ECLI:NL:RBSGR:2012:BW0291

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/8313 MAW, AWB 10/8315 MAW, AWB 10/8316 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omzetting BBT-aanstelling in aanstelling in fase 2 van het Flexibel Personeelssysteem (FPS)

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2012 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van de minister van Defensie om de BBT-aanstellingen van eisers om te zetten naar een aanstelling in fase 2 van het Flexibel Personeelssysteem (FPS). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken van eisers, die sinds respectievelijk 2002, 2004 en 2005 in dienst zijn, zijn afgewezen op basis van het beleid van verweerder, dat niet onredelijk werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet hebben voldaan aan hun verplichting om concrete, in essentie gelijke gevallen te noemen die anders zijn behandeld, en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel daarom faalde. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid kon besluiten om het organisatiebelang zwaarder te laten wegen dan de persoonlijke belangen van eisers, gezien de beperkte financiële middelen en de overschrijding van de personele vullinglijnen. De beroepen van eisers zijn derhalve ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/8313 MAW, AWB 10/8315 MAW, AWB 10/8316 MAW
uitspraak van de meervoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak [A], te [plaats a],
[B], te [plaats b],
[C], te [plaats c], eisers
(gemachtigde: mr. C. van Kins),
en
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigden: mr. A.M. Rentema-Westerhof en mr. L.M. Ju).
Procesverloop
Bij aanvraag van 23 maart 2010 heeft eiser [A], verzocht met ingang van
11 mei 2013 te worden aangesteld in fase 2 van het Flexibel Personeelssysteem (FPS).
Bij aanvraag van 23 maart 2010, heeft eiser [B] verzocht met ingang van
24 januari 2013 te worden aangesteld in fase 2 van het FPS.
Bij aanvraag van 15 maart 2010, heeft eiser [C], verzocht met ingang van
29 september 2013 te worden aangesteld in fase 2 van het FPS.
Bij besluiten van 27 april 2010 zijn de verzoeken van eisers afgewezen.
Bij besluiten van 13 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben bij brief van 23 november 2010 tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2011. Eisers [A] en [B] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. E. van der Marel en mr. L.M. Ju.
De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Awb heropend en de zaken verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft plaatsgevonden op 30 januari 2012. Eisers zijn verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser [A] is sinds 9 september 2002 aangesteld als militair bij het beroepspersoneel voor bepaalde tijd (BBT) en was bestemd voor de functie van [functie a]. Per 11 mei 2007 is eiser als [functie b] geplaatst op de Vliegbasis [D] en is aan hem een nieuwe dienverplichting opgelegd van zes jaar. Met ingang van 1 april 2009 is eiser de functie van [functie c] toegewezen. De verwachte einddatum is 10 mei 2013.
1.2 Eiser [B] is sinds 1 november 2004 aangesteld als BBT'er en was bestemd voor de functie van [functie a]. Aan deze aanstelling was een dienverplichting verbonden van acht jaar. Met ingang van
1 oktober 2009 is eiser de functie van [functie d] in de rang van sergeant toegewezen. De verwachte einddatum is 23 januari 2013.
1.3 Eiser [C] is sinds 29 augustus 2005 aangesteld als BBT'er en was bestemd voor de functie van [functie e]. Aan deze aanstelling was een dienverplichting verbonden van acht jaar. Met ingang van 9 juli 2012 is eiser de functie van [functie d] in de rang van sergeant toegewezen. De verwachte einddatum is
28 september 2013.
2 Verweerder heeft in de bestreden besluiten de afwijzing van het verzoek om statuswijziging gehandhaafd. Verweerder heeft hiertoe gewezen op de nota "Voorlopige voorziening overgang BBT'ers naar FPS" van 8 december 2008.
Verweerder voert aan dat eisers een dienverplichting hebben en overweegt dat,
BBT'ers, niet zijnde soldaten en korporaals of overeenkomstige rangen, in beginsel worden ingedeeld in fase drie. Daarbij wordt rekening gehouden met enerzijds het beschikbaar zijn van voldoende formatieve ruimte en anderzijds de geschiktheid van de militair. Eisers functioneren naar behoren, maar Defensiebreed is sprake van overschrijding van de personele vullinglijnen. Dit heeft geresulteerd in een neerwaartse bijstelling van aanstellingsopdrachten. Omdat er op dit moment geen vacatures worden voorzien op het moment van het aflopen van de aanstelling van eisers, is geen sprake van het beschikbaar zijn van voldoende formatieve ruimte om het verzoek van eisers te honoreren. Het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel gaat niet op omdat kapitein [E] (Hoofd Gereedstelling [Afdeling] Squadron) en kapitein [F] (P&O adviseur) niet bevoegd zijn te besluiten over het toekennen van een fase 2 aanstelling en niet is gebleken dat zij een dergelijke toezegging hebben gedaan.
3 Eisers stellen zich op het standpunt dat de in de nota van 8 december 2008 opgenomen criteria niet van toepassing zijn. Deze nota heeft niet de instemming van de bonden en staat bovendien op gespannen voet met de wel met de bonden afgestemde nota's "Overgangsbeleid FPS" van 7 juni 2007 en 25 juni 2007, waaruit volgt dat de militair op het moment dat zijn BBT-aanstelling expireert, de keuze heeft te opteren voor een FPS-aanstelling bij de krijgsmacht dan wel om de dienst daadwerkelijk te verlaten.
Het verzoek van eisers om in aanmerking te komen voor een fase 2 aanstelling dient niet te worden getoetst aan de criteria beschikbare formatieruimte en geschiktheid, maar aan artikel 154b, tweede lid, sub a, van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (hierna: AMAR). Ook stellen eisers dat verweerder op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat de vullinglijn momenteel zou zijn overschreden. Voorts doen eisers een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stellen dat drie collega's wel in aanmerking zijn gekomen voor een fase 2 aanstelling. Zij zouden een toezegging hebben gehad van verweerder om in aanmerking te komen voor een aanstelling in fase 2.
4.1 Aan de bestreden besluiten ligt het Flexibel Personeelssysteem (FPS) ten grondslag, dat per 1 januari 2008 is ingevoerd. Het FPS kent drie fasen. Fase 1 neemt een aanvang als de militair zijn loopbaan bij het ministerie van Defensie begint en eindigt bij het aflopen van de dienverplichting. Fase 2 begint na afloop van de dienverplichting en duurt tot en met de beslissing over het al dan niet doorstromen naar de hogere functieniveaus in
fase 3. Indien geen positief doorstroombesluit wordt genomen, zal bij het bereiken van een maximum leeftijd ontslag dienen te volgen.
4.2 Voor militairen met een aanstelling voor bepaalde tijd (BBT-personeel) en voor militairen met een aanstelling voor onbepaalde tijd (BOT-personeel) die op
31 december 2007 in dienst waren van Defensie, is in verband met de introductie van het FPS overgangsrecht vastgesteld. Dit overgangsrecht is vastgelegd in paragraaf 1 van hoofdstuk 12 van het AMAR.
4.3 In artikel 154b van het AMAR is het ontslag van militairen die voor een bepaalde tijd zijn aangesteld bij het beroepspersoneel geregeld. Artikel 154b van het AMAR luidt als volgt:
"1. De in artikel 154a, eerste lid, bedoelde militair wordt eervol ontslag verleend vanwege het eindigen van de tijd waarvoor de aanstelling is geschied.
2. In afwijking van het eerste lid kan de aanstelling van de in artikel 154a, eerste lid, bedoelde militair met diens instemming en onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden:
a. aan het einde van de initiële of verlengde aanstellingsduur worden omgezet naar een aanstelling bij de krijgsmacht, waarbij de militair gaat functioneren in fase twee;
b. tijdens de initiële of verlengde aanstellingsduur worden omgezet naar een aanstelling bij de krijgsmacht, waarbij de militair gaat functioneren in fase één respectievelijk fase twee;
3. In het geval, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt de verplichting om deel uit te maken van het beroepspersoneel als bedoeld in artikel 154a, tweede lid, gehandhaafd."
4.4 Omdat het FPS op 1 januari 2008 nog niet in alle details was uitgewerkt heeft verweerder in de nota "Uitvoeringsaangelegenheden invoering Flexibel Personeelssysteem" van 13 december 2007 nadere kaders aangegeven.
In deze nota is onder punt 7 bepaald dat verzoeken van BBT'ers die hun aanstelling willen omzetten naar een aanstelling bij de krijgsmacht worden beoordeeld aan de hand van een tweetal criteria:
a. de Militair is geschikt en bekwaam te achten voor verdere functievervulling; en
b. er dient formatieve ruimte voorhanden te zijn.
Verweerder heeft voorts in de nota van 8 december 2008 "Voorlopige voorziening overgang BBT'ers naar FPS", richtlijnen gegeven hoe om te gaan met de overgang van militairen met een BBT-aanstelling naar het FPS.
In deze nota is onder punt 3.b. bepaald dat wanneer de overgang naar een FPS-aanstelling plaatsvindt tijdens de initiële BBT-aanstelling (dus niet de verlengde) rekening moet worden gehouden met de dienverplichting. De duur van de dienverplichting is gelijk aan de duur van de initiële aanstelling (voor een bepaalde tijd). De BBT'er die nog in de initiële aanstelling zit, krijgt een FPS aanstelling in fase 1 voor de duur van het nog ontbrekende gedeelte van de duur van de dienverplichting (initiële aanstelling). In het verlengde hiervan behoudt de militair bij overgang naar een FPS-aanstelling in fase 1 zijn aanspraak op het resterende deel van zijn BBT-premie, als ware zijn BBT-aanstelling voortgezet.
In verband met beperkte financiële middelen voor personele exploitatie zijn maximale personele vullinglijnen opgelegd. In de nota's van 4 mei 2010 en 19 november 2010 zijn, om het overschrijden van de opgelegde vullinglijn te vermijden, naast het zoveel als operationeel mogelijk beperken van formatieve inhuur, nog een aantal beperkende maatregelen opgenomen. Voor bestaande BBT-aanstellingen, die niet onder de toepassing van het overgangsbeleid vallen, geldt dat deze niet meer worden omgezet naar een FPS-aanstelling.
5.1 De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid van verweerder om een aanstelling voor bepaalde tijd bij het beroepspersoneel om te zetten naar een aanstelling bij de krijgsmacht en de betrokken militair aldus te plaatsen in een loopbaanfase, van discretionaire aard is.
5.2 De rechtbank acht het hiervoor onder punt 4.4 omschreven beleid, voor zover hier van belang, dat verweerder bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid hanteert niet onredelijk. De omstandigheid dat de nota van 13 december 2007 niet de instemming had van de bonden maakt dit niet anders.
5.3 Uit het door verweerder gehanteerde beleid volgt dat een BBT'er in de gelegenheid wordt gesteld zijn aanstelling om te zetten naar een aanstelling bij de krijgsmacht bij geschiktheid en indien er formatieve ruimte voorhanden is. In verband met de beperkte financiële middelen zijn voorts bepaalde maatregelen afgesproken die Defensiebreed moeten worden toegepast en die met ingang van 1 mei 2010 van kracht zijn. Een van deze maatregelen is dat bestaande BBT aanstellingen aan het eind ervan niet meer mogen worden omgezet naar een FPS fase 2 aanstelling. Uit de in rechtsoverweging 4.4. genoemde nota's
blijkt dat CLSK de formatieve ruimte in 2010 overschrijdt. Ter zitting van 20 oktober 2011 en bij aanvullend verweerschrift van 20 januari 2012 met als bijlage het Overzicht B1-1 [D] en [G], heeft verweerder aangegeven dat de betreffende vakgroep op
1 januari 2017 (einde huidige reorganisatie) nog gevuld zal zijn met 239 sergeanten, dat naar verwachting 20 sergeanten overtollig zullen worden, dat de naasthogere rang (sergeant-majoor) een vijftal vacatures zal kennen die opgevuld kunnen worden met een deel van de overtollige sergeanten en dat dit nog steeds zal leiden tot een te verwachten overschot van 15 sergeanten. Gegeven deze omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten bij het aflopen van de BBT-aanstellingen van eisers in 2013 geen fase 2 aanstelling te verlenen.
De rechtbank is van oordeel dat eisers ten onrechte menen dat uit de nota 25 juni 2007 (P/200716850) blijkt dat als de militair aan het einde van zijn aanstelling voor bepaalde tijd opteert naar een FPS aanstelling, verweerder gehouden is deze aanstelling ook daadwerkelijk te verlenen. Terecht stelt verweerder zich op het standpunt dat onder opteren moet worden verstaan dat de militair de keuze heeft een verzoek in te dienen en dat verweerder vervolgens een aanstelling kan verlenen.
5.4 Verweerder heeft met de afwijzing van eisers verzoeken in overeenstemming met zijn beleid gehandeld. Gelet op de hiervoor geschetste financiële omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voorts in redelijkheid kunnen besluiten het organisatiebelang zwaarder te laten wegen dan het persoonlijk belang van eisers. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek van eisers in aanmerking te komen voor een fase 2 aanstelling af te wijzen.
5.5 Ter zake van het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel stelt de rechtbank vast dat eisers niet hebben voldaan aan de op hen rustende plicht om concrete, in essentie gelijke gevallen te noemen die anders zijn behandeld. Eisers hebben volstaan met de verwijzing naar de brief van de commandant van de Vliegbasis [D] van
22 november 2010, waaruit blijkt dat aan de drie collega's in de periode omstreeks mei 2009 een toezegging is gedaan en dat zij daarom in augustus 2010 in aanmerking zijn gebracht voor een fase 2 aanstelling. Deze drie militairen, van wie de namen niet zijn vermeld, dienden nog wel een formeel verzoek in te dienen om het dossier te completeren.
Niet is gebleken dat aan eisers een dergelijke bevoegdelijk gedane toezegging is gedaan.
Voor zover bij dienstonderdelen, in afwijking van het beleid, wel omzetting van BBT-aanstellingen in een fase-aanstelling heeft plaatsgevonden overweegt de rechtbank dat het op de weg van verweerder ligt om hierop toezicht te houden. Indien een dergelijke omzetting toch is gebeurd, is verweerder niet gehouden om anderen in een gelijke positie te brengen.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
6 De beroepen zijn derhalve ongegrond.
7 Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven en mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, rechters, en B. Dedden, generaal-majoor b.d. (militair lid), in aanwezigheid van A.J. Faasse - van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2012 .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.