ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0691

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
381097 FA RK 10-9425
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning, gezag, zorg-/omgangsregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 maart 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige, gezag, zorg- en omgangsregeling, en kinderalimentatie. De man, die de biologische vader is van de minderjarige [minderjarige 1], verzocht de rechtbank om toestemming om [minderjarige 1] te erkennen, aangezien de moeder zijn toestemming hiervoor had geweigerd. De rechtbank overwoog dat de man, ondanks dat hij niet de verwekker was, wel een 'family life' had met [minderjarige 1] en dat erkenning in het belang van het kind zou zijn. De rechtbank stelde vast dat de man betrokken was bij de opvoeding van [minderjarige 1] en dat er voldoende contactmomenten waren geweest. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de man en [minderjarige 1] bij erkenning zwaarder wogen dan de belangen van de vrouw bij afwijzing van het verzoek. De rechtbank verleende de man vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] en stelde tevens dat hij gezamenlijk gezag zou krijgen over het kind, zodra de erkenning was verwerkt in de registers van de burgerlijke stand. Daarnaast werd een zorgregeling vastgesteld voor [minderjarige 1], waarbij de man recht had op omgang met het kind. De rechtbank bepaalde ook dat de man kinderalimentatie moest betalen voor de andere minderjarigen, [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De uitspraak benadrukt het belang van 'family life' en de rol van de biologische vader in de opvoeding van het kind, ongeacht de juridische status van de erkenning.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 10-9425
Zaaknummer: 381097
Datum beschikking: 19 maart 2012
Vervangende toestemming tot erkenning, gezag, zorg-/omgangsregeling en kinderalimentatie
Beschikking op het op 23 november 2010 ingekomen verzoek van:
[de man],
(hierna: "de man"),
ten tijde van de indiening van het verzoekschrift wonende te [woonplaats], doch thans wonende te [woonplaats],
advocaat: voorheen mr. I.H. van Hall te Gouda, thans mr. L.C. Griffioen-Wennekers te Waddinxveen,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder/de vrouw],
Hierna: "de moeder" of "de vrouw")
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. F.C. de Wit-Facchetti te Rotterdam,
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats ],
advocaat: mr. -
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
hierna: [minderjarige 1],
in rechte vertegenwoordigd door mr. H.H. Keereweer, advocaat te Zoetermeer,
in de hoedanigheid van bijzonder curator.
Procedure
Bij beschikking van deze rechtbank en kamer d.d. [datum beschikking] 2011 is, kort gesteld, bepaald dat de behandeling van de verzoeken van de man:
- tot het verlenen aan hem van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1],
- tot wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige 1],
- tot gezamenlijke gezagsuitoefening over [minderjarige 1] en
- tot vaststelling van een contactregeling tussen hem en [minderjarige 1],
alsmede het verzoek van de moeder:
- tot wijziging van de door de man ten behoeve van de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te betalen kinderalimentatie
zal worden voortgezet op een nadere terechtzitting. Dit, teneinde de moeder en de bijzonder curator in de gelegenheid te stellen om zich nog uit te laten over bij brief van 31 maart 2011 van de zijde van de man overgelegde stukken, die zij niet voor de behandeling ter terechtzitting op 4 april 2011 hadden ontvangen. Voorts om de heer [de vader] - waarvan eerst na de mondelinge behandeling d.d. 4 april 2011 bewijs van erkenning door hem van [minderjarige 1] is overgelegd - in de onderhavige procedure te betrekken. Tot slot om de man in de gelegenheid te stellen verweer tegen het verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in te dienen, nu dit verzoek door de vrouw eerst op 23 maart 2011 was ingediend.
Ten aanzien van het geschil over de zorgregeling tussen de man en de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn partijen verwezen naar de voor hen bekende mediator, teneinde te trachten hun geschil door middel van mediation tot een oplossing te brengen. Iedere verdere beslissing op dit punt is aangehouden, in afwachting van de resultaten van de mediation.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
- de brief van de bijzonder curator d.d. 15 juni 2011,
- de brief van de zijde van de man d.d. 16 november 2011, met bijlagen,
- de brief van de zijde van de vrouw d.d. 17 november 2011,
- de brief van de zijde van de man d.d. 17 november 2011,
- de brief van de zijde van de vrouw d.d. 18 november 2011, met bijlagen,
- de brief van de zijde van de man d.d. 19 januari 2012, met bijlagen.
Op 30 januari 2012 is de behandeling ter terechtzitting van alle verzoeken voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
- de man, vergezeld van zijn advocaat,
- de moeder, vergezeld van haar advocaat,
- de bijzonder curator.
De vader is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
Beoordeling
Aan de orde zijn de verzoeken van de man strekkende tot:
1. het verlenen aan de man van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1];
2. bepaling dat de geslachtsnaam van [minderjarige 1] dient te worden gewijzigd in "[geslachtsnaam van de man]";
3. bepaling dat de man voortaan gezamenlijk met de moeder het gezag uitoefent over [minderjarige 1] en dat daarvan aantekening in het bij de rechtbank berustende gezagsregister wordt gemaakt;
4. bepaling dat ten aanzien van alle drie de minderjarigen ([minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 1]) een zorgregeling zal gelden inhouden, kort gesteld, dat de minderjarigen bij de man verblijven - één keer per 14 dagen van vrijdagmiddag uit de naschoolse opvang ([minderjarige 1] uit het kinderdagverblijf) tot dinsdag naar school 08.30 uur,
- één keer in de 14 dagen dinsdag in de week dat er geen contactweekend plaastvindt, uit de naschoolse opvang (en het kinderdagverblijf) tot donderdag naar school 08.30 uur
- de helft van de vakantie- en feestdagen;
een en ander zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De bijzondere curator heeft de rechtbank verzocht de man in zijn verzoeken genoemd onder de punten 1 en 2 niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft verweer gevoerd en aangegeven dat de verzoeken van de man ten aanzien van de erkenning, het gezag en de geslachtsnaam en de zorgregeling van [minderjarige 1] allen moeten worden afgewezen, dan wel dat de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voorts geeft de vrouw aan dat het verzoek om een zorgregeling met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] moet worden afgewezen
De vrouw verzoekt zelfstandig een zorgregeling vast te stellen ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3], alsmede een bedrag aan kinderalimentatie te bepalen van € 1165,38 per maand voor twee kinderen, met ingang van 12 juli 2010, subsidiair met ingang van de datum van het indienen van haar verzoekschrift, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Erkenning [minderjarige 1] door de man
De man heeft gesteld dat hij sinds de geboorte van [minderjarige 1] al om erkenning heeft verzocht. De man wijst erop dat de beide andere kinderen langs dezelfde weg tot stand zijn gekomen, en hij ook het gezag heeft over deze kinderen. De man wijst er in zijn pleitnotitie d.d. 4 april 2011 op dat op grond van de restrictieve uitleg van het begrip 'verwekker' in artikel 1:204, derde lid BW de man geen mogelijkheid heeft om vervangende toestemming tot erkenning te krijgen, dit laat echter onverlet de toepassing van artikel 8 EVRM, aldus de man. Erkenning mag hem niet onthouden worden, tenzij er sprake is van gerechtvaardigde beperkingen. Naar de mening van de man is er sprake van 'family life'. Hij heeft meegeholpen in de voorbereiding van de bevalling en was bij de bevalling aanwezig en heeft de vrouw daarbij gesteund. Hij heeft [minderjarige 1] een badje gegeven in het ziekenhuis. Daarnaast heeft hij [minderjarige 1] ook haar eerste flesje gegeven. Ook heeft hij, bij de vrouw thuis, kraamhulp gegeven. Voorts heeft de man foto's van [minderjarige 1] in bezit. De erkenning van [minderjarige 1] door de nieuwe partner van de vrouw, [de vader], ziet de man als voorwaardelijk. De erkenning geschiedde immers nadat de man hiertoe een verzoek had gedaan. Er is sprake van misbruik van bevoegdheid.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man niet de verwekker is van [minderjarige 1]. Hij is slechts zaaddonor. Een verzoek op grond van artikel 1:204 BW is daarmee niet mogelijk, aldus de vrouw.
De vrouw stelt verder dat er geen sprake is geweest van 'family life' tussen de man en [minderjarige 1], waarmee ook op die grond geen erkenning mogelijk is. De man heeft toestemming gegeven voor het gebruik van zijn zaadcellen, maar heeft verder duidelijk aangegeven dat hij [minderjarige 1] niet wilde. Hij is tijdens de zwangerschap niet bij enige echo, controle of onderzoek aanwezig geweest. De man is weliswaar bij de bevalling aanwezig geweest, maar heeft zich voornamelijk - bellend - op de gang opgehouden. In het kader van een mediationtraject zijn er foto's van [minderjarige 1] aan de man overhandigd. Tijdens de mediation is er vier keer contact geweest tussen de man en [minderjarige 1]. Op grond hiervan kan echter nooit 'family life' ontstaan, aldus de vrouw. Daarnaast was er contact tussen de man en [minderjarige 1] als hij de oudste twee kinderen kwam ophalen voor de zorgregeling. De man speelde dan even met [minderjarige 1]. De vrouw heeft geprobeerd de man te betrekken bij [minderjarige 1], echter de man bleek niet geïnteresseerd. De door de man aangehaalde verdragen op grond waarvan hij als donor wel zou kunnen erkennen zijn niet van toepassing. De vrouw wijst op de uitspraak van het Hof Arnhem van 11 maart 2011 (LJN BP7435) waarin in een soortgelijk geval erkenning werd afgewezen. De vrouw merkt verder op dat de heer [de vader] [minderjarige 1] inmiddels erkend heeft. Nu de man zaaddonor is en niet de verwekker, is er geen sprake van misbruik van bevoegdheid, aldus de vrouw
Voor de bijzondere curator staat vast dat de man geen verwekker is nu er geen geslachtsgemeenschap is geweest. Hij acht erkenning op grond van family life wellicht mogelijk. Er zijn veel contactmomenten geweest tussen de man en [minderjarige 1], aldus de bijzondere curator. Het antwoord op deze vraag is ook van belang voor de vraag of de erkenning door de nieuwe partner van de vrouw een voorwaardelijke is en of de vrouw misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt door haar nieuwe partner [minderjarige 1] te laten erkennen. Ter zitting heeft hij er op gewezen dat de relatie tussen de vrouw en deze partner niet langer bestaat. De vrouw heeft verder geen te respecteren belang om haar toestemming te weigeren, aldus de bijzondere curator.
De rechtbank overweegt als volgt
Uit artikel 1:204 BW volgt dat de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de man die het kind wil erkennen kan worden vervangen door toestemming van de rechtbank, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden en de man de verwekker is van het kind.
Partijen zijn niet gehuwd geweest. Partijen hebben een affectieve samenlevingsrelatie gehad van juni 2003 tot en met december 2007. Gedurende deze relatie zijn twee kinderen geboren, [minderjarige 2] ([geboortedatum]) en [minderjarige 3] ([geboortedatum]). De geboorte van deze kinderen is tot stand gekomen via de zogenoemde ICSI-methode. Partijen hebben het gezamenlijk gezag over deze kinderen.
Overgebleven embryo's werden door de kliniek bewaard. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij steeds voor de opslag van dit materiaal heeft betaald. Partijen hebben de kliniek niet gemeld dat hun relatie verbroken was. Enige tijd na het beëindigen van de relatie is een overgebleven embryo teruggeplaatst. Partijen verschillen van mening of dit op gezamenlijk verzoek van partijen is gebeurd, of dat de vrouw dit zelfstandig, zonder medeweten van de man, heeft verzocht. Wat hiervan ook zij, deze terugplaatsing is niet succesvol gebleken.
[minderjarige 1] is eveneens geboren uit een ICSI-behandeling. Partijen kozen gezamenlijk voor een 2e ICSI-procedure. De man heeft daartoe, na voormelde mislukte terugplaatsing(en), opnieuw zaadcellen gedoneerd. Ter zitting is gebleken dat de man heeft ingestemd met het verzoek van de vrouw omdat hij wilde dat het kind een volle broer of zus van de oudere kinderen werd. [minderjarige 1] is aldus niet verwekt uit een ingevroren embryo. De man heeft toestemming gegeven voor het terugplaatsen van de bevruchte eicel bij de vrouw. [minderjarige 1] is vervolgens geboren op [geboortedatum].
Bij tussenbeschikking van [datum beschikking] 2011 heeft deze rechtbank reeds overwogen dat de man moet worden aangemerkt als de biologische vader en niet als de verwekker van [minderjarige 1].
De rechtbank overweegt dat in de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) het onderscheid dat de Nederlandse wetgever heeft aangebracht tussen enerzijds een biologische vader - verwekker, en anderzijds een biologische vader - donor, niet wordt aangetroffen. Het bestaan van de bloedverwantschap geldt als biologisch gegeven en de wijze van verwekking speelt daarbij geen rol. Voldoende is bloedverwantschap in combinatie met concrete omstandigheden benodigd voor het bestaan van een gezinsleven. Een biologische en sociale werkelijkheid dient volgens het EHRM te gaan boven de wettelijke presumptie. Ingevolge artikel 8 EVRM heeft de biologische vader die "family life" heeft met zijn kind, ongeacht de wijze waarop de zwangerschap is ontstaan, recht op bescherming van dit "family life". De rechtbank merkt in dit kader op dat de huidige maatschappelijke tendens hierbij lijkt aan te sluiten bij een wettelijk onderscheid tussen de anonieme donor enerzijds en de bekende donor die 'family life' met de moeder en/of het kind heeft anderzijds. Laatstgenoemde zou dan gelijk gesteld kunnen worden aan de verwekker (zie wetsvoorstel Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het gezamenlijk gezag van rechtswege bij geboorte tijdens een geregistreerd partnerschap, TK 2000-2001, 27047).
De rechtbank dient aldus na te gaan of er voldoende concrete omstandigheden zijn om aan te nemen dat er sprake is van 'family life'. Daarbij neemt de rechtbank de jurisprudentie van het EHRM inzake het bestaan van 'family life' als uitgangspunt. Hierin geeft het EHRM onder meer aan: "The existence or non-existence of 'family life' within the meaning of Article 8 is essentially a question of fact depending upon the real existence in practice of close personal ties, in particular the demonstrable interest in and commitment by the father to the child both before and after the birth" (Lebbink v. Nederland, 1 juni 2004 nr 45582/99; NJ 2004/667). Alsmede: "Where it concerns a potential relationship which could develop between a child born out of wedlock and its natural father, relevant factors include the nature of the relationship between the natural parents and the demonstrable interest in and commitment by the father to the child both before and after its birth" (Nylund v. Finland no. 27110/95).
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van 'family life' tussen de man en [minderjarige 1]. De rechtbank laat hierbij allereerst de aard van de relatie tussen partijen meewegen. Partijen hebben geruime tijd samengeleefd en uit die samenleving zijn twee kinderen zijn voortgekomen, [minderjarige 2] en [minderjarige 3], waarover beide partijen het gezag hebben en die zij nog immer gezamenlijk verzorgen en opvoeden. Voorts was de geboorte van [minderjarige 1] door beide partijen gewenst en gepland. Onweersproken is verder dat de man, in ieder geval deels, bij de geboorte aanwezig is geweest. De man staat vermeld als de vader op het geboortekaartje van [minderjarige 1]. Daarnaast heeft de man - onweersproken - [minderjarige 1] kort na de geboorte in bad gedaan en heeft hij haar een (eerste) flesje gegeven. De man heeft daarmee concreet bijgedragen in de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1]. Bovendien is door de vrouw bevestigd dat de man [minderjarige 1] regelmatig zag ten tijde van het ophalen van [minderjarige 2] en [minderjarige 3], en dan contact met haar had. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van 'family life'. Of de man al dan niet na de geboorte een deel van de kraamzorg bij de vrouw thuis heeft verzorgd, of anderszins contact met [minderjarige 1] heeft gehad, doet aan het voorgaande niet af.
Daarmee zou de man [minderjarige 1] kunnen erkennen mits deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden. Van schade aan de belangen van het kind is slechts sprake, indien ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico's aanwezig zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling (Hoge Raad 16 februari 2011 NJ 2001, 571). Hiervan is de rechtbank niet gebleken. De vrouw heeft onvoldoende gesteld dat erkenning door de man haar relatie met [minderjarige 1] zal verstoren en/of welke schadelijke gevolgen erkenning voor [minderjarige 1] zal hebben. Voorts is niet is gebleken dat de belangen van de vrouw zullen worden verstoord door erkenning door de man. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat partijen het gezamenlijk gezag hebben over [minderjarige 2] en [minderjarige 3], over deze beide kinderen werkbare afspraken blijken te kunnen maken, dat partijen in onderling overleg tot een bedrag aan kinderalimentatie hebben kunnen komen voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en dat een zorgregeling voor deze kinderen loopt. De man en de vrouw zijn kennelijk goed in staat om in overleg te komen tot werkbare afspraken omtrent de opvoeding en verzorging van hun kinderen. Concluderend wegen de belangen van de man en [minderjarige 1] bij erkenning naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan de belangen van de vrouw bij afwijzing van het verzoek van de man.
Het verzoek van de man zal worden toegewezen.
Erkenning [minderjarige 1] door [de vader]
Tussen partijen is niet in geschil dat de mogelijke erkenning van [minderjarige 1] door de man reeds voor de geboorte van [minderjarige 1] onderwerp van gesprek tussen partijen geweest is. Uit de door de man overgelegde transscriptie van een e-mail bericht van 25 augustus 2011 blijkt verder dat ook na de geboorte van [minderjarige 1] dit onderwerp tussen partijen is besproken. De man heeft op 23 november 2011 een verzoekschrift tot vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige 1] bij de rechtbank ingediend. Uit de door de vrouw overgelegde geboorteakte van [minderjarige 1] en de daaraan gehechte latere vermelding van erkenning van [minderjarige 1] door de heer [de vader] blijkt dat deze erkenning heeft plaatsgevonden op 13 december 2011. Ter zitting is gebleken dat de relatie tussen de vrouw en de heer [de vader] is verbroken.
De rechtbank stelt vast dat eerst na indiening van het verzoekschrift tot vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] de vrouw aan de heer [de vader] toestemming verleend [minderjarige 1] te erkennen. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Hoge Raad van 31 mei 2002 (LJN AE0745) en van 9 april 2004 (LJN AO1337) stelt de rechtbank vast dat vanaf het moment van indiening van het verzoek van de man tot daarop definitief is beslist, de vrouw slechts voorwaardelijke toestemming tot erkenning kon verlenen aan de heer [de vader]. Die toestemming heeft alleen gevolg indien de rechtbank het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor erkenning zal afwijzen.
De relatie tussen de vrouw en de heer [de vader] is verbroken. Van enig belang voor de vrouw bij een bevestiging van de voorwaardelijke toestemming tot erkenning door [de vader] is de rechtbank (dan ook) niet gebleken.
De man wordt vervangende toestemming tot erkenning verleend, zodat de toestemming van de vrouw tot erkenning van het kind door haar partner geen gevolg zal hebben en op grond van artikel 1:204, eerste lid, onder c, BW nietig is.
Gezag over [minderjarige 1]
Ten aanzien van het verzoek tot gezamenlijk gezag wijst de vrouw erop dat er bij de uitoefening van het gezag over de tweeling al problemen zijn. De tweeling krijgt last van loyaliteitsconflicten. Partijen staan op het punt om hulp voor hen te zoeken. Ter zitting heeft zij verder aangegeven dat partijen niet goed met elkaar communiceren. Bovendien misbruikt de man allerlei informatie over de vrouw die hij tijdens mediation verneemt. De vrouw ziet dan ook geen ruimte voor gezamenlijk gezag over [minderjarige 1], zelfs niet na een eventuele erkenning. Als de man echter eerlijk is, en alle afspraken nakomt staat zij overal voor open, aldus de vrouw
Uit artikel 1:253c, eerste lid, van het BW volgt dat de tot het gezag bevoegde vader van een minderjarige, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten.
Nu aan de man vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige zal worden verleend, zal de rechtbank de man in zijn verzoek ontvangen.
Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat dit verzoek, indien de andere ouder hiermee niet instemt, slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De rechtbank stelt bij deze beoordeling voorop dat voor gezamenlijk gezag in het algemeen is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarigen in gezamenlijk overleg kunnen nemen.
De rechtbank overweegt dat beide ouders thans het gezamenlijk gezag hebben over [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Zij zijn verder, blijkens het overgelegde convenant, goed in staat afspraken te maken ten aanzien van de verzorging en opvoeding van deze kinderen. Uit hetgeen uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen, ziet de rechtbank geen grond voor de gedachte dat dit ten aanzien van [minderjarige 1] anders zal zijn.
Het verzoek van de man zal worden toegewezen. De rechtbank zal bepalen dat het gezamenlijk gezag ingaat op het moment dat de erkenning is verwerkt in de registers van de burgerlijke stand, nu de man eerst vanaf dat moment de juridische - en derhalve de tot het gezag bevoegde - vader van de minderjarige is.
Geslachtsnaam
De man heeft reeds eerder de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erkend (en het gezamenlijk gezag over hen verkregen). Daarbij is als geslachtsnaam de naam "[geslachtsnaam van de man]" gekozen. De rechtbank wijst erop dat de keuze die voor de naam van een eerste kind is gedaan door dezelfde ouders beslissend is voor alle opvolgende kinderen (artikel 1:5 BW). Nu er geen sprake is van uitzonderingen op deze regel, als bedoeld in artikel 1:5, lid BW, impliceert dit dat [minderjarige 1] (na erkenning) automatisch dezelfde geslachtsnaam zal dragen als [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
Het verzoek van de man zal, wegens gebrek aan belang, worden afgewezen.
Zorgregeling [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
Ter zitting van 30 januari 2012 is een door partijen een (op 29 januari 2012) ondertekend convenant overgelegd waaruit blijkt dat partijen een zorgregeling voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn overeengekomen inhoudende (kort weergegeven) dat deze kinderen bij de man verblijven:
- een weekend per twee weken, vanaf vrijdagavond 18.30 tot zondagavond uiterlijk 19.00 uur;
- in de niet-contactweek; van dinsdagmiddag 15.15 uur van school tot woensdag 09.30 naar school;
- de schoolvakanties in onderling overleg bij helfte.
De rechtbank zal gelet hierop dienovereenkomstig beschikken. Het convenant zal aan de beschikking worden gehecht. Het verzoek van de man, zowel als de vrouw, tot het vaststelen van een zorgregeling voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] behoeft geen verdere bespreking
Zorgregeling [minderjarige 1]
De man verzoekt, kort gesteld, dat [minderjarige 1] bij de man zal verblijven
- één keer per 14 dagen van vrijdagmiddag uit het kinderdagverblijf tot dinsdag 08.30 uur,
- één keer in de 14 dagen dinsdag in de week dat er geen contactweekend plaatsvindt, uit het kinderdagverblijf tot donderdag 08.30 uur
- de helft van de vakantie- en feestdagen
De vrouw heeft aangegeven dat, mocht er al sprake zijn van omgang tussen de man en [minderjarige 1], deze omgang via een opbouwtraject dient te lopen, bij voorkeur na advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
De man heeft ter zitting bevestigd dat [minderjarige 1] thans niet een heel weekend bij hem kan verblijven. Hij bepleit een opbouwregeling. Hij heeft aangegeven dat hij zelfstandige is en zijn eigen werktijden kan bepalen.
De rechtbank overweegt dat partijen voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in onderling overleg een (uitgebreide) zorgregeling hebben kunnen vaststellen. Daarbij is niet gebleken van communicatiestoornissen tussen partijen noch van omstandigheden die ervoor zorgen dat enig contact tussen de man en de tweeling niet in het belang van de tweeling is. Verder is de rechtbank gebleken dat tussen de man en [minderjarige 1] al een begin van contact is (geweest) nu de man, naar zeggen van de vrouw, met [minderjarige 1] heft gespeeld bij het ophalen van [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Gelet hierop is de rechtbank van mening dat een zorgregeling voor [minderjarige 1] op korte termijn eveneens mogelijk is. De rechtbank zal een zorgregeling vaststellen. Als uitgangspunt hierbij hanteert de rechtbank de leeftijd van [minderjarige 1] (thans 2 jaar oud) alsmede het beginsel dat een minderjarige van jonge leeftijd gebaat is bij frequent en kortdurend contact met de niet-verzorgende ouder. Voorts neemt de rechtbank als leidraad dat deze regeling zoveel mogelijk dient aan te sluiten bij de regeling voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] dat zij bij de man is:
Tot 1 juli 2012:
- iedere dinsdag rond 15.00 uur uit het kinderdagverblijf tot 18.00 uur.
Van 1 juli 2012 tot 31 december 2012:
- iedere dinsdag rond 15.00 uur uit het kinderdagverblijf tot woensdagmorgen naar het kinderdagverblijf, dan wel naar de vrouw;
- een deel van de vakanties, in onderling overleg tussen partijen te bepalen.
Vanaf 1 januari 2013:
- een weekend per twee weken, vanaf vrijdagavond tot zondagavond uiterlijk 19.00 uur;
- in de niet-contactweek; van dinsdagmiddag tot woensdagochtend;
- de schoolvakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte.
Het staat partijen vrij om deze regeling eerder uit te breiden naar een hogere frequentie en/of langere duur. Daarbij geeft de rechtbank partijen in overweging deze regeling zoveel mogelijk te laten aansluiten op de regeling die voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is opgesteld
Kinderalimentatie
Uit het voormelde convenant van 29 januari 2012 blijkt dat partijen (kort gesteld) een bedrag aan kinderalimentatie voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn overeengekomen van € 750,- per maand, met ingang van 1 augustus 2011. De man zal dit bedrag iedere maand vóór de eerste van de desbetreffende maand aan de vrouw overmaken.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande diensovereenkomstig beslissen. Het convenant zal aan de beschikking worden gehecht. Het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bedrag aan kinderalimentatie voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3], behoeft geen nadere bespreking.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
Beslissing
De rechtbank:
vervangt de toestemming van
[de moeder], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
tot erkenning van
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
door
[de man] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
door toestemming van de rechtbank;
bepaalt dat, met ingang van het moment dat de erkenning van de minderjarige door de man is verwerkt in de registers van de burgerlijke stand, aan de man en de vrouw gezamenlijk het gezag zal toekomen over de hiervoor genoemde minderjarige [minderjarige 1] en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
neemt op de door de man en de vrouw met betrekking tot de minderjarigen [minderjarige 2], en [minderjarige 3], beiden geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], getroffen onderlinge regeling van hun betrekkingen, zoals neergelegd in het (in
fotokopie) aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan; en verklaart deze beschikking
in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 1] bij de man zal zijn:
Tot 1 juli 2012:
- iedere dinsdag rond 15.00 uur uit het kinderdagverblijf tot 18.00 uur.
Van 1 juli 2012 tot 31 december 2012:
- iedere dinsdag rond 15.00 uur uit het kinderdagverblijf tot woensdagmorgen naar het kinderdagverblijf, dan wel, naar de vrouw;
- een deel van de vakanties, in onderling overleg tussen partijen te bepalen;
Vanaf 1 januari 2013:
- een weekend per twee weken, vanaf vrijdagavond tot zondagavond uiterlijk 19.00 uur;
- in de niet-contactweek; van dinsdagmiddag tot woensdagochtend;
- de schoolvakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte;
en verklaart deze zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man, met ingang van 1 augustus 2011, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aan de vrouw, die de minderjarigen verzorgt en opvoedt, een bedrag zal betalen overeenkomstig hetgeen is opgenomen in het, aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W. de Wit, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. I. Diephuis-Timmer als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 maart 2012.