/87) slaagt evenmin. Dat arrest betreft een niet met de onderhavige zaak vergelijkbare casus, gewezen onder vigeur van de oude, hier niet van toepassing zijnde Verordening (EG) nr. 1408/71. Ten slotte faalt ook het beroep van eiser op een uitspraak van 22 december 2011 van de rechtbank te Middelburg, waarin de betrokkene, anders dan eiser, geen vaste werkkring in Noorwegen had en aldaar gedurende slechts acht maanden verblijf heeft gehouden.
11. Maar ook overigens is de rechtbank van oordeel dat niet wordt voldaan aan de voor de toepasselijkheid van artikel 65 van de Verordening noodzakelijke voorwaarde dat eiser op 3 februari 2011 in Nederland woonde en zij onderschrijft dienaangaande hetgeen verweerder in het bestreden besluit heeft neergelegd. De duur en bestendigheid van eisers verblijf in Zweden, de koopwoning in Zweden waar zijn echtgenote nog verblijft en de sollicitatiebezoeken van eiser vanuit Zweden aan Nederland tijdens welke hij in een gehuurde (onzelfstandige) woonruimte verblijft, leiden de rechtbank tot het oordeel dat het gewone centrum van eisers belangen zich op of omstreeks de datum van 3 februari 2011 in Zweden en niet in Nederland bevond. Het mag zo zijn dat het eisers intentie is om zich weer blijvend in Nederland te vestigen, maar dat enkele gegeven rechtvaardigt nog niet de gevolgtrekking dat hij op de datum in geding zijn woonplaats in Nederland had.
12. Verweerder heeft dan ook terecht aan eiser per 3 februari 2011 uitkering ingevolge de WW geweigerd. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. H.M. Braam en mrs. I.A.M. Kroft en G.F. van der Linden-Burgers, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2012.
Afschrift verzonden naar partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.