ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0346

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12 / 8370
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van bewaring van Iraakse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 maart 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van een Iraakse vreemdeling. De eiser, geboren op 6 mei 1984, heeft beroep ingesteld tegen de vrijheidsontneming die op 10 november 2011 door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op diplomatiek niveau gesprekken plaatsvinden met de Iraakse autoriteiten over de mogelijkheid van zowel vrijwillige als gedwongen terugkeer van Iraakse vreemdelingen. De rechtbank heeft opgemerkt dat er recentelijk op 12 maart 2012 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de Directeur Internationale Aangelegenheden van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Iraakse ambassadeur in Nederland, waarbij de voortgang van de dialoog is besproken. Ondanks dat er nog geen concrete toezeggingen zijn gedaan door de Iraakse autoriteiten, concludeert de rechtbank dat er nog steeds een redelijk vooruitzicht is op verwijdering van de eiser binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12 / 8370
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2012 in de zaak tussen
[naam eiser], eiser
(gemachtigde: mr. K.P.E. van Tulden),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder.
Procesverloop
Op 10 november 2011 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Tevens is om schadevergoeding verzocht.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage ingezonden. Eiser heeft daarop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2012, waar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L.M.F. Verhaegh
Overwegingen
1. Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op 6 mei 1984 en van Iraakse nationaliteit.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring laatstelijk bij uitspraak van 13 februari 2012 (AWB 12 / 2834) ongegrond is verklaard. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of het voortduren van de bewaring sedert de sluiting van het onderzoek ter zitting in de vorige procedure op
7 februari 2012, rechtmatig kan worden geacht.
3. Uit de gedingstukken blijkt dat op 16 februari 2012 en op 8 maart 2012 vertrekgesprekken zijn gevoerd met eiser. Verder heeft verweerders gemachtigde ter zitting verklaard dat er nog steeds op diplomatiek niveau gesprekken plaatsvinden met de Iraakse autoriteiten om tot een hervatting te komen van de uitzettingen naar Irak. Begin februari 2012 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de Nederlandse ambassadeur in Bagdad en de bevoegde Iraakse minister.
Daarbij is de mogelijkheid van zowel vrijwillige als gedwongen terugkeer van Iraakse vreemdelingen naar hun land van herkomst besproken. Begin maart 2012 heeft verder een delegatie van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) op de luchthaven
van Bagdad gesproken met de Iraakse migratieautoriteiten. Tijdens dit gesprek is besproken dat een gesprek op het hoogste niveau nodig is. Voorts heeft op 12 maart 2012 een gesprek plaatsgevonden tussen de Directeur Internationale Aangelegenheden van de DT&V en de Iraakse ambassadeur in Nederland. Tijdens dit gesprek is aangegeven dat de dialoog moet worden voortgezet. De Iraakse ambassadeur heeft hierbij aangeboden een faciliterende rol te spelen. Verweerders gemachtigde heeft verder opgemerkt dat de gesprekken op diplomatiek niveau enige tijd in beslag nemen, maar te verwachten is dat de verrichte en de nog te verrichten inspanningen binnen een redelijke termijn tot een gewijzigde houding bij de Iraakse autoriteiten leiden. Volgens verweerder is daarom nog sprake van zicht op verwijdering van eiser binnen een redelijke termijn.
4. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat er niet langer een redelijk vooruitzicht is op de verwijdering van eiser. Uit de door verweerders gemachtigde ter zitting verstrekte informatie volgt dat nog steeds wordt overlegd met de Iraakse autoriteiten op verschillende diplomatieke niveaus en dat die contacten regelmatig plaatsvinden, zoals recentelijk op 12 maart 2012. Weliswaar hebben deze activiteiten nog niet tot concrete toezeggingen van de zijde van de Iraakse autoriteiten tot de afgifte van laissez-passers of tot hervatting van gedwongen uitzettingen met een EU-staat geleid,
maar onder deze omstandigheden bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond
te oordelen dat zicht op verwijdering van eiser binnen een redelijke termijn ontbreekt.
De rechtbank ziet verder aanleiding op te merken, zoals ook al ter zitting is benadrukt,
er aan te hechten dat de voortgang van het diplomatiek overleg indien mogelijk en zo ja,
zo concreet mogelijk in de voortgangsrapportage wordt verwerkt teneinde te kunnen beoordelen of behandeling van ene volgberoep al dan niet op zitting dient plaats te vinden.
5. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerders gemachtigde tijdens het onderzoek ter zitting van 7 februari 2012 heeft verklaard dat nog diezelfde week dan wel de week daarna zal worden gerappelleerd bij de Iraakse autoriteiten inzake de in onderzoek zijn aanvraag tot afgifte van een laissez passer voor eiser. Verweerders gemachtigde kon desgevraagd tijdens het onderhavige onderzoek ter zitting niet aangeven of dit daadwerkelijk is gebeurd. De rechtbank ziet echter, gezien de huidige stand van zaken
geen aanleiding om aan het al dan niet rappelleren consequenties te verbinden.
6. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om schadevergoeding afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.A.W. Kusters-van Mulken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2012.
w.g. mr. K.M.A.W. Kusters-van Mulken,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 29 maart 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.