ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0349
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Omzetbelasting en verhoging BTW-tarief beeldende kunst zonder overgangsregeling
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 maart 2012, staat de verhoging van het BTW-tarief op beeldende kunst per 1 januari 2011 centraal. Eiser, een beeldend kunstenaar, had in december 2010 een kunstwerk verkocht voor € 8.500, met de levering op 3 januari 2011. Hij diende zijn aangifte omzetbelasting in volgens het nieuwe, hogere tarief, maar maakte bezwaar tegen deze voldoening. De inspecteur van de Belastingdienst wees het bezwaar af, wat leidde tot deze rechtszaak.
Eiser betoogde dat de wetswijziging, die het tarief verhoogde naar 19%, onverbindend verklaard moest worden. Hij stelde dat de wijziging zo snel was doorgevoerd dat hij niet in staat was zijn prijzen aan te passen, waardoor de hogere belasting voor zijn rekening kwam. Hij voerde aan dat dit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, alsook met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
De rechtbank overwoog dat artikel 120 van de Grondwet de rechter verbiedt om de grondwettigheid van wetten te toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Dit betekent dat de rechter niet kan ingaan op de argumenten van eiser met betrekking tot de rechtsbeginselen. Wat betreft het beroep op het EVRM, stelde de rechtbank vast dat belastingheffing als regulering van eigendom wordt beschouwd. De rechtbank concludeerde dat eiser, volgens artikel 52 van de Wet op de omzetbelasting 1968, de meer verschuldigde omzetbelasting op zijn afnemer kan verhalen. De rechtbank oordeelde dat de individuele last die eiser ervoer niet voortkwam uit de tariefwijziging, maar uit zijn keuze om zich niet op artikel 52 te beroepen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.