ECLI:NL:RBSGR:2012:BV9737

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12 / 6209 en Awb 12 / 6207
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit tot afwijzing verblijfsvergunning asiel op grond van verantwoordelijkheidscriteria van de Italiaanse autoriteiten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese verzoeker en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De verzoeker had op 21 februari 2012 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister was afgewezen op de grond dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Verordening (EG) 343/2003. De Italiaanse autoriteiten hadden echter niet tijdig gereageerd op het terugnameverzoek van de minister, waardoor Italië geacht werd in te stemmen met de terugname van de verzoeker.

Echter, na het aanvankelijke fictieve akkoord, hebben de Italiaanse autoriteiten op 6 maart 2012 kenbaar gemaakt het terugnameverzoek niet te honoreren, omdat aan de verzoeker eerder een asielstatus was verleend. De voorzieningenrechter oordeelde dat deze mededeling een zeer bijzondere omstandigheid vormde die het beginsel van de fictieve instemming door Italië doorbrak. De rechter concludeerde dat het niet reëel was om vast te houden aan de juridische notie dat Italië had ingestemd met de terugname, gezien de feitelijke situatie.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit niet in stand werden gelaten. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 874,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de autoriteiten om de feitelijke omstandigheden in acht te nemen bij de beoordeling van terugnameverzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/6209 (voorlopige voorziening)
AWB 12/6207 (beroep)
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 maart 2012
inzake
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
van Eritrese nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. B.J. Manspeaker,
tegen
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. L. Verheijen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2012, genomen in de algemene asielprocedure, heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft op 21 februari 2012 tegen dit besluit beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende het beroep een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 maart 2012, waar verzoeker is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter – indien hij van oordeel is dat na de zitting waarop het verzoek is behandeld, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak – onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. In de uitnodiging voor de zitting zijn partijen op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter gewezen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de aanhangige hoofdzaak.
4. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag, ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Vo 343/2003).
5. Op 26 januari 2012 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten verzocht verzoeker terug te nemen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, van Vo 343/2003. Italië heeft niet tijdig gereageerd op het terugnameverzoek. Bij brief van 6 maart 2012 hebben de Italiaanse autoriteiten de verantwoordelijkheid op grond van Vo 343/2003 alsnog van de hand gewezen. Dit in verband met het feit dat verzoeker in Italië een vluchtelingenstatus is toegekend.
6. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat Italië op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van Vo 343/2003 geacht moet worden te hebben ingestemd met terugname van verzoeker. Volgens verweerder dient Italië formeel gehouden te worden aan het fictieve akkoord dat de autoriteiten hebben gegeven. De brief van 6 maart 2012 maakt dit niet anders. Subsidiair stelt verweerder dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven, aangezien verweerder verzoeker zal claimen op grond van het Verdrag van Straatsburg. Dit zal alsnog leiden tot verwijdering van verzoeker naar Italië, indien de Italiaanse autoriteiten niet bereid blijken te zijn om verzoeker terug te nemen op grond van Vo 343/2003.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. De Italiaanse autoriteiten hebben niet tijdig gereageerd op het claimverzoek van verweerder. Uit artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van Vo 343/2003 vloeit voort dat Italië aldus van rechtswege heeft ingestemd met de terugname van verzoeker. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat verweerder in dergelijke gevallen niet is gehouden zich ervan te vergewissen dat Italië zich terecht verantwoordelijk acht. Deze regel lijdt slechts uitzondering als gebleken is van zeer bijzondere, met het verzoek samenhangende omstandigheden, die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De voorzieningenrechter beroept zich in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2004, zaaknummer 200406297/1, rechtsoverweging 2.1.1. De Afdeling heeft de lijn van deze uitspraak onlangs nog bevestigd in uitspraken van 7 maart 2012, zaaknummer 201108754/1/V4, rechtsoverweging 2.1.2 en van 4 januari 2012, zaaknummers 201007263/1/V4 en 201010283/1/V4, in beide gevallen rechtsoverweging 2.2.2.
9. De Italiaanse autoriteiten hebben, na het aanvankelijke fictieve akkoord, bij brief van
6 maart 2012 kenbaar gemaakt het terugnameverzoek alsnog niet te honoreren. Kennelijk was de Italiaanse autoriteiten na beoordeling van het terugnameverzoek gebleken dat zij aan verzoeker in een eerder stadium een asielstatus hadden verleend. In verband hiermee biedt Vo 343/2003 geen grondslag voor terugname. De voorzieningenrechter acht de mededeling van de Italiaanse autoriteiten als vervat in de brief van 6 maart 2012 een zeer bijzondere, met het verzoek samenhangende omstandigheid, die leidt tot het oordeel dat het beginsel van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van Vo 343/2003, dient te worden doorbroken. De inhoud van de brief van 6 maart 2012, die door verweerder niet is weersproken, maakt evident dat een terugname op grond van Vo 343/2003 voor de Italiaanse autoriteiten op goede gronden niet aan de orde kan zijn geweest. Onder deze omstandigheden is het niet reëel om voorbij te gaan aan de feitelijke realiteit en in plaats daarvan vast te houden aan de juridische notie dat de Italiaanse autoriteiten geacht moeten worden door het fictieve akkoord te hebben ingestemd met terugname van verzoeker.
10. Al om deze reden komt het besluit voor vernietiging in aanmerking. De voorzieningenrechter komt niet toe aan de bespreking van de overige geschilpunten die betrekking hebben op de toepassing van Vo 343/2003.
11. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Dit al omdat er in dit stadium geen sprake is van een schriftelijk gehonoreerde claim op basis van het Verdrag van Straatsburg door de Italiaanse autoriteiten. Verder zal een eventuele terugname van verzoeker op basis van een andere juridische grondslag dan Vo 343/2003 verweerder er wellicht toe moeten brengen een nieuw voornemen uit te brengen.
12. Gelet op het voorgaande verklaart de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb het beroep gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
13. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard acht rechtbank termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 gezamenlijk punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift en verzoekschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
14. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 februari 2012;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op
€ 874,00.
Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van
P. Bijen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2012.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover daarbij in de hoofdzaak is beslist, hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschriften verzonden: