ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0824

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/6398 & 12/6399
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een herhaalde asielaanvraag en inreisverbod in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 16 maart 2012 uitspraak gedaan over de afwijzing van een herhaalde asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod aan de verzoeker, die afkomstig is uit Somalië. De verzoeker had op 24 februari 2012 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, nadat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het inreisverbod niet in een afzonderlijk besluit neergelegd hoefde te worden, en dat de schending van dit vormvoorschrift geen gevolgen had voor de belangen van de vreemdeling. De voorzieningenrechter stelde vast dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag op 10 maart 2010 nog steeds van toepassing was, en dat er geen nieuw gebleken feiten of relevante wijzigingen in het recht waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De verzoeker had geen overtuigende argumenten aangedragen die de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas konden onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening ongegrond was en wees dit af, evenals het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures en het aanleveren van relevante informatie in asielzaken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummers: AWB 12/6398 en AWB 12/6399, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de voorzieningenrechter
in het geding tussen
[naam], verzoeker,
gemachtigde: mr. H.E. Visscher, advocaat te Dordrecht,
en
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 23 februari 2012 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van verzoeker tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft verweerder aan verzoeker een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 24 februari 2012 beroep ingesteld.
Bij schrijven van 24 februari 2012 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb).
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 7 maart 2012 ter zitting behandeld.
Beide partijen zijn verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.1.2. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.1.3. Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) vaardigt Onze Minister een inreisverbod uit tegen de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.
2.2. het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onder verwijzing naar het besluit van 10 maart 2010 afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2011/13 (hierna: WBV 2011/13) geen voor verzoeker relevante wijziging van recht is, omdat in de eerdere asielprocedure in rechte is komen vast te staan dat verzoeker ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over zijn herkomst, zijn afkomst en reden van zijn vertrek uit Somalië. Voorts is aan verzoeker een inreisverbod opgelegd omdat hij zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn.
2.3. de gronden van het verzoek en beroep
Verzoeker heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Het WBV 2011/13 is een voor verzoeker relevante wijziging van recht. Deze beleidswijziging heeft mede betrekking op personen die afkomstig zijn uit het risicogebied buiten Mogadishu en geen recente probleemloze ervaring hebben met het leven onder Al-Shabaab. In de eerdere asielprocedure is niet betwist dat verzoeker uit het risicogebied komt en is hem zelfs tegengeworpen niet recentelijk te zijn vertrokken.
Het besluit van 10 maart 2010 geldt mede als terugkeerbesluit. Gelet op het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan in een geval als het onderhavige een inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking worden uitgevaardigd. Verzoeker wijst in dit verband op de uitspraak van 22 februari 2012 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Gravenhage (procedurenummers AWB 12/4066 en AWB 12/4067).
2.4. het oordeel van de voorzieningenrechter
2.4.1. Bij besluit van 10 maart 2010 is de eerste asielaanvraag van verzoeker afgewezen. Voor zover het bestreden besluit strekt tot afwijzing van de tweede asielaanvraag van verzoeker is het bestreden besluit van gelijke strekking als het besluit van 10 maart 2010. In deze situatie geldt voor de rechter volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het volgende toetsingskader.
Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
Ook indien de desbetreffende vreemdeling stelt dat bij gedwongen terugkeer naar het land van herkomst het risico bestaat op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) strijdige behandeling of bestraffing, moet worden voldaan aan de in het nationale recht neergelegde procedureregels. Slechts in geval van bijzondere feiten of omstandigheden kan noodzaak bestaan deze regels niet tegen te werpen. In dat geval kan het besluit van gelijke strekking, ondanks het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en een voor de desbetreffende vreemdeling relevante wijziging van het recht, worden getoetst door de bestuursrechter, voor zover deze feiten en omstandigheden daartoe nopen. Dat betekent niet dat bij de beoordeling of sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden ter toetsing staat of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het beroep van de desbetreffende vreemdeling op artikel 3 van het EVRM faalt. Aan die toetsing van het standpunt van verweerder komt de rechter eerst toe, nadat hij tot het oordeel is gekomen dat de feiten en omstandigheden die de desbetreffende vreemdeling in het kader van artikel 3 van het EVRM heeft aangevoerd, in het licht van de beoordeling in de eerdere procedure en het bepaalde in artikel 13 van het EVRM, zodanig zwaarwegend zijn, dat de wijze waarop hij het besluit van gelijke strekking naar nationaal recht dient te beoordelen, er aan in de weg staat dat een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing in de beoordeling van het beroep wordt betrokken.
2.4.2. In de eerdere asielprocedure is artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan verzoeker tegengeworpen en zijn verzoekers verklaringen over zijn geboorteplaats (Mogadishu), clanafkomst (Ashraf) en problemen in Somalië (recrutering door Al-Shabaab, verzoeker is daaraan ontsnapt en vervolgens gevlucht) ongeloofwaardig geacht. Hetgeen verzoeker in de onderhavige procedure naar voren heeft gebracht, werpt geen ander licht op de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De verklaringen van verzoeker over problemen van familieleden met Al-Shabaab zijn vaag en summier en zijn in de zienswijze en beroep ook niet nader toegelicht. Nu verzoeker zijn herkomst ook in de onderhavige procedure niet aannemelijk heeft gemaakt, is nog steeds niet duidelijk waar hij vandaan komt en is het WBV 2011/13 geen voor verzoeker relevante wijziging van het recht.
2.4.3. Gelet op het vorenstaande zijn in het betoog van verzoeker geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden gelegen, terwijl zich evenmin een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan. De voorzieningenrechter is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij het bestreden besluit desondanks kan toetsen voor zover dat strekt tot afwijzing van de tweede asielaanvraag van verzoeker.
2.4.4. Naar verzoekers gemachtigde ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, is de enige beroepsgrond van verzoeker tegen het inreisverbod dat dit verbod niet in een afzonderlijk besluit is neergelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in het midden blijven of verzoeker zich terecht op het standpunt stelt dat het inreisverbod in een afzonderlijk besluit neergelegd had moeten worden. Als verzoeker hier gelijk in heeft, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een schending van een vormvoorschrift die met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. De voorzieningenrechter ziet niet in hoe verzoeker in zijn belangen is geschaad doordat het inreisverbod is vervat in hetzelfde besluit als de afwijzing van de tweede asielaanvraag in plaats van in een afzonderlijk besluit. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond faalt.
2.4.5. Gelet op het vorenstaande kan nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep van verzoeker. Het beroep is ongegrond.
2.4.6. Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet op het beroep van verzoeker, is geen sprake meer van een met het verzoek om voorlopige voorziening connexe hoofdzaak. Een voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb is dan ook niet meer mogelijk, zodat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
2.4.7. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
2.4.8. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep (procedurenummer AWB 12/6398) ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening (procedurenummer AWB 12/6399) af.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, voorzieningenrechter, en door deze en mr. N. Jansen, griffier, ondertekend.