Parketnummer 09/900450-11
Datum uitspraak: 3 april 2012
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1971 te [plaats],
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 maart 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Berger en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. F.A. Broersma, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 mei 2011 te 's-Gravenhage ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord en/of doodslag, althans een te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk een of meer mes(sen) en/of een zwaard, althans een of meer scherpe voorwerp(en) en/of een kruisboog, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 29 mei 2011 te 's-Gravenhage ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord en/of doodslag en/of opzettelijke brandstichting en/of het opzettelijk te weeg brengen van ontploffing, althans een te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk een molotovcocktail, althans een fles met brandbare vloeistof en/of textiel, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 29 mei 2011 te 's-Gravenhage een molotovcocktail, althans een fles met brandbare vloeistof en/of textiel, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat het treffen van voorbereidingshandelingen voor doodslag moeilijk voorstelbaar is (vgl. vonnis van 18 september 2006 van deze rechtbank, LJN AY8446). Het treffen van voorbereidingshandelingen om iemand van het leven te beroven zou immers per definitie duiden op het hebben van 'voorbedachten rade'. Hierdoor bevat de tenlastelegging een innerlijke tegenstrijdigheid, als gevolg waarvan de dagvaarding nietig moet worden verklaard voor zover daarin voorbereidingshandelingen voor doodslag zijn ten laste gelegd.
Op 29 mei 2011 komt bij de politie een telefonische melding binnen van [A] dat een vriend van haar, de verdachte, een zwaard aan het slijpen is en voornemens is om de volgende dag met dat zwaard naar het UWV te gaan om mensen te vermoorden. Zulks heeft zij telefonisch van hem vernomen. Zij geeft aan dat de verdachte al jaren in onmin met het UWV leeft, dat hij psychische problemen heeft en dat zij hem in staat acht om de daad bij zijn woord te voegen. In overleg met de officier van justitie wordt besloten de verdachte aan te houden op verdenking van het treffen van voorbereidingshandelingen tot moord c.q. doodslag. In de woning van de verdachte worden aangetroffen een zwaard, messen, materiaal om messen en zwaarden mee te slijpen, slijpsel, een kruisboog, alsmede een fles gevuld met brandbare vloeistof en afgesloten met textiel. Op de grond in de woning liggen diverse dossiers. De verdachte blijkt het zwaard net te hebben geslepen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld (feiten 1 en 2). Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de verdachte de Wet wapens en munitie heeft overtreden (feit 3).
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft ten aanzien van feiten 1 en 2 betoogd dat er bij de verdachte geen sprake was van enig opzet tot het voorbereiden van een te plegen misdrijf. De handelingen van de verdachte waren enkel gericht op het verwerken van zijn woede. Hetgeen hij tegen mevrouw [A] heeft gezegd, moet ook worden gezien in het licht van zijn woedeverwerking. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake was van een molotovcocktail. De verdachte had afgetapte lampolie tijdelijk in een fles opgeslagen.
4.4 De beoordeling van de tenlastelegging *1
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat kan worden bewezen dat een verdachte opzettelijk (onder meer) voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, heeft verworven of voorhanden heeft gehad. Derhalve zal moeten worden bewezen dat de voorwerpen die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen 'bestemd zijn tot het begaan van een dergelijk misdrijf'. Krachtens geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte voor ogen stond (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213).
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de in de tenlastelegging vermelde voorwerpen naar hun uiterlijke verschijningsvorm onder de aangetroffen omstandigheden op zichzelf genomen dienstig zijn voor een misdadig doel zoals aan de verdachte ten laste is gelegd.
De rechtbank acht echter, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, niet bewezen dat sprake is geweest van opzet bij de verdachte om daadwerkelijk medewerkers van het UWV slachtoffer te laten worden van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De verklaring van getuige [A] over hetgeen de verdachte tegen haar had verteld en de verklaring die de verdachte zelf bij zijn aanhouding op 29 mei 2011 tegenover de politie heeft afgelegd, duiden erop dat de verdachte voornemens was om een misdrijf te plegen. Later, zowel bij de politie als de rechter-commissaris, is de verdachte echter hierop teruggekomen. Hij heeft verklaard dat hij die uitlatingen uit pure onmacht en frustratie in verband met een langslepend conflict met het UWV heeft gedaan. Tot een gevolg geven aan de uitlatingen zou het nooit zijn gekomen. Het slijpen van zijn zwaard was ook slechts een manier om de woede die hij voelde tegenover het UWV te kanaliseren, aldus de verdachte. Ter terechtzitting is de verdachte bij die uitleg gebleven, waarbij hij op de rechtbank een authentieke indruk heeft achtergelaten. De inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leveren naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende overtuigende aanwijzingen op dat de intenties van de verdachte daadwerkelijk verder reikten dan een (bizarre) uiting van onmacht en frustratie, zijnde overigens ook de gemoedstoestand van de verdachte, zoals die door de verbalisanten bij de aanhouding van de verdachte is vastgesteld. Daarmee kan het vereiste opzet als bedoeld in artikel 46 Sr niet worden bewezen. Dit brengt mee dat de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Op 1 juni 2011, drie dagen na de aanhouding van de verdachte, heeft in de woning van de verdachte een doorzoeking plaatsgevonden. Daarbij is onder het hoektafeltje bij een raam aan de straatzijde een wijnfles met vloeistof en een witte lap erin gestoken aangetroffen.*2 Blijkens het proces-verbaal van het Bureau Forensische Opsporing is de aangetroffen wijnfles voor 11 centimeter gevuld met lampolie, zijnde een brandbare vloeistof, en is in de hals van de fles een zeer brandbaar kunststof doekje gepropt. Het voorwerp voldoet aan de definitie van een molotovcocktail en is daarmee een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II sub 7, van de Wet wapens en munitie.*3 De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij wist dat de fles met lampolie een molotovcocktail was.*4
Gelet op het vorengaande oordeelt de rechtbank dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 29 mei 2011 te 's-Gravenhage een molotovcocktail, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
5. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt behandeling bij Palier.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij een eventuele bewezenverklaring rekening dient te worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De raadsman heeft er verder op gewezen dat blijkens de voortgangsrapportage het nut van reclasseringstoezicht minimaal is. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een te verwaarlozen strafblad heeft.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een molotovcocktail voorhanden gehad en daarmee gehandeld in strijd met de Wet wapens en munitie. Dit is de verdachte aan te rekenen.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 februari 2012
blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van een reclasseringsadvies over de verdachte van 19 oktober 2011, waarin staat vermeld dat de verdachte al zijn problemen externaliseert en geen heil ziet in begeleiding of behandeling.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een de verdachte betreffend psychiatrisch rapport d.d. 28 oktober 2011, opgesteld door […], psychiater, en een verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 10 oktober 2011, opgesteld door […], GZ-psycholoog.
Gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting zou voor het voorhanden hebben van een molotovcocktail een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden in beginsel zeker niet misstaan. De rechtbank is echter, met name gelet op de persoon en de persoonlijkheid van de verdachte, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven (12 dagen) volstaat. Om de ernst van het feit te benadrukken en teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank tevens een voorwaardelijke straf opleggen. Indien de verdachte tijdens de proeftijd van twee jaar wederom een strafbaar feit begaat, loopt hij het risico dat de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van bijzondere voorwaarden.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde partieel nietig, voor zover dit betrekking heeft op voorbereidingshandelingen van doodslag;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 78 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, voorzitter,
mrs. V.J. de Haan en M.L. Harmsen,rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.E. Prinsen Geerligs,griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2012.
*1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL1524 2011112618, van de regiopolitie Haaglanden, gedateerd 31 mei 2011, met bijlagen.
*2 Pv bevindingen, blz. 74 e.v.
*3 Pv van het Bureau Forensische Opsporing, blz. 109 e.v.
*4 Pv van bevindingen, blz. 103 e.v.