ECLI:NL:RBSGR:2012:BV9396

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/4010
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking inreisverbod en terugkeerbesluit van minderjarige asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een minderjarige asielzoeker en de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De rechtbank heeft het beroep van de eiser, een Afghaanse minderjarige, gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De zaak betreft een terugkeerbesluit dat aan de eiser was opgelegd, alsook een inreisverbod dat inmiddels was ingetrokken door de verweerder. De rechtbank oordeelde dat, nu het inreisverbod was ingetrokken, de eiser geen belang meer had bij de beoordeling van het beroep tegen dit verbod.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser vóór de oplegging van het terugkeerbesluit niet de kenbare wens had geuit om internationale bescherming te vragen. De verklaring van de eiser dat hij problemen ondervond in Afghanistan en in Nederland wilde blijven, werd als onvoldoende beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de eiser illegaal op Nederlands grondgebied verbleef ten tijde van het terugkeerbesluit, waardoor de verweerder gerechtigd was om dit besluit te nemen. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat, gezien zijn minderjarigheid, verweerder had moeten afzien van het nemen van een terugkeerbesluit. De rechtbank oordeelde dat de Europese wetgeving het mogelijk maakt om ook ten aanzien van minderjarigen een terugkeerbesluit te nemen, mits de juiste waarborgen in acht worden genomen.

De rechtbank heeft de verweerder bovendien veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 437,00. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 12/4010
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
geboren op [1994],
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom,
en
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
verweerder,
gemachtigde: mr. L.H.C. de Vries, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2012 heeft verweerder een terugkeerbesluit genomen ten aanzien van eiser. Dit besluit omvat daarnaast een inreisverbod voor de duur van één jaar.
Eiser heeft daartegen bij brief van 6 februari 2012 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Bij brief van 20 februari 2012 heeft verweerder bericht dat op 20 februari 2012 een besluit is genomen tot intrekking van het inreisverbod.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 februari 2012, waar eiser en zijn gemachtigde met voorafgaande kennisgeving niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Bij wet van 15 december 2011 (Staatsblad 30 december 2011, nr. 663) is de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) gewijzigd ter implementatie van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn). Bij besluit van 22 december 2012 (staatsblad 30 december 2011, nr. 664) is het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) gewijzigd ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn. Bij regeling van 23 december 2011 (Stcrt. 30 december 2011 nr. 24010) is tenslotte ook het Voorschrift Vreemdelingen 2000 gewijzigd. Wet, besluit en regeling zijn per 31 december 2011 in werking getreden.
2.2 Ten aanzien van het beroep tegen het aan eiser opgelegde inreisverbod overweegt de rechtbank het volgende.
2.2.1 Bij brief van 20 februari 2012 heeft verweerder meegedeeld dat het aan eiser opgelegde inreisverbod ten onrechte is opgelegd, nu in artikel 6.5, tweede lid, aanhef en onder f, van het Vb 2000 is bepaald dat geen inreisverbod wordt uitgevaardigd als de vreemdeling minderjarig is. Bij genoemde brief is een proces-verbaal van bevindingen van 20 februari 2012 gevoegd waarin door de betreffende verbalisant is meegedeeld dat het inreisverbod per direct door hem wordt ingetrokken.
2.2.2 Nu het inreisverbod is ingetrokken is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij beoordeling van het beroep voor zover dat is gericht tegen het inreisverbod. Het beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank ziet wel aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eiser.
2.2.3 Hetgeen partijen hebben aangevoerd met betrekking tot het inreisverbod behoeft gelet op het voorgaande geen verdere bespreking meer.
2.3 Ten aanzien van het beroep tegen het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit overweegt de rechtbank als volgt.
2.3.1 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn vaardigen de lidstaten, onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, dient de vreemdeling, nadat tegen hem een terugkeerbesluit is uitgevaardigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kan Onze Minister de voor de vreemdeling geldende termijn bekorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan toezicht zal onttrekken.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, stelt Onze Minister de vreemdeling schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen.
Ingevolge het tweede lid geldt de kennisgeving als bedoeld in het eerste lid als terugkeerbesluit en kan tevens een inreisverbod inhouden.
2.3.2 Verweerder heeft in het besluit bepaald dat eiser de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten omdat het risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en hij zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken, dat hij niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Nu verweerder in het besluit heeft gemotiveerd dat- en waarom het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser deze gronden niet inhoudelijk heeft bestreden anders dan met de stelling dat de gronden worden betwist nu eiser de wens heeft geuit asiel te willen aanvragen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen bepalen dat eiser de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten. Verweerder heeft eiser dan ook geen termijn voor vrijwillig vertrek hoeven geven, zoals door eiser is betoogd.
2.3.3 Met betrekking tot het betoog dat verweerder had moeten afzien van het nemen van een terugkeerbesluit omdat eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend, overweegt de rechtbank als volgt.
2.3.4 In punt 9 van de considerans van de Terugkeerrichtlijn staat dat overeenkomstig de Procedurerichtlijn een onderdaan van een derde land die in een lidstaat asiel heeft aangevraagd niet mag worden beschouwd als iemand die illegaal op het grondgebied van die lidstaat verblijft, totdat het afwijzende besluit inzake het verzoek respectievelijk het besluit waarbij het verblijfsrecht van de betrokkene wordt beëindigd, in werking is getreden.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is de Terugkeerrichtlijn van toepassing op illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen.
2.3.5 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van
4 oktober 2011 (zaak nr. 201102753/1; JV 2011/489) geoordeeld dat, gelet op punt 9 van de considerans van de Terugkeerrichtlijn en artikel 7, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, een richtlijnconforme uitleg van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 betekent dat de vreemdeling op het moment van een asielwens geacht moet worden daarmee rechtmatig verblijf te hebben verkregen. Daarvan is sprake bij een door een vreemdeling ten overstaan van de autoriteiten kenbaar gemaakte wens om hem internationale bescherming te verlenen.
2.3.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser vóór oplegging van het terugkeerbesluit niet de kenbare wens geuit hem internationale bescherming te verlenen. Zijn verklaring dat hij problemen heeft in Afghanistan en in Nederland wil blijven, is daartoe onvoldoende. Gelet hierop verbleef eiser ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit illegaal op Nederlands grondgebied en kon verweerder, mede gelet op de nadere motivering, overgaan tot het nemen van het terugkeerbesluit.
2.3.7 Dat verweerder gelet op de minderjarigheid van eiser had moeten afzien van het nemen van een terugkeerbesluit, zoals door eiser is betoogd onder verwijzing naar punt 22 van de considerans van de Terugkeerrichtlijn, volgt de rechtbank evenmin. In zowel de considerans als in de artikelen 5 en 10 van de Terugkeerrichtlijn zijn waarborgen opgenomen ten aanzien van (niet-begeleide) minderjarigen. Daaruit moet worden afgeleid dat de Europese wetgever het voor mogelijk heeft gehouden ook ten aanzien van een
(niet-begeleide) minderjarige een terugkeerbesluit te nemen. De enkele omstandigheid dat eiser stelt minderjarig te zijn is onvoldoende om de oplegging van het terugkeerbesluit reeds om die reden voor onrechtmatig te houden. In hetgeen eiser ter zake heeft aangevoerd vindt de rechtbank geen aanknopingspunten die grond geven voor het oordeel dat verweerder in zijn geval heeft gehandeld in strijd met de artikelen 5 en 10 van de Terugkeerrichtlijn.
2.4 Gelet op het bovenstaande is het beroep voor het overige ongegrond.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat betrekking heeft op het inreisverbod;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,00, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G.J. Welbergen. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2012.