ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0596

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 15649
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel op basis van onvoldoende bewijs van Eritrese nationaliteit en identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 april 2012 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de Minister voor Immigratie en Asiel. Eiseres, geboren in Ethiopië en van Eritrese afkomst, had haar aanvraag ingediend op basis van haar Eritrese nationaliteit en de bedreigingen die zij in Eritrea had ondervonden vanwege haar geloofsovertuiging. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Minister, zich niet zonder nadere motivering op het standpunt had kunnen stellen dat de nationaliteit en identiteit van eiseres ongeloofwaardig waren, enkel omdat zij Amhaars sprak en haar beheersing van het Tigrinya minimaal was. De rechtbank wees erop dat het mogelijk is dat Eritrese personen Amhaars spreken en dat de Minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de taalbeheersing van eiseres een reden was om haar nationaliteit in twijfel te trekken.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet op goede gronden was gebaseerd, omdat de Minister niet had aangetoond dat eiseres niet de Eritrese nationaliteit bezat, gezien haar afkomst. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 874,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de overheid bij het afwijzen van asielaanvragen, vooral als het gaat om de geloofwaardigheid van de identiteit en nationaliteit van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
zittinghoudende te Maastricht
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 15649
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiseres,
en
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Datum bestreden besluit: 3 mei 2011
Kenmerk: 1012.06.1269
V-nummer: [nummer]
1. Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit – voor zover voor deze procedure van belang – heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres tijdig beroep doen instellen bij deze rechtbank. De beroepsgronden zijn ingediend bij brief van 7 juni 2011, aangevuld bij brief van 14 november 2011.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 november 2011, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. A.J.P. Lemmen, advocaat te Heerlen, en Y. Abdi, tolk.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Berben, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. Overwegingen
2.1 Eiseres stelt op [datum] 1988 in Ethiopië te zijn geboren, te behoren tot de bevolkinggroep Tigrinya en vanaf 2005 tot haar uitreis in 2010 in Eritrea te hebben verbleven. Zij heeft op 21 december 2010 de in rubriek 1 genoemde aanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft zij het volgende relaas ten grondslag gelegd.
De ouders van eiseres zijn vanuit Ethiopië gedeporteerd naar Eritrea. Eiseres is niet met haar ouders meegegaan, maar is enkele jaren bij haar peetmoeder en dier echtgenoot in Ethiopië gebleven. De echtgenoot van haar peetmoeder heeft eiseres verkracht. Hierna is eiseres ziek geworden en heeft zij te kennen gegeven zich bij haar familie in Eritrea te willen voegen. Na haar aankomst in Eritrea in 2005 is eiseres vier jaar lang ziek geweest. Zij leed aan epilepsie. Eiseres heeft zich vervolgens bekeerd tot de Pinkstergemeente en is door haar geloof genezen van haar epilepsie. Tijdens een inval in een woning van een lid van de Pinkstergemeente is eiseres door de politie meegenomen en gevangen genomen. Zij is van 15 juni 2010 tot 18 juni 2010 gedetineerd geweest. Onder druk van haar vader heeft eiseres op 11 augustus 2010 Eritrea verlaten vanwege haar geloofsovertuiging en haar weigering de militaire dienstplicht te vervullen. Eiseres heeft in dat kader verklaard dat zij haar militaire dienstplicht niet kan vervullen omdat zij geen vrijheid van godsdienst heeft. Bovendien verbiedt haar geloofsovertuiging haar de dienstplicht te vervullen.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid van de Vw 2000 in verbinding met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiseres toerekenbaar geen documenten ter staving van haar reisroute en asielrelaas heeft overgelegd. Evenmin heeft zij gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen afgelegd omtrent de door haar afgelegde reisroute. Naar het oordeel van verweerder ontbeert het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht en is dit dientengevolge ongeloofwaardig te achten. In dat verband heeft verweerder doorslaggevende betekenis toegekend aan het feit dat eiseres haar Eritrese nationaliteit en haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt nu zij Amhaars spreekt en de Tigrinyataal slechts minimaal beheerst.
2.3 De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder terecht en op goede gronden de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen.
Dienaangaande wordt overwogen als volgt.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Het beleid met betrekking tot het toerekenbaar ontbreken van documenten is neergelegd in onderdeel C4/3.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000). Volgens dit beleid moet het toerekenbaar ontbreken van documenten in de context van het totale feitencomplex worden beschouwd. Daarbij tast het toerekenbaar ontbreken van documenten de geloofwaardigheid van het asielrelaas aan. In dit beleid is verder onder meer bepaald dat de vaststelling dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten ten aanzien van één van de elementen identiteit, nationaliteit, reisroute en asielrelaas voldoende is om artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 tegen te werpen.
Volgens onderdeel C4/3.6.3. van de Vc 2000 is het uitgangspunt dat de situatie waarin een vreemdeling zijn documenten aan de reisagent heeft afgestaan aan de vreemdeling is toe te rekenen. De vreemdeling is in het algemeen op het moment dat de papieren aan de reisagent worden meegegeven reeds in een land waar bescherming van de desbetreffende autoriteiten kan worden ingeroepen. Op dat moment kan van de vreemdeling worden verlangd dat hij direct die bescherming inroept en dat hij zich met alle beschikbare documenten bij die autoriteiten legitimeert en met alle beschikbare documenten zijn asielaanvraag onderbouwt. Daarin heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid. De asielzoeker vraagt om bescherming, de overheid vraagt aan de asielzoeker bekend te maken wie hij is en hoe hij naar Nederland is gekomen. Wanneer de asielzoeker aannemelijk maakt dat de papieren onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen, aldus het beleid.
Als bijzonder aandachtspunt bij het ontbreken van documenten ter onderbouwing van de reis geldt volgens onderdeel C4/3.6.3 van de Vc 2000 dat het in beginsel niet geloofwaardig is dat een asielzoeker geen enkel (indicatief) bewijs van de reis kan overleggen. Zowel bij een reis over land als een reis per vliegtuig is het onaannemelijk dat een asielzoeker niets aan indicatief bewijs in zijn bezit heeft, aldus het beleid. In het geval dat een asielzoeker geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, geeft hij volgens het beleid blijk van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen.
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid het ontbreken van reisdocumenten aan eiseres kunnen toerekenen nu gesteld noch gebleken is dat het ontbreken van deze documenten een gevolg is van dwang door de reisagent. Bij dit standpunt heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres geen documenten kan overleggen aangaande de reis vanaf Eritrea via Sudan naar Nederland. Eiseres heeft evenmin informatie kunnen verschaffen over het vluchtnummer van haar vlucht van Khartoem naar Nederland en haar stoelnummer. De omstandigheid dat de reisagent de reispapieren bij zich had en dat de omroepberichten op het vliegveld niet in de Amhaarse taal werden gesproken, ontslaat eiseres niet van de verplichting de door haar gestelde reis met documenten te onderbouwen.
2.5 Daarnaast heeft verweerder eiseres in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat zij de oproep voor het vervullen van haar militaire dienst niet heeft overgelegd. De door eiseres in dit kader aangevoerde redenen heeft verweerder niet verschoonbaar hoeven te achten.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder eiseres het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft kunnen tegenwerpen.
2.6 Als zich de omstandigheid voordoet, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, mogen ingevolge artikel 31 van de Vw 2000, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas van de vreemdeling geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan om het als geloofwaardig te kunnen aanmerken.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan die beoordeling slechts terughoudend door de rechter worden getoetst. Dat geldt eveneens voor de beoordeling van het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan vorenbedoelde feiten ontleende vermoedens die deel uitmaken van gebeurtenissen die volgens het asielrelaas hebben plaatsgevonden. Bij de toetsing door de rechter van het standpunt van verweerder omtrent het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan de niet ongeloofwaardig geachte feiten en omstandigheden ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat, is voor deze terughoudendheid evenwel geen plaats. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling van 21 juli 2009 (LJN BJ3621) en 17 februari 2010 (LJN BL4556).
2.7 Eiseres heeft in beroep onder meer betoogd dat, kort gezegd, verweerder in redelijkheid de door haar gestelde Eritrese nationaliteit en identiteit niet ongeloofwaardig heeft kunnen achten.
Dienaangaande stelt de rechtbank vast dat verweerder de door eiseres gestelde (Eritrese) nationaliteit van haar ouders niet heeft bestreden. Dat geldt ook voor de verklaring van eiseres dat haar ouders op enig moment naar het grondgebied van het huidige Etiopië zijn verhuisd en in 1999 van daaruit zijn gedeporteerd naar Eritrea.
2.8 In het (als deskundigenadvies aan te merken) algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Eritrea van september 2010 is vermeld dat de Eritrese nationaliteit door geboorte kan worden verkregen, indien één of beide ouders van Eritrese afstamming is. Nu de ouders van eiseres van Eritrese afstamming zijn, had het op de weg van verweerder gelegen te motiveren waarom eiseres niet reeds hierom geacht kan worden (ook) de Eritrese nationaliteit te bezitten. De omstandigheid dat eiseres de in het land waarvan zij de nationaliteit bezit gangbare taal niet of onvoldoende beheerst – wat er verder ook van deze, hieronder nog te beoordelen stelling van verweerder zij – kan hier niet aan af doen nu het één niet logischerwijs uit het ander hoeft te volgen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat op dit punt een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleeft, hetgeen in strijd is met het bepaalde in de artikelen 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.9 Voormeld ambtsbericht vermeldt voorts dat elke bevolkingsgroep in Eritrea een eigen taal heeft. Het meest worden Tigrinya en Tigre gesproken. Tigrinya wordt door ongeveer de helft van de bevolking gesproken en is afkomstig van de oude taal Geez, een taal die alleen nog in de orthodoxe kerk wordt gebruikt. Het Engels wordt over het algemeen gesproken door zakenmensen en ambtenaren. Het Amhaars is een voertaal die in Eritrea vooral gangbaar is onder personen afkomstig uit Ethiopië. Als bron voor laatstgenoemde stelling vermeldt het ambtsbericht onder meer het “Country of Origin Informatie Report Eritrea” van het UK Home Office Border Agency van 8 juni 2010. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
"In theory Tigrinya, Arabic and English are all the official languages of Eritrea. In practice Tigrinya is mainly confined to the highlands, Arabic to the coastal regions and along the Sudanese border and English to the educated urban populations (particularly in Asmara)…each of the nine ethnic groups speaks its own language: Afar, Arabic, Bilen, To Bedawi, Kunama, Nara, Saho, Tigre and Tigrinya. Amharic, a legacy of Ethiopian rule is still widely spoken (…).
Amharic, the main language of Ethiopia, is not an accepted language in postindependence Eritrea. The BBC reported on 6 January 2003 that the Eritrean Government had banned Amharic-language songs. The report held that this was problematic for part of the population, stating “During the war [the 1998–2000 border war with Ethiopia] thousands of people of Eritrean origin were deported from Ethiopia and many speak Amharic as their first language.” (…) The Ethnologue entry for Amharic states that the number of speakers of Amharic according to the 1998 census, i.e. before the border war displacements, were: “17,372,913 in Ethiopia (1998 census). 14,743,556 monolinguals. Population total all countries: 17,417,913. Ethnic population: 16,007,933 (1998 census).”
2.10 Gelet op de hiervoor weergegeven informatie is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet zonder nadere motivering in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen geloof wordt gehecht aan de door eiseres gestelde Eritrese nationaliteit en identiteit omdat zij Amhaars spreekt en haar kennis van het Tigrinya minimaal is. Nog daargelaten de vraag of de beheersing van het Tigrinya door eiseres inderdaad minimaal is (de omstandigheid dat eiseres bij de haar in het Tigrinya gestelde vragen soms om verduidelijking van de vraag heeft verzocht, impliceert naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat zij de vragen niet heeft verstaan of begrepen), volgt uit deze informatie, alsook uit de door eiseres in de besluitvormingsfase overgelegde brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 22 december 2010, dat het mogelijk is dat uit Eritrea afkomstige personen (voornamelijk) Amhaars spreken. Voor zover verweerder zijn standpunt heeft gebaseerd op – overigens eerst ter zitting nader geduide – andersluidende bronnen had het op de weg van verweerder gelegen te motiveren waarom aan deze bronnen meer gewicht dient te worden toegekend dan de onder 2.9 genoemde bronnen. Verweerder heeft geen inzicht gegeven in het gezag dat aan deze bronnen moet worden toegekend en het is daarom voor de rechtbank niet mogelijk de betrouwbaarheid en objectiviteit daarvan vast te stellen, hetgeen bij de onder 2.9 genoemde bronnen wel het geval is. Ook in zoverre lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek.
2.11 Voor zover verweerder zijn standpunt inzake de ongeloofwaardigheid van de nationaliteit en identiteit van eiseres heeft gebaseerd op de omstandigheid dat de verklaringen van eiseres over haar woonomgeving summier en algemeen van aard zijn, overweegt de rechtbank dat ook dit standpunt het bestreden besluit niet kan dragen. Verweerder heeft noch in het voornemen noch in het besluit zelf aangegeven welke vragen eiseres – die op alle haar in dit kader in het eerste gehoor gestelde vragen een antwoord heeft gegeven – in dat kader onjuist heeft beantwoord. Aan de omstandigheid dat eiseres in het nader gehoor het antwoord op de vraag naar de prijs van basisbehoeften in Eritrea (deels) schuldig is gebleven, heeft verweerder in redelijkheid niet de conclusie kunnen verbinden dat eiseres, op een enkele juist beantwoorde vraag na, geen of onjuiste antwoorden heeft gegeven op andere vragen die haar zijn gesteld over het door haar gestelde land van herkomst, nu dit de enige vraag in dit kader is geweest die eiseres niet (volledig) heeft kunnen beantwoorden.
2. 12 Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is te achten. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegen strijd met de artikelen 3:46 en 3:47 van de Awb.
2.13 De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de onderhavige procedure redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op het in rubriek 3 vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres twee punten zijn toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Nu aan eiseres ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
2.14 Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank nog op dat de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit niet betekent dat zij op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank de beroepsgronden met betrekking tot de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 ondubbelzinnig heeft verworpen. Indien eiseres zich niet kan verenigen met de verwerping van deze beroepsgronden en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank in rechte komt vast te staan, zal zij, ondanks de gegrondverklaring van het beroep, tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep moeten instellen.
Beslist wordt als aangegeven in rubriek 3.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 874,- (wegens kosten van rechtsbijstand), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Aldus gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2012.
w.g. D. Raes w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden op:
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, van de Awb of aan artikel 85, eerste of tweede lid, van de Vw 2000.